ECLI:NL:OGHACMB:2023:75

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
CUR2022H00312
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van beroep tegen bouwvergunning voor flatgebouwen in Zakitó

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin het beroep van de appellant tegen de verleende bouwvergunning voor de bouw van acht flatgebouwen met in totaal 120 wooneenheden in het gebied Zakitó niet-ontvankelijk werd verklaard. De appellant, die zich als omwonende beschouwt, stelde dat hij niet tijdig beroep kon instellen omdat de overheid onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven over de bouwvergunning. De bouwvergunning werd op 5 maart 2021 verleend, maar het beroep werd pas op 15 juli 2022 ingediend, wat meer dan vijftien maanden na de vergunningverlening is. Het Hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat de appellant al in maart 2021 op de hoogte was van de bouwwerkzaamheden en de gevolgen daarvan. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, waarbij het belang van de appellant bij de bouwvergunning wordt erkend, maar de niet-ontvankelijkheid van het beroep wordt gehandhaafd. De minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

CUR2022H00312
Datum uitspraak: 24 mei 2023
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Curaçao,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 6 oktober 2022 in zaak nr. CUR202202788, in het geding tussen:
1. eiseres 1],
2. [ eiser 2],
3. [ eiseres 3],
4. [ eiser 4],
5. [ eiser 5],
6. [ eiseres 6],
7. [ eiseres 7],
8. [ eiseres 8],
9. [ appellant],
allen wonend in Curaçao,
en
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 5 maart 2021 (hierna: de bouwvergunning) heeft de minister aan Royal Holding Company II B.V. (hierna: Royal Holding) vergunning verleend voor de bouw van 8 flatgebouwen met in totaal 120 wooneenheden op de percelen, kadastraal bekend als meetbriefnummers 332/2014, 489/2016, 454/2018, 455/2018 en 456/2018 (hierna: de percelen).
Bij uitspraak van 6 oktober 2022 heeft het Gerecht het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Royal Holding heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2023. [appellant] werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde [gemachtigde]. De minister werd vertegenwoordigd door mr. G.N. Hollander, vergezeld door F. Winkel, beiden werkzaam bij het ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. Royal Holding werd vertegenwoordigd door mr. M.R. Hammoud, advocaat, vergezeld door [directeur], directeur van Royal Holding.

Overwegingen

Inleiding
De percelen liggen in het gebied Zakitó aan de oostzijde van het Royal Palm Resort tussen de John F. Kennedy Boulevard en de Helmin Magno Wiels Boulevard. De percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 2,32 ha. Royal Holding wil daar een uitbreiding van het Royal Palm Resort realiseren zoals vastgelegd in het definitieve "Masterplan Royal Palm" van 9 december 2020. Het project bestaat onder meer uit de bouw van een luxe flatgebouwencomplex, bestaande uit 8 woontorens. Naar aanleiding van het definitieve en vastgestelde masterplan heeft Royal Holding op 21 december 2020 een gewijzigde bouwaanvraag ingediend. Op 5 maart 2021 heeft de minister de aangevraagde bouwvergunning verleend.
[appellant] woont aan de Piscaderaweg 148 en vreest dat het flatgebouwencomplex zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal aantasten door verminderd zeezicht. Ook vreest hij voor geluidsoverlast van de Helmin Magno Wiels Boulevard omdat de flatgebouwen het geluid van voorbijrijdend verkeer zullen weerkaatsen.

Aangevallen uitspraak

3. Het Gerecht heeft overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat [appellant] geen belanghebbende is en omdat het beroep te laat is ingediend. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom zijn belang rechtstreeks betrokken is bij de bouwvergunning. Het had op zijn weg gelegen om de stelling dat hij hinder zal ondervinden uit te leggen met behulp van bijvoorbeeld foto's. Dat geldt vooral omdat de woning niet aan de percelen grenst, maar op minstens 100 m afstand ligt. De vermindering van zeezicht is geenszins aannemelijk gemaakt. [appellant] is daarom geen rechtstreeks belanghebbende. Daarnaast is het beroep te laat ingediend. De beroepstermijn eindigde op 30 april 2021 en pas op 15 juli 2022 is het beroep ingesteld. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake omdat [appellant] al in maart 2021 had kunnen zien dat er gebouwd werd omdat Royal Holding direct na vergunningverlening gestart is met de bouwwerkzaamheden. Tijdens een overleg in februari 2022 met de Ombudsman en een vertegenwoordiger van de minister is aan de orde gekomen dat in maart 2021 bouwvergunning was verleend. Vanaf dat moment wist [appellant] zeker dat voor het project vergunning was verleend en had hij daartegen op kunnen komen. Door dat na te laten is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar, aldus het Gerecht.

Hoger beroep

4. [ [appellant] voert aan dat zijn beroep ten onrechte wegens een termijnoverschrijding en het ontbreken van belanghebbendheid nietontvankelijk is verklaard. De overheid heeft er volgens hem alles aan gedaan om de zaak te rekken en wilde geen inzage verlenen in de bouwvergunning. Een beslissing op een verzoek op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: Lob) bevat aantoonbaar onjuiste informatie over de vraag of er wel of geen bouwvergunning was verleend. Op daartegen gemaakte bezwaren is niet of zeer laat gereageerd. Als gevolg van deze door de overheid gecreëerde onduidelijkheid was hij niet in staat om tijdig een gemotiveerd beroepschrift in te dienen. De overschrijding van de beroepstermijn is daarom verschoonbaar.
Over de belanghebbendheid voert hij aan dat de minister en Royal Holding ter zitting van het Gerecht onjuiste informatie hebben gegeven over de kortste afstand van zijn woning tot de percelen. Volgens [appellant] bedraagt die afstand 80 m. Ook stelt hij zeezicht te hebben dat als gevolg van de flatgebouwen zal verminderen. Bovendien zullen de flatgebouwen als een keermuur werken waardoor hij geluidsoverlast zal ondervinden van het verkeer op de Helmin Magno Wiels Boulevard. Ook heeft de bouwvergunning negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid in zijn buurt. Om al deze redenen is [appellant] belanghebbende bij de bouwvergunning.
4. [ Het Hof stelt aan de hand van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
5.1.
Voor het realiseren van een uitbreiding van het Royal Palm Resort heeft de minister eerder al bouwvergunningen verleend. De eerste vergunning is van 2 februari 2015 (nr. 458-2014) en voorzag in de bouw van een flatgebouw van 8 units op het perceel, kadastraal bekend als meetbriefnummer 332/2014. Deze vergunning is bij de beschikking van 15 maart 2017 (nr. 121-2017) gewijzigd in verband met een aanpassing van de locatie en het ontwerp van het flatgebouw. Deze gewijzigde bouwvergunning voorzag in de bouw van een flatgebouw van 8 units op het perceel, kadastraal bekend als meetbriefnummer 489/2016. Vervolgens is ook deze vergunning gewijzigd bij de beschikking van 7 september 2017 (nr. 328-2017). Deze laatste vergunning voorzag in de bouw van twee flatgebouwen van elk 8 units op de percelen, kadastraal bekend als meetbriefnummers 332/2014 en 489/2016.
5.2.
Deze eerder verleende bouwvergunningen zijn onbenut gebleven. Naar aanleiding van de voorbereiding en totstandkoming van het definitieve masterplan voor de uitbreiding van Royal Palm Resort heeft Royal Holding op 16 juni 2020 een nieuwe bouwaanvraag ingediend. Vervolgens is het definitieve masterplan vastgesteld en heeft Royal Holding haar bouwaanvraag op 21 december 2020 gewijzigd en verzocht de eerder verleende bouwvergunningen te vervangen. Deze aangevraagde bouwvergunning is op 5 maart 2021 onder nr. 273/2020 verleend. Bij die beschikking zijn de eerder verleende bouwvergunningen ingetrokken.
5.3.
In de tussentijd raakten omwonenden op de hoogte van de bouwplannen van Royal Holding. Eén van die omwonenden, [eiseres 8], eiseres in eerste aanleg, heeft op 14 oktober 2020 op grond van de Lob verzocht om inzage in en/of een kopie van de bouwvergunning en bouwhoogte van de kavels 332/2014 en 489/2016 gelegen te Rector Zwijssenstraat. Bij brief van 18 november 2020 heeft de directeur van de dienst Ruimtelijke Ordening en Planning (hierna: ROP) bericht dat hij helaas moet mededelen dat in het informatiesysteem geen verleende bouwvergunning op het desbetreffende adres is aangetroffen. Het Hof stelt vast dat deze mededeling onjuist is omdat op 2 februari 2015 een bouwvergunning is verleend voor het perceel met meetbriefnummer 332/2014 en op 15 maart 2017 een gewijzigde bouwvergunning is verleend voor het perceel met meetbriefnummer 489/2016. Deze percelen liggen aan de Helmin Magno Wiels Boulevard, voorheen de Rector Zwijssenstraat. Beide bouwvergunningen zijn pas op 5 maart 2021 ingetrokken en waren ten tijde van de beslissing op het Lob-verzoek dus nog van kracht.
5.4.
Begin 2021 constateert [eiseres 8] dat er bouwwerkzaamheden plaatsvinden op de percelen. Omdat ROP haar heeft bericht dat er geen bouwvergunning voor de desbetreffende percelen is aangetroffen, gaat [eiseres 8] ervan uit dat de bouwwerkzaamheden illegaal zijn. Zij maakt dan ook bij brief van 3 februari 2021 bezwaar tegen de, volgens haar, illegale bouwwerkzaamheden die plaatsvinden op de percelen. De minister stelt deze brief nooit te hebben ontvangen en heeft daar dus ook niet op gereageerd.
5.5.
Eveneens op 3 februari 2021 verzoekt [eiser 2], een andere omwonende en ook eiser in eerste aanleg, op grond van de Lob om inzage in en/of kopie van de bouwvergunningen die gerelateerd zijn aan de percelen. In het dossier is geen reactie op deze brief aangetroffen.
5.6.
Op 6 maart 2021 overhandigt de minister de bouwvergunning symbolisch aan de directeur van Royal Holding. De krant Amigoe bericht daar diezelfde avond over. Dit is voor [eiseres 8] aanleiding om bij de brief van 10 maart 2021 bezwaar te maken tegen de beslissing van 18 november 2020 op haar Lobverzoek. Ook verzoekt zij om een bouwstop. In het dossier is geen reactie op deze brief aangetroffen.
5.7.
Op 19 maart 2021 haalt Royal Holding de bouwvergunning op bij het kantoor van ROP. Vervolgens is de bouwvergunning in week 11 van 2021 gepubliceerd op de website van ROP.
5.8.
Op 1 juni 2021 dient [eiseres 8] namens "G6, bewoners van Royal Palm Resort, omwonenden Piscadera en Vereniging van Eigenaren Oceana Apartments" een klacht in bij de minister over de afhandeling van de Lob-verzoeken en de daartegen gemaakte bezwaren. Ook verzoekt zij opnieuw om de bouwwerkzaamheden op de percelen per direct stop te zetten. Deze brief is ondertekend door zes personen, waaronder [eiseres 8]. De handtekening van [appellant] ontbreekt. Dat heeft zijn gemachtigde ter zitting ook bevestigd.
5.9.
Bij het uitblijven van een reactie op de brief van 1 juni 2021 wenden de omwonenden zich tot de Ombudsman van Curaçao. Op 10 februari 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waar namens de omwonenden [gemachtigde], de gemachtigde van [appellant], en [eiser 2] aanwezig waren. Tijdens die hoorzitting heeft een vertegenwoordiger van de minister bevestigd dat er een bouwvergunning is verleend voor de bouwwerkzaamheden op de percelen. Afgesproken is dat de omwonenden op korte termijn gelegenheid zullen krijgen die bouwvergunning en bijbehorende documenten in te zien. Ook is afgesproken dat de minister uiterlijk 24 februari 2022 zal reageren op de brief van 1 juni 2021. Bij de brief van 25 februari 2022 heeft de Ombudsman de minister herinnerd aan de afspraken. Blijkens het door de Ombudsman opgestelde verslag van 2 juni 2022 heeft de minister niet gereageerd op de brief van 1 juni 2021 en is de omwonenden geen inzage in de bouwvergunning verleend. Uiteindelijk heeft de minister op 14 juli 2022 inhoudelijk gereageerd op de brief van 1 juni 2021.
5.10.
Op 30 mei 2022 dient mr. A.J. Henriquez, advocaat, namens de omwonenden opnieuw een Lob-verzoek in om inzage in en/of kopie van de voorwaardelijke bouwvergunning die aan Royal Holding is verleend. Op 24 juni 2022 stelt mr. Henriquez namens [gemachtigde] beroep in tegen het uitblijven van een beslissing op het Lob-verzoek. In het kader van die procedure dient mr. Hollander namens de minister op 5 juli 2022 een verweerschrift in bij het Gerecht, vergezeld van een kopie van de bouwvergunning.
5.11.
Op 15 juli 2022 stelt mr. Henriquez namens negen omwonenden, waaronder [appellant], beroep in tegen de bouwvergunning.
6. Het Hof stelt voorop dat, zoals ter zitting ook is toegelicht, pas toe kan worden gekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden tegen de bouwvergunning als het Gerecht ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is. Die situatie doet zich niet voor. Daartoe overweegt het Hof het volgende.
6.1.
Artikel 16 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar), voor zover hier van belang, luidt:
"1. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan op de dag na die waarop de beschikking is gegeven.
2. De dag waarop de beschikking is verzonden of uitgereikt, geldt als de dag waarop deze is gegeven.
[…]
4. Wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
[…]"
6.2.
Op 19 maart 2021 is de bouwvergunning uitgereikt. Dat is gelet op artikel 16, tweede lid, van de Lar de dag waarop de beschikking is gegeven. Daarmee is de termijn voor indienen van een beroepschrift aangevangen op 20 maart 2021 en zes weken later geëindigd op 30 april 2021. Het beroepschrift van 15 juli 2022 is dus ruim een jaar en drie maanden te laat ingediend.
6.3.
De stelling van [appellant] dat hij pas beroep kon instellen nadat hij de stukken van de bouwvergunning had ingezien en dat de overheid daar ondanks verzoeken geen gelegenheid toe heeft geboden en zelfs onjuiste informatie heeft verschaft, is onvoldoende voor het oordeel dat de termijnoverschrijding van vijftien maanden verschoonbaar is. Inderdaad volgt uit de in 5.1 tot 5.11 weergegeven feiten dat de overheid zich in de richting van de omwonenden weinig meewerkend heeft opgesteld en lange tijd geen dan wel (te) beperkt openheid van zaken heeft gegeven over de uitbreiding van het Royal Palm Resort en de daarvoor verleende bouwvergunningen. Ook heeft het Hof begrip voor de veronderstelling van [appellant] dat hij pas beroep kan instellen nadat hij de bouwvergunning met bijbehorende stukken, al dan niet via een Lob-verzoek, in handen heeft gekregen. Maar dat rechtvaardigt niet dat pas 15 maanden na de verlening van de bouwvergunning beroep wordt ingesteld. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:196) moet een belanghebbende vanaf het moment dat deze te weten is gekomen dat een bouwvergunning is verleend daartegen zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kan worden beroep instellen. Dat beroep hoeft in omstandigheden als hier aan de orde niet meteen inhoudelijk te zijn onderbouwd. De wet laat toe beroep in te stellen op nader aan te voeren gronden. Anders dan [appellant] veronderstelt, is voor de tijdigheid van het beroep niet bepalend het moment waarop hij de bouwvergunning met bijbehorende stukken in handen heeft gekregen. Daarvoor is wel bepalend het moment waarop [appellant] wist of kon weten dat voor de uitbreiding van het Royal Palm Resort bouwvergunning was verleend. Soms is dat het moment van vergunningverlening of het moment van publicatie van de vergunning op de website van het ministerie. Vaak is dat het moment waarop een belanghebbende wordt geconfronteerd met de gevolgen van de bouwwerkzaamheden. Blijkens de in 5.1 tot 5.11 weergegeven feiten waren de omwonenden op de hoogte met de festiviteiten rondom de overhandiging van de bouwvergunning begin maart 2021, hebben zij kennis genomen van de publicatie in de Amigoe daarover van 6 maart 2021 en werden zij vanaf maart 2021 geconfronteerd met de gevolgen van de bouwwerkzaamheden op de percelen. Ter zitting heeft de directeur van Royal Holding bevestigd dat de bouwwerkzaamheden direct na vergunningverlening in maart 2021 zijn aangevangen en dat dat zichtbaar was voor de omwonenden. Een aantal omwonenden heeft, zo blijkt uit de dossierstukken, toen ook actie ondernomen. Niet is echter gebleken dat door of namens [appellant] een brief over de bouwwerkzaamheden of bouwvergunning is gestuurd aan de minister of het Gerecht, die als beroepschrift tegen de bouwvergunning kan worden aangemerkt.
6.4.
Zelfs als het Hof [appellant] zou volgen in zijn stelling dat hij als gevolg van de weinig coöperatieve houding van de overheid in 2021 nog niets wist over de verleende bouwvergunning, leidt dat niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Die toestand van onwetendheid is namelijk definitief geëindigd na de hoorzitting van de Ombudsman op 10 februari 2022. Tijdens die hoorzitting, waar de gemachtigde van [appellant] aanwezig was, heeft een vertegenwoordiger van de minister bevestigd dat aan Royal Holding bouwvergunning is verleend voor de uitbreiding van Royal Palm Resort. Vanaf dat moment had (de gemachtigde van) [appellant] in actie kunnen en moeten komen door het instellen van beroep tegen de verleende bouwvergunning, zo nodig op nader aan te voeren gronden. Het beroepschrift is echter pas 15 juli 2022, dat wil zeggen vijf maanden na de hoorzitting bij de Ombudsman ingediend. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat beroep is ingesteld zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd.
6.5.
Over de belanghebbendheid van [appellant] bij de bouwvergunning overweegt het Hof dat ter zitting het afstand- en zichtcriterium uitgebreid is besproken, net als de gevreesde geluidsoverlast. Aangenomen moet worden dat [appellant] van de bouwvergunning gevolgen van enige betekenis ondervindt. Daarom is [appellant] belanghebbende bij de bouwvergunning. Dit leidt echter niet tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak omdat het Gerecht gelet op de niet-verschoonbare termijnoverschrijding van [appellant] terecht tot de conclusie is gekomen dat zijn beroep nietontvankelijk is.
Slotsom
7. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust, worden bevestigd.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.