ECLI:NL:OGEAC:2024:71

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
CUR202301905 en CUR202304284
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vergunning maritiem beheer voor jachthavenproject Zakitó

In deze uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao wordt het beroep van Fundashon Pro Monumento (ProMo) en Amigu di Tera (AdT) tegen de verleende bouwvergunning en vergunning maritiem beheer voor de realisatie van een golfbreker en beweegbare brug te Zakitó beoordeeld. De vergunningen zijn verleend aan Royal Holding Company II B.V. door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. Het beroep tegen de vergunning maritiem beheer is niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend, wat aan de eisers kan worden aangerekend. Desondanks heeft het Gerecht de beroepsgronden tegen deze vergunning besproken om recht te doen aan de publieke belangstelling voor het project.

Het beroep tegen de bouwvergunning is ongegrond verklaard. De eisers stelden dat de brug niet sterk genoeg is voor brandweerauto's, maar het Gerecht oordeelde dat dit geen reden is om de vergunning te weigeren, aangezien brandweerauto's niet over de brug hoeven te rijden. De minister heeft de vergunning verleend op basis van de weigeringsgronden van de Bouw- en woningverordening 1935, waarbij geen van de weigeringsgronden zich voordeed. De uitspraak benadrukt dat de vergunningen in stand blijven en dat er geen proceskostenveroordeling wordt opgelegd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Uitspraak

in het gedfunding tussen:

Fundashon Pro Monumento (hierna: ProMo),

gevestigd in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: D. Klaus
en

Amigu di Tera (hierna: AdT),

gevestigd in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: Y. Raveneau,
(hierna gezamenlijk: eisers)
tegen

de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister),

verweerder,
gemachtigde: mr. G.N. Hollander,
met als vergunninghouder:

Royal Holding Company II B.V. (hierna: Royal Holding),

gevestigd in Curaçao,
vergunninghouder,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht:
- het beroep van ProMo en AdT tegen de beslissing van de minister om aan Royal Holding een bouwvergunning te verlenen voor de realisatie van een golfbreker en een beweegbare brug te Zakitó;
- het beroep van ProMo en AdT tegen de beslissing van de minister om aan Royal Holding een vergunning maritiem beheer te verlenen voor de realisatie van de hiervoor genoemde golfbreker en beweegbare brug en ook voor de aanleg van een verversingsduiker.
1.1
Royal Holding heeft op 4 mei 2023 een bouwvergunning aangevraagd. De minister heeft de bouwvergunning verleend bij beschikking van 12 mei 2023. Deze vergunning is op 16 mei 2023 aan Royal Holding uitgereikt. ProMo en AdT hebben beroep ingesteld tegen deze bouwvergunning. Dit beroep is bij het Gerecht geregistreerd onder nummer CUR202301905.
1.2
Royal Holding heeft op 28 september 2022 een vergunning maritiem beheer aangevraagd. Omdat artikel 21, tweede lid van de Landsverordening Maritiem Beheer dit voorschrijft, is deze aanvraag bekendgemaakt. ProMo en AdT hebben – ieder voor zich – zienswijzen ingediend naar aanleiding van de aanvraag. Bij beschikking van 10 mei 2023 heeft de minister de vergunning maritiem beheer verleend. Deze vergunning is op 13 mei 2023 aan Royal Holding uitgereikt.
Eisers hebben ook beroep ingesteld tegen de vergunning maritiem beheer. Dat beroep is bij het Gerecht geregistreerd onder nummer CUR202304284.
1.3
De minister heeft op beide beroepen gereageerd met één verweerschrift. Royal Holding heeft in één schriftelijke uiteenzetting op beide beroepen gereageerd.
1.4
Het Gerecht heeft de beroepen op 6 maart 2024 gezamenlijk op zitting behandeld. ProMo heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer Klaus en AdT door mevrouw Raveneau. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw Hollander, die werd vergezeld door [naam medewerker ministerie VVRP], die ook werkzaam is bij het ministerie van VVRP. Namens Royal Holding is mr. Hammoud verschenen, die werd vergezeld door [naam titulair directeur] (titulair directeur van Royal Holding), [naam directeur] (directeur Royal Holding ) en [naam onafhankelijk toezichthouder] (onafhankelijk toezichthouder).

Beoordeling door het Gerecht

2.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep van eisers tegen de vergunning maritiem beheer niet-ontvankelijk is. De reden is dat het beroep te laat is ingesteld en eisers dat kan worden aangerekend. Om recht te doen aan het debat op zitting en de publieke belangstelling voor het Zakitó-project, zal het Gerecht – geheel ten overvloede - de beroepsgronden van eisers tegen deze vergunning wel bespreken.
2.2
Het Gerecht komt verder tot het oordeel dat het beroep van eisers tegen de bouwvergunning ongegrond is. Ook als de stelling van eisers klopt dat de constructie van de brug niet sterk genoeg is om een brandweerauto te dragen, is dat geen reden om de vergunning te weigeren. Er hoeven namelijk geen brandweerauto’s over deze brug te rijden.
2.3
Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot deze beslissingen is gekomen en welke gevolgen deze beslissingen hebben.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Het gebied Zakitó is gelegen aan de zuidwestkust van Curaçao en beslaat ongeveer 120.000 m2. Aan de noordzijde van het gebied loopt de Helmin M. Wiels Boulevard en aan de zuidkant de John F. Kennedy Boulevard (Koredor). Het gebied wordt ten oosten begrensd door het terrein van Aqualectra waarop een water- en energiecentrale is gevestigd en ten westen door een dam in het binnenwater.
3.2
De verleende vergunningen die in deze zaak centraal staan, maken onderdeel uit van een groter project om het Zakitó-gebied te ontwikkelen. Dit project wordt uitgevoerd in verschillende fases en bestaat uit verschillende onderdelen.
3.3
Zo is eerder aan Royal Holding een bouwvergunning verleend voor acht woontorens met in totaal 120 wooneenheden op percelen aan de oostzijde van Royal Palm Resort, tussen de John F. Kennedy Boulevard en de Helmin M. Wiels Boulevard. Het beroep van omwonenden tegen deze bouwvergunning is door het Gerecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep te laat was ingediend. Het Hof heeft deze uitspraak in hoger beroep bevestigd (ECLI:NL:OGHACMB:2023:75). Dat betekent dat deze bouwvergunning in stand is gebleven en dat deze uitkomst niet meer kan worden veranderd. Op dit moment wordt een aantal van de vergunde woontorens gebouwd. Op een later moment zal worden begonnen met de bouw van de overige torens.
3.4
De bouwvergunning en vergunning maritiem beheer in deze zaak, zijn aangevraagd in het kader van de aanleg van een jachthaven. Deze jachthaven komt gedeeltelijk te liggen in het binnenwater van Zakitó en gedeeltelijk in de territoriale zee. De bouwvergunning heeft betrekking op de aanleg van een golfbreker en een beweegbare brug die nodig zijn om deze jachthaven te realiseren. De vergunning maritiem beheer ziet op dezelfde golfbreker en brug en daarnaast op de aanleg van een verversingsduiker in de territoriale zee.
3.5
Voor de aanleg van de golfbreker, de installatie van de beweegbare brug, de aanleg van een tijdelijke brug, het uitdiepen van de wateringang en de aanleg van een verversingsduiker is ook een ontheffing vereist op grond van de Rifbeheersverordening. Zo’n ontheffing is bij beschikking van 4 mei 2023 aan Royal Holding verleend.
3.6
De verversingsduiker zal in een later stadium worden aangelegd. Ten tijde van het verlenen van de vergunning maritiem beheer was de locatie nog geprojecteerd in de nabije omgeving van Aqualectra. Bij nader inzien bleek die ligging niet wenselijk, omdat water met een hoog zoutgehalte afkomstig van Aqualectra dan mogelijk in de zee terecht zou kunnen komen. Daarom is besloten om de locatie naar het westen te verplaatsen. Voor het geval de geplande verhuizing van Aqualectra zal worden uitgesteld, is uit voorzorg besloten om de duiker te voorzien van terugslagkleppen om de zuivering van het water te optimaliseren. Deze aanpassingen zijn vergund met de beschikking van 23 november 2023.
3.7
Op de zitting is namens de Royal Holding toegelicht dat de nieuwe beweegbare brug op zeer korte termijn kan worden besteld. Het monteren van de brug zal voornamelijk op het land gebeuren. Tot de nieuwe brug wordt geleverd en kan worden gemonteerd, zal een tijdelijke brug voor voetgangers en fietsers worden geplaatst.
3.8
In het binnenwater, parallel aan de kuststrook, zal voor de aanleg van jachten een steiger worden gebouwd. Naar verwachting is daarvoor een bouwvergunning nodig. Deze is nog niet aangevraagd. Verder zal het binnenwater in een later stadium moeten worden uitgebaggerd, omdat het is vervuild. Mogelijk zal voor het uitvoeren van deze baggerwerkzaamheden een hindervergunning moeten worden aangevraagd bij de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN). Om de jachthaven toegankelijk te maken voor jachten, moet een vaargeul worden uitgediept. Om het uitdiepen mogelijk te maken, is een tijdelijke golfbreker aangelegd die na voltooiing van de werkzaamheden weer zal worden afgebroken. De uitdiepwerkzaamheden zijn nu voor het grootste gedeelte voltooid. Ter bescherming van het koraal wordt alleen gewerkt tijdens opkomend tijd zodat vertroebeld water het binnenwater instroomt en niet richting het rif stroomt. Daarbij vindt er continue afstemming plaats met de werknemers van Aqualectra en worden de werkzaamheden van Royal Holding stil gelegd wanneer Aqualectra bezig is met lozen van afvalwater.
Waarom is het beroep van eisers tegen de maritieme vergunning niet-ontvankelijk?
4.1
Artikel 16 van de Landsverordening administratie rechtspraak (Lar) luidt:
1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven.
2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
(..)
4. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
4.2
Toegepast op deze zaak, komt het Gerecht tot de volgende beoordeling.
4.3
De vergunning maritiem beheer is gedateerd 10 mei 2023 en is volgens Royal Holding op zaterdag 13 mei 2023 aan haar uitgereikt. Gelet op artikel 16, tweede lid, van de Lar is 13 mei 2023 de dag waarop de beschikking is gegeven. Dat betekent dat de beroepstermijn op 14 mei 2023 is gaan lopen en zes weken later is geëindigd. Als de laatste dag van de termijn in het weekend valt, zoals in dit geval, geldt dat de termijn eindigt op de eerstvolgende maandag. De laatste dag dat beroep kon worden ingesteld is dus maandag 26 juni 2023.
4.4
Klaus heeft namens eisers een pro forma beroepschrift ingediend op 21 juni 2023. In dit pro forma beroepschrift wordt de bouwvergunning zowel in de aanhef als in de tekst genoemd en is de publicatie van deze vergunning bijgevoegd als productie 1. Het pro forma beroepschrift ziet echter niet op de op 13 mei 2023 aan Royal Holding uitgereikte vergunning maritiem beheer. Laatstgenoemde vergunning wordt nergens in het pro forma beroepschrift genoemd en is evenmin als productie bijgevoegd. Het Gerecht verbindt hieraan de conclusie dat het pro forma beroepschrift zich uitsluitend richt tegen de bouwvergunning en niet tegen de vergunning maritiem beheer.
4.5
Klaus heeft op 21 september 2023 namens ProMo het pro forma beroepschrift aangevuld met beroepsgronden. Later is door AdT een machtiging overgelegd waaruit blijkt dat Klaus dit ook namens AdT heeft gedaan. In dit aanvullende beroepschrift wordt de vergunning maritiem beheer wél genoemd en is deze als productie 3 bijgevoegd. Dat betekent dat eisers op 21 september 2023 ook beroep hebben ingesteld tegen de vergunning maritiem beheer. Aangezien de beroepstermijn al op 26 juni 2023 was verstreken, is het beroepschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken ingediend.
4.6
Voor de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, moet het Gerecht de vraag beantwoorden of eisers, nadat zij met de vergunning bekend zijn geworden, het beroepschrift zo spoedig mogelijk hebben ingediend als redelijkerwijs van hen verlangd kon worden. Voorheen werd hiervoor in de rechtspraak een termijn van twee weken gehanteerd. Recent is deze termijn verruimd en is een belanghebbende in ieder geval niet verwijtbaar te laat met het indienen van het beroep als hij dat doet binnen zes weken nadat hij bekend is geworden met het besluit. Dat volgt uit een uitspraak van dit Hof van 14 februari 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:14). In die uitspraak heeft het Hof zich aangesloten bij de uitspraak van het College voor het Beroeps en Bedrijfsleven van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31), waarin kort gezegd is overwogen dat er voor bestuursorganen en bestuursrechters reden is om bij de handhaving van de beroepstermijn minder strikt te zijn.
4.7
Nu eisers zienswijzen hebben ingediend naar aanleiding van de gepubliceerde vergunningaanvraag, had het op de weg van de minister gelegen om de vergunning maritiem beheer ook aan eisers bekend te maken. Ter zitting heeft de minister erkend dat hij dat ook had moeten doen. Uit het aanvullende beroepschrift van eisers (randnummer 36) blijkt dat zij op 7 augustus 2023 bekend zijn geworden met de vergunning maritiem beheer. Dat is door Klaus op de zitting ook bevestigd. Dat betekent dat eisers uiterlijk op 18 september 2023 beroep hadden moeten instellen. Nu eiseres dat pas op 21 september 2023 hebben gedaan, waren zij te laat. Gevraagd naar de reden van deze laattijdigheid, heeft Klaus op de zitting geantwoord dat ProMo een kleinschalige organisatie is. Het Gerecht vindt deze reden echter onvoldoende zwaarwegend. Omdat ProMo vaker procedeert en er bovendien wordt uitgegaan van een termijn van zes in plaats van twee weken, is het Gerecht van oordeel dat van eisers verwacht mocht worden dat zij binnen een termijn van zes weken een beroepschrift zouden indienen, in ieder geval pro forma. Het voorgaande brengt het Gerecht tot de conclusie dat eisers hun beroepschrift niet zo spoedig mogelijk hebben ingediend als redelijkerwijs van hen verwacht mocht worden. Dit leidt tot de slotsom dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het Gerecht zal eisers daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun beroep tegen de vergunning maritiem beheer.
Waarom is het beroep van eisers tegen de bouwvergunning ongegrond?
De grondslag van de bouwvergunning
5.1
De minister heeft de aanvraag om de bouwvergunning voor een golfbreker en beweegbare brug getoetst aan de weigeringsgronden van artikel 22 van de Bouw- en woningverordening 1935 (hierna: Bwv).
5.2
Artikel 22 van de Bwv bevat een zogeheten limitatief-imperatief stelsel van weigeringsgronden. Dat houdt in dat de minister moet beoordelen of zich één of meer weigeringsgronden uit artikel 22 voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. De minister heeft hierbij dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.
5.3
De minister heeft bij de beoordeling adviezen betrokken van het UO ROP van 23 maart 2023, 19 februari 2021 en 11 mei 2023. Uit deze adviezen komt naar voren dat geen van de weigeringsgronden van artikel 22 Bwv zich voordoet. De minister heeft de gevraagde vergunning daarom verleend.
De beroepsgrond van eisers
5.4
Eisers voeren tegen de verleende bouwvergunning alleen aan dat de constructie van de beweegbare brug niet sterk genoeg is om brandweerauto’s over te laten rijden ingeval van brand in (de directe omgeving van de) jachthaven. De belasting die het constructiebureau heeft aangehouden is namelijk niet toereikend voor de brandweerauto’s die in Curaçao worden gebruikt.
5.5
Deze beroepsgrond raakt de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv, waarin is bepaald dat een beslissing tot gehele of gedeeltelijke weigering van een voorwaardelijke bouwvergunning gegrond kan zijn op de omstandigheid dat het gebouw in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanige hechtheid kan geacht worden te zullen bezitten, dat het voor het leven van de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert.
5.6
Namens de minister is op de zitting toegelicht dat na verlening van de bouwvergunning is besloten dat het niet meer nodig is dat brandweerauto’s over de beweegbare brug rijden. De infrastructuur is namelijk zodanig dat de brug niet gebruikt hoeft te worden om alle delen van het Zakitó-gebied te kunnen bereiken. Het is mogelijk om van beide kanten tot aan de brug te rijden. De in de vergunning opgenomen voorwaarde dat de constructie van de brug een brandweerwagen moet kunnen dragen, heeft daarom zijn betekenis verloren.
5.7
Het Gerecht is gelet op deze toelichting van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder 2, zich niet voordoet. Nu gesteld noch gebleken is dat één van de andere weigeringsgronden van artikel 22 Bwv zich voordoet, heeft de minister de gevraagde bouwvergunning terecht verleend. Het Gerecht zal het beroep van eisers tegen de bouwvergunning daarom ongegrond verklaren.
Overwegingen ten overvloede
6. Omdat het Gerecht het beroep van eisers tegen de vergunning maritiem beheer niet-ontvankelijk verklaart, komt het Gerecht niet toe aan de inhoudelijke beoordeling daarvan. Om tegemoet te komen aan wat er op zitting met partijen is besproken en aan de brede publieke belangstelling voor het Zakitó-project, ziet het Gerecht echter aanleiding om de beroepsgronden van eisers wel te bespreken. Het gaat hier uitdrukkelijk om overwegingen ten overvloede. Dat wil zeggen dat deze overwegingen niet relevant zijn voor de beslissingen van het Gerecht en niet in hoger beroep kunnen worden aangevochten. Het enkele oordeel dat eisers in hoger beroep kunnen aanvechten is dat hun beroep tegen de vergunning maritiem beheer niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
De grondslag van de vergunning maritiem beheer
7.1
De minister heeft de aanvraag om een vergunning maritiem beheer voor de golfbreker, beweegbare brug en duiker getoetst aan de relevante bepalingen van de Landsverordening maritiem beheer (P.B. 2007, no. 18). Deze verordening is niet van toepassing op het binnenwater, maar uitsluitend op de territoriale zee en de zogenoemde exclusief economische zone (van de zee). Op grond van artikel 20, eerste lid, van deze verordening is het verboden om zonder een vergunning van de beheerder, bouwwerken aan te leggen op de bodem van de territoriale zee of in de exclusief economische zee.
7.2
Op grond van artikel 21, eerste lid, worden bij de beoordeling van de aanvraag om een maritieme vergunning de volgende aspecten uitdrukkelijk in aanmerking genomen: de effecten van de aanleg en het gebruik van het voorgenomen bouwwerk op het maritiem milieu, de natuur, de veiligheid van de scheepvaart en het maritiem archeologisch erfgoed. Op grond van het vijfde lid van deze bepaling wordt een vergunning geweigerd als één of meer van deze belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning.
7.3
Uit de vergunning maritiem beheer blijkt dat adviezen zijn gevraagd en verkregen van het ministerie (GMN) van 19 januari 2023, het advies van de National Archeological Anthropological Memory Management (NAAM) van 6 september 2022, de brief van Maritieme Autoriteit Curaçao van 7 maart 2022 en het advies van sector-directeur Verkeer vervoer van 6 mei 2023.
7.4
De minister heeft gelet op de inhoud van deze adviezen de gevraagde vergunning - onder voorwaarden - verleend. Bij beschikking van 23 november 2023 heeft de minister de vergunning gewijzigd in die zin dat de locatie van de verversingsduiker is aangepast en de duiker nu moet worden voorzien van terugslagkleppen.
Welke beroepsgronden van eisers behoeven geen verdere bespreking?
8. Eén van de beroepsgronden van eisers is dat in de vergunning maritiem beheer is voorbijgegaan aan het advies van Ecovision om de duikers te verplaatsen vanwege de aanwezigheid van koraal. Aangezien de locatie van de duikers met de hiervoor genoemde beschikking van 23 november 2023 alsnog is aangepast, behoeft deze beroepsgrond van eisers geen bespreking meer.
9.1
Eisers voeren verder nog het volgende aan:
- het slib in het binnenwater is zodanig verontreinigd, dat eerst een grondige sanering moet plaatsvinden voordat met de werkzaamheden kan worden begonnen;
- vanwege het uitbaggeren wordt het watervolume in het binnenwater vergroot en kan het binnenwater onvoldoende worden ververst;
- er moet een maximum tonnage/lengte/diepgang vastgesteld worden voor de boten die het binnenwater kunnen aandoen;
- er is ten onrechte niet vastgelegd hoe het onderhoud aan de brug zal gaan plaatsvinden;
- er mogen geen nieuwe stranden worden aangelegd, omdat daardoor grote hoeveelheden sediment van zand in het water terecht zullen komen;
- vanwege het geluid en de toename van licht zal de watersport een grote negatieve invloed hebben op de flora en fauna in het gebied;
- geadviseerd wordt om te verversing van het water pompen aan te leggen die werken op zonne-energie, maar deze pompen werken ’s nachts niets.
9.2
Onder verwijzing naar het hiervoor weergegeven toetsingskader overweegt het Gerecht dat geen van in 9.1 genoemde beroepsgronden de vergunning maritiem beheer raakt. De Landsverordening maritiem beheer ziet immers niet op het binnenwater. Bovendien heeft de vergunning geen betrekking op de aanleg van (een) strand(en), op watersportvoorzieningen noch op het plaatsen van pompen. Dat betekent dat deze beroepsgronden niet had kunnen leiden tot de conclusie dat de vergunning maritiem beheer ten onrechte is verleend.
Wat voeren eisers aan dat de vergunning maritiem beheer wel raakt?
10. Eisers hebben nog een aantal beroepsgronden aangevoerd die de vergunning maritiem beheer wel raken. In de kern komen deze beroepsgronden erop neer dat de verleende vergunning negatieve gevolgen heeft voor het maritiem milieu en de natuur van het Zakitó-gebied.
10.1
Het Gerecht stelt voorop dat uit het hiervoor weergegeven toetsingskader volgt dat een vergunning maritiem beheer alleen wordt geweigerd als het belang van het maritiem milieu en/of de natuur op
onoverkomelijke wijzein het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning. Dat deze belangen door vergunningverlening negatief worden beïnvloed is daarvoor dus onvoldoende.
10.2
In wat eisers aanvoeren, ziet het Gerecht geen grond voor het oordeel dat het belang van het maritiem milieu en/of de natuur op onoverkomelijke wijze in het gedrang komt door verlening van de vergunning. Het Gerecht betrekt daarbij de aan de vergunning verbonden voorwaarden. Hierbij is het volgende van belang.
10.3
Eisers betogen dat de aanleg van de golfbreker schade zal toebrengen aan de koralen en dat bij de graaf- en baggerwerkzaamheden moet worden voorkomen dat vervuild slib de zee instroomt. Het Gerecht stelt vast dat de zorgen van eisers worden gedeeld. Zo wordt in het advies van GMN geadviseerd om maatregelen te treffen om het vrijkomen van sediment op het koraalrif te voorkomen, dan wel te beperken. Dit advies is verwerkt in artikel 2 van de vergunning, waarin de voorwaarde is opgenomen dat de vergunninghouder vertroebeling tijdens de werkzaamheden moet tegengaan om de koraalpopulatie in stand te houden. Ook is in artikel 2 van de vergunning als voorwaarde gesteld dat de vergunninghouder er tijdens de werkzaamheden voor moet zorgen dat er geen effluent (gezuiverd afvalwater) op het rif terecht komt. Namens Royal Holding is op de zitting toegelicht welke maatregelen tijdens de werkzaamheden worden getroffen: ter bescherming van het koraal wordt uitsluitend gewerkt tijdens opkomend tijd en de werkzaamheden worden stilgelegd als Aqualectra water aan het lozen is (zie ook hiervoor onder 3.8). Ook is namens Royal Holding toegelicht dat het stof dat bij de te plaatsen duiker vrijkomt in principe naar het binnenwater zal stromen, waar nauwelijks zeeleven is. Indien nodig zal echter worden gebruikgemaakt van zogenoemde bellenschermen. Dit zijn lange buizen met gaatjes die op de bodem worden geplaatst, met het uiteinde op de kade, waarop een compressor wordt aangesloten. Hierdoor worden vanaf de bodem bellen gecreëerd waardoor voorkomen wordt dat het stof naar de zee stroomt.
10.4
Eisers betogen verder dat mangroven van groot belang zijn als broedplek van vissen en vogels en dat het verwijderen van mangroven daarom verboden moet worden. Het Gerecht stelt vast dat ook daarmee rekening is gehouden in artikel 2 van de vergunning. Daarin is namelijk als voorwaarde opgenomen dat bij verwijdering van mangroves deze elders moeten worden aangeplant.
10.5
Mede gelet op de hiervoor genoemde voorwaarden die de minister aan de vergunning heeft verbonden, leidt wat eisers hebben aangevoerd niet tot de conclusie dat de belangen van het maritiem milieu en de natuur op onoverkomelijke wijze door vergunningverlening in het gedrang komen. De grond om een vergunning maritiem beheer te weigeren doet zich dus niet voor. Als het Gerecht het beroep van eisers wel inhoudelijk zou hebben beoordeeld, dan zouden eisers van het Gerecht dus geen gelijk hebben gekregen.

Conclusie en gevolgen

11. Omdat het Gerecht het beroep van eisers tegen de vergunning maritiem beheer niet-ontvankelijk verklaart en het beroep tegen de bouwvergunning ongegrond, blijven beide vergunningen in stand.
12. Voor een proceskostenveroordeling ziet het Gerecht geen aanleiding.

Beslissing

Het Gerecht:
  • verklaarthet beroep met nummer CUR202301905 ongegrond;
  • verklaarthet beroep met nummer CUR202304284 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Tegen deze beslissing staat hoger beroep open binnen
zes wekenna de dag van kennisgeving van de uitspraak.