ECLI:NL:OGEAC:2024:184

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
BBZ nr. CUR202204453
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en bewonerslasten bij kortdurende verhuur van onroerend goed in Curaçao

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan op het beroep van een belanghebbende, wonende in Frankrijk, tegen een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018. De belanghebbende, eigenaar van een woning in Curaçao, verhuurt deze woning aan vakantiegangers en maakt gebruik van verhuurdiensten van een derde partij. De Inspecteur der Belastingen heeft een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van NAf 32.133, wat resulteert in een te betalen belasting van NAf 3.245. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en stelt dat de aanslag te hoog is vastgesteld, omdat de Inspecteur uitgaat van een te hoog bedrag aan huuropbrengsten en een te laag bedrag aan bewonerslasten. Tijdens de zittingen is het onderzoek meerdere keren aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om tot een gezamenlijke oplossing te komen, maar dit is niet gelukt. Uiteindelijk heeft het Gerecht de bruto huuropbrengst vastgesteld op NAf 58.445,69 en de bewonerslasten op NAf 8.018,12. Het Gerecht heeft de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 29.959 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 29 oktober 2024
BBZ nr. CUR202204453
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Frankrijk,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 8 oktober 2021 een aanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 32.133, resulterend in een te betalen bedrag aan verschuldigde belasting van NAf 3.245 (hierna: de aanslag).
1.2
Belanghebbende heeft op 26 november 2021 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 11 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 24 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.
1.5
De (eerste) zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [de gemachtigde] (de gemachtigde). Namens de Inspecteur is verschenen [A].
1.6
Ter zitting is besloten het onderzoek aan te houden. Na afloop van de zitting hebben partijen van het Gerecht het volgende bericht ontvangen:
(…) Besloten is om de zaak aan te houden, onder ander vanwege het feit dat de zaak onvoldoende rijp is om te worden behandeld. Als gevolg van het op een zeer laat tijdstip stellen van vragen door de Inspecteur is mevrouw [de gemachtigde] niet in staat gebleken om die gestelde vragen adequaat te beantwoorden. Ter zitting hebben partijen de bereidheid getoond te onderzoeken of er een mogelijkheid is om er gezamenlijk uit te komen. Met partijen is de afspraak gemaakt dat het Gerecht uiterlijk 15 december 2023 het bericht ontvangt of partijen er al dan niet uitgekomen zijn. Indien partijen op uiterlijk 15 december 2023 aangeven er niet uitgekomen te zijn, zal de zaak opnieuw op zitting van 29 februari 2024 worden behandeld. Alsdan dienen partijen er zorg voor te dragen dat ten aanzien van de door de Inspecteur gestelde vragen twee weken voorafgaand aan de zitting van 29 februari 2024 duidelijkheid bestaat.
1.7
Uit de nadien gewisselde e-mailcorrespondentie volgt dat partijen er (nog) niet gezamenlijk zijn uitgekomen.
1.8
Belanghebbende heeft eerst (in de avond van) 29 februari 2024 nadere bewijsstukken overgelegd naar aanleiding van de door de Inspecteur gestelde vragen (zie 1.6). De stukken zijn naar de wederpartij verzonden.
1.9
De tweede zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024 te Willemstad. Dezelfde personen als bij de eerste zitting zijn verschenen.
1.1
Ter zitting van het Gerecht is (wederom) besloten het onderzoek aan te houden, om de Inspecteur in de gelegenheid te stellen te reageren op de door belanghebbende ingediende nadere bewijsstukken (1.8).
1.11
De Inspecteur heeft op 15 maart 2024 een reactie ingediend. Belanghebbende heeft op 2 april 2024 op dit stuk gereageerd. Deze reactie is ter kennisneming aan de Inspecteur doorgestuurd.
1.12
Partijen hebben het Gerecht toestemming gegeven om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.
1.13
Het Gerecht heeft het onderzoek op 19 april 2024 gesloten en uitspraak aangekondigd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is geen ingezetene van Curaçao. Zij woont in Frankrijk.
2.2
Belanghebbende is eigenaar van een in Curaçao gelegen onroerende zaak [de woning] (hierna: de woning). Belanghebbende verhuurt de woning via [LVC] (LVC). Het betreft kortdurende verhuur aan vakantiegangers. Aan LVC wordt voor haar activiteiten een commissie (ook aangeduid als ‘provisie’) betaald.
2.3
Tot het procesdossier behoren onder meer ‘credit memo’s’ van LVC aan belanghebbende. Uit deze ‘credit memo’s’ volgt dat de woning in het onderhavige jaar in de volgende periodes is verhuurd 1 tot en met 7 januari, 7 tot en met 20 januari, 26 januari tot en met 9 februari, 23 februari tot en met 23 maart, 30 maart tot en met 13 april, 11 tot en met 21 mei, 14 tot en met 21 oktober, 16 tot en met 22 december en 22 tot en met 31 december. Daarnaast is de woning in juli voor 10 dagen verhuurd.
2.4
In de ‘credit memo’s’ zijn de huuropbrengsten per verhuurperiode vermeld. Ook zijn daarin de volgende specificaties opgenomen: de door de huurders aan LVC betaalde huur (al dan niet met korting) plus de door de huurders betaalde vergoeding voor water- en elektraverbruik alsmede de eindschoonmaak minus de door belanghebbende aan LVC te betalen commissiekosten (20% van de huur) en minus het op de commissiekosten betrekking hebbende bedrag aan omzetbelasting (6%)
2.5
Aan belanghebbende is een aanslag IB opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 32.133. Dit bedrag bestaat volledig uit opbrengsten van het onroerend goed als bedoeld in artikel 4, lid 3 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB), te weten 65% uitgaande van een huuropbrengst van NAf 49.435.
2.6
Volgens belanghebbende dient het belastbaar inkomen NAf 8.735 te bedragen (zie bezwaarschrift en beroepschrift). Het belastbaar inkomen is als volgt berekend:
Bruto huurinkomsten NAf 49.435
Minus bewonerslasten
- Omzetbelasting NAf 3.165
- Commissie LVC NAf 7.449
- Tuin en zwembadonderhoud NAf 4.423
- Aqualectra, UTS en Serlicor NAf 9.263
- Ongediertebestrijding NAf 382
- Brandverzekering NAf 1.592
Huuropbrengsten minus bewonerslasten NAf 23.161
65% van NAf 23.162 (artikel 4, lid 3 LIB) NAf 15.055
Minus interest NAf 6.320
Belastbaar inkomen: NAf 8.735

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende stelt dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Samengevat voert zij daartoe aan dat de Inspecteur bij het vaststellen van de opbrengst van het onroerend goed als bedoeld in artikel 4, lid 3 LIB uitgaat van een te hoog bedrag aan huuropbrengsten en een te laag bedrag aan hierop in mindering te brengen bewonerslasten. Zij doet ten aanzien van de berekening van de belastbare opbrengst van het onroerend goed een beroep op de uitspraak van het Gerecht Curaçao van 1 juli 2020, ECLI: NL:OGEAC:2020:173.
3.3
De Inspecteur concludeert in de beroepsfase tot een vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 30.893 (zie reactie van 15 maart 2024).

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag is op 26 november 2021 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 26 augustus 2022, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 26 augustus 2023, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 11 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is tijdig ingesteld.
4.5
Tijdens de eerste zitting hebben partijen ingestemd om het verweerschrift van 24 oktober 2023 is opgenomen, ook aan te merken als uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.6
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 11 november 2022 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2023 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Inhoudelijk
4.7
Artikel 4, lid 3 LIB bepaalt dat bij het ter beschikking stellen van onroerende zaken aan derden de zuivere opbrengst wordt gesteld op 65% van de ter zake van dat ter beschikking stellen verkregen voordeel en dat geen andere kosten in aanmerking worden genomen dan de rente en kosten van geldlening ter verkrijging of verbetering van onroerende zaken, alsmede de premies voor een aan die lening verbonden met de looptijd dalende overlijdensrisicoverzekering.
4.8
Aan de wetsgeschiedenis van voornoemd artikel (hierna: de Toelichting) ontleent het Gerecht het volgende:
‘Onder “de opbrengsten van het onroerend goed” worden niet verstaan de kosten die de verhuurder al dan niet expliciet aan de huurder in rekening brengt. Zo behoren naar hun aard tot bewonerslasten de kosten van elektra, water en telefoon, de gebruiksbelasting, tuinonderhoud en dergelijke. Deze kosten dienen dan ook in mindering te worden gebracht op de huuropbrengst. Ook de kosten van een makelaar die als beheerder op het verhuurde object toeziet, behoren tot deze kosten. Hetgeen resteert is het voordeel dat de belanghebbende uit het onroerend goed behaalt en waarmee hij de kosten van zijn onroerend goed moet dekken. Op dit voordeel wordt dan de 65%-regeling toegepast.’ [1]
Bruto huuropbrengst
4.9
Het Gerecht zal eerst de hoogte van de bruto huuropbrengsten dienen te bepalen. Daarop moeten de bewonerslasten in mindering worden gebracht.
4.1
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur bij de door hem voorgestane huuropbrengst van NAf 59.884,91 ten onrechte geen rekening houdt met de ‘ontvangsttheorie’. Een deel van de huuropbrengsten is namelijk niet in het jaar 2018 ontvangen. Daarnaast heeft de Inspecteur het ontvangen huurbedrag in US$ op de ‘credit memo’ van 23 januari 2018 eerst omgerekend naar EUR en vervolgens pas naar NAf hetgeen uitkomt op een hoger bedrag dan wanneer uit wordt gegaan van een directe omrekening van US$ naar NAf. Volgens belanghebbende moet voor de berekening van de opbrengsten van het onroerend goed worden uitgegaan van een huuropbrengst van in totaal NAf 53.084,96 (zie stuk van 29 februari 2024 en het daarbij overlegde overzicht hierna), dan wel NAf 52.108 (zie stuk van 15 maart 2024).
Huurinkomsten NAf 53.084,96
Omzetbelasting /logeerbelasting NAf 3.715,95
Kosten water- en electra NAf 2.620,84
Kosten Selikor NAf 240,-
Telefoon en internet NAf 2.276,88
Tuinonderhoud NAf 3.360,-
Diversen NAf 1.440,37
Woonverzekering (opstal en inboedel) NAf 1.592,13
Commissiekosten NAf 10.421,55
Totaal NAf 25,667.72
Kale huurinkomsten NAf 27,417,24
Totale huurinkomsten na 35% forfait NAf 17.821,21
Financieringskosten NAf 2.819.83
Belastbare huurinkomsten NAf 15.001,37
4.11
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de huuropbrengst NAf 59.884,91 bedraagt verwijst de Inspecteur naar de door belanghebbende overgelegde ‘credit memo’s van LVC (zie 2.3).
4.12
Het Gerecht overweegt als volgt. De Inspecteur is voor het door hem voorgestane bedrag aan huuropbrengst uitgegaan van de huurbedragen die in de ‘credit memo’s’ zijn vermeld en die betrekking hebben op de periodes van verhuur in het onderhavige jaar. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende, die daartoe het beste in staat is en dus de meest gerede partij om het bewijs te leveren, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een deel van voornoemde huurbedragen niet in het onderhavige jaar zouden zijn ontvangen en derhalve niet in de aanslag IB voor het jaar 2018 kunnen worden begrepen. Belanghebbende heeft hierin geen nader inzicht verschaft. Het Gerecht volgt belanghebbende wel in haar stelling voor wat betreft de omrekening van het in US$ ontvangen huurbedrag. Door dit bedrag eerst om te rekenen naar EUR en vervolgens naar NAf wordt gekomen tot een hoger bedrag dan in het geval van een directe omrekening van US$ naar NAf. Het Gerecht stelt de huuropbrengst vast op NAf 58.445,69 (het Gerecht komt op basis van de ‘credit memo’s’ uit op een bedrag aan ontvangen huur in EUR van 24.020 omgerekend NAf 50.547,69 plus het ontvangen huurbedrag conform de ‘credit memo’ in US$ van 4.437 omgerekend NAf 7.898).
4.13
Belanghebbende heeft gesteld dat hierop nog een bedrag van NAf 3.648 aan omzetbelasting (voorheen toeristenbelasting) in mindering moet worden gebracht. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de prijzen exclusief omzetbelasting zijn. Om die reden hoeft de belasting niet alsnog daarop in mindering te worden gebracht. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de website van LVC, waarop de huurprijzen exclusief belasting zijn opgenomen. Ook zijn in een aantal ‘credit memo’s de huurbedragen exclusief omzetbelasting opgenomen. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat een bedrag aan belasting in mindering moet komen op de huuropbrengsten. De totale huuropbrengst blijft daarom vastgesteld op een bedrag van NAf 58.445,69. Hierna zullen de op de huuropbrengst in mindering te brengen bewonerslasten worden behandeld.
Bewonerslasten
4.14
In het navolgende zal afzonderlijk worden ingegaan op kosten waarvan belanghebbende heeft gesteld dat deze volgens de Toelichting (zie 4.8) in combinatie met de uitspraak van het Gerecht Curaçao van 1 juli 2020, ECLI: NL:OGEAC:2020:173 als bewonerslasten in mindering dienen te worden gebracht op de huuropbrengst. Het Gerecht stelt daarbij het volgende voorop.
4.15
Tussen partijen is niet in geschil dat de (i) kosten van water- en electra, (ii) de kosten van afvalstoffenbelasting (Selikor), (iii) de kosten van telefoon en internet, (iv) de kosten van tuinonderhoud en (v) de commissiekosten aftrekbaar zijn als bewonerslasten. Partijen zijn het echter niet eens over de hoogte van het bedrag dat als aftrekpost moet gelden.
4.16
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt in het onderhavige geval mee dat belanghebbende, voor de bewonerslasten de bewijslast draagt. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over de hoogte van het bedrag aan opgevoerde bewonerslasten, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.17
De Inspecteur heeft aangevoerd dat voor zover sprake is van in aftrek komende bewonerslasten, deze slechts in mindering kunnen worden gebracht op de huuropbrengst naar gelang er sprake is geweest van verhuur van de woning. Daarbij heeft hij aangevoerd dat belanghebbende in het onderhavige jaar mogelijk ook zelf in de woning heeft verbleven op moment waarop deze niet werd verhuurd. Rekening houdend met het voorgaande heeft de Inspecteur een pro-rata berekening toegepast op basis van de in de ‘credit memo’s’ genoemde perioden van verhuur (acht maanden verhuur en vier maanden geen verhuur).
4.18
Het Gerecht oordeelt als volgt. In artikel 4, lid 3 van de LIB is opgenomen dat
de voordelen bij het ter beschikking stellenvan onroerende goederen wordt gesteld op 65% van de ter zake van
dat ter beschikking stellen verkregen voordelen (cursiveringen van het Gerecht). Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit de letterlijke tekst van voormelde bepaling dat alleen bij verhuur sprake kan zijn van aftrekbare bewonerslasten. Het voorgaande volgt ook uit de Toelichting.
(i) kosten van elektra en water
4.19
Belanghebbende stelt dat van de door haar in het onderhavige jaar aan Aqualectra betaalde bedragen van in totaal NAf 6.343,30, een bedrag van NAf 4.082 (afzonderlijk) is doorbelast aan de huurders en daarom niet in mindering is gebracht op de huuropbrengst. Het saldo van NAf 2.261 (zie stuk van 15 maart 2024 en in tegenstelling tot de eerdere verstrekte overzichten zie 2.6 en 4.10) dient volgens belanghebbende wel alsnog als bewonerslast in mindering te komen op de huuropbrengst.
4.2
Volgens de Inspecteur zijn deze kosten bij verhuur doorbelast aan de huurder. Hij verwijst daarbij naar de website van LVC en de overgelegde facturen. Volgens de Inspecteur is alleen over de maand oktober een bedrag van NAf 130,81 door de huurder niet apart betaald aan belanghebbende. In dit verband kan voormeld bedrag op de huuropbrengst in mindering worden gebracht. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende tegenover de betwisting van de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat een hoger bedrag aan kosten van elektra en water in aanmerking moet worden genomen.
(ii) de kosten van afvalstoffenbelasting (Selikor), (iii) de kosten van telefoon en internet, (iv) de kosten van tuinonderhoud
4.21
Belanghebbende stelt dat de volgende bedragen in aftrek moeten komen op de huuropbrengsten: (ii) kosten van afvalstoffenbelasting van NAf 240, (iii) kosten telefoon en internet van NAf 2.276,88 en (iv) kosten voor tuinonderhoud ad NAf 3.360.
4.22
De Inspecteur stelt dat deze kosten in mindering worden gebracht op de huuropbrengst naar gelang er sprake is geweest van verhuur. Hij gaat uit van 8 maanden verhuur (zie hiervoor onder 4.17) De door de Inspecteur gehanteerde benadering van de aftrekbare bewonerslasten acht het Gerecht juist. De Inspecteur heeft de in mindering op de huuropbrengst te brengen kosten op basis van het voorgaande berekend op NAf 160 (afvalstoffenheffing), NAf 1.517,92 (telefoon en internet bedragen), en NAf 2.240 (tuinonderhoud). Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een hoger bedrag in mindering moet komen op de huuropbrengst.
(v) commissie
4.23
Belanghebbende stelt dat de volledig betaalde commissie van NAf 10.421,55 in mindering moet worden gebracht op de huuropbrengst.
4.24
De Inspecteur heeft aangevoerd dat LVC naast beheer ook verhuurdiensten aanbiedt en daarnaast zorgdraagt voor het voorbereiden en indienen van de aangiften omzetbelasting van belanghebbende. De Inspecteur stelt om die reden de aftrekbare het aftrekbare bedrag vast op 30% van de volgens de ‘credit memo’s’ betaalde commissie (20% van de huuropbrengst). Daarbij gaat de Inspecteur uit van een bedrag NAf 59.884,91 aan huuropbrengst waarbij de 20% commissie NAf 11.976,98 bedraagt. De aftrekbare commissie worden vastgesteld op NAf 3.593,09 (30% van NAf 11.976,98).
4.25
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van beheer hoger moeten zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat belanghebbende de hoogte van deze kosten door het overleggen van de beheersovereenkomst met LVC makkelijk had kunnen aantonen.
Diverse kosten en de brand- en inboedelverzekering
4.26
Belanghebbende stelt dat ter berekening van de opbrengst van het onroerend goed de kosten van het vervangen van een waterfilter (NAf 185,50), 1,5 pijp, bocht, verloop, lekkage inclusief arbeidsloon (NAf 797,69) en zwembadlamp (NAf 266,38) als bewonerslasten in mindering moeten worden gebracht op de huuropbrengst. Tot de door belanghebbende aangegeven diverse kosten behoren daarnaast de kosten van ‘pestcontrol’ van NAf 190,80.
4.27
De Inspecteur heeft ter zake van voornoemde kosten aangevoerd dat een bedrag van NAf 376,30 in mindering dient komen op de huuropbrengst.
4.28
Naar het Gerecht begrijpt behoort tot het bedrag van NAf 376,30 de kosten van het vervangen van een waterfilter en de (volledige) kosten van de eerder nog tussen partijen in geschil zijnde kosten van ‘pestcontrol’. Ter zake van de overige – nog wel in geschil zijnde kosten – volgt het Gerecht de Inspecteur in zijn stelling dat geen sprake is van bewonerslasten, maar van kosten die worden geacht te zijn begrepen in het kostenforfait ter grootte van 35% van de huuropbrengst.
4.29
Naar het oordeel van het Gerecht gaat het bij een brand- en inboedelverzekering niet om kosten die als bewonerslasten in mindering op de huuropbrengst dienen te worden gebracht, maar van kosten die worden geacht te zijn begrepen in het voormelde kostenforfait. De tekst van de wet en de toelichting daarop bieden geen aanknopingspunten om deze verzekeringen als bewonerslast aan te merken.
4.3
Belanghebbendes verwijzing naar, het Gerecht begrijpt, een conclusie van de Advocaat-Generaal van 22 maart 2016 (ECLI:NL:PHR:2016:165), waarbij het gaat om de vraag of een belanghebbende als belastingplichtige voor de toeristenbelasting kan worden aangemerkt, leidt in dit verband niet tot een ander oordeel. In die zaak ging het overigens om een belastingplichtige die in de ondernemingssfeer onroerende goederen verhuurt. Dit geldt ook voor het door belanghebbende aangehaalde ‘Algemene beschouwingen’ en artikel 2 van paragraaf 2 van de Toelichting (zie reactie van 2 april 2024).
Rente
4.31
Daarnaast heeft belanghebbende eerst in haar laatste stuk van 2 april 2024 aangevoerd dat de aftrek van rente van NAf 2.819,83, waar door partijen tot dusver in de procedure vanuit is gegaan, te laag is. Zij was in de veronderstelling dat op het door haar overlegde overzicht van HSBC France (de bank) de betaalde rente per kwartaal werd vermeld, terwijl later bleek dat het gaat om de betaalde rente per maand. Als gevolg hiervan zijn er per abuis slechts vier maandelijkse rentebedragen in aftrek gebracht. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende deze informatie veel eerder in de procedure had kunnen verstrekken. Het Gerecht passeert deze stelling gelet op de doelmatige procesgang als tardief. Het voorgaande geldt ook voor zover belanghebbende zich beroept op overige bij haar reactie van 2 april 2024 niet eerder overlegde stukken.
Berekening belastbaar inkomen
4.32
Uit het voorgaande volgt dat het verkregen voordeel ter zake van het ter beschikking stellen van onroerende zaken wordt berekend op een bedrag van afgerond NAf 50.427 (de huuropbrengsten van NAf 58.445,69 -/- bewonerslasten van NAf 8.018,12). Ingevolge artikel 4, lid 3 LIB wordt de zuivere opbrengst gesteld op 65% van NAf 50.427. Het belastbaar inkomen wordt als volgt berekend:
65% van NAf 50.427 NAf 32.778
Rente
NAf 2.819
Belastbaar inkomen NAf 29.959

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist (artikel 32a, lid 2 ALL). De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslag opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
5.3
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase.
5.4
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.5
In artikel 15, lid 2 LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.6
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Belanghebbende heeft in haar laatste stuk van 2 april 2024 verzocht om een integrale kostenvergoeding van NAf 2.800 (4 uur x NAf 700 aan advieskosten). Het Gerecht wijst dit verzoek af. Voor het veroordelen van de Inspecteur tot vergoeding van integrale kosten is alleen plaats in het geval de Inspecteur het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft of doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat de beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden dan wel dat de Inspecteur in verregaande mate onzorgvuldig jegens belanghebbende heeft gehandeld. Van dergelijke omstandigheden is anders dan belanghebbende meent geen sprake.
5.7
Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de voor vergoeding in aanmerking komende kosten berekend op NAf 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting), waarde per punt NAf 700. Anders dan waar de Inspecteur vanuit gaat, staat aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg dat die bijstand is verleend op basis van "no cure no pay" (Hoge Raad 7 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6841).
Griffierecht
5.8
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de reële uitspraak op bezwaar gegrond;
  • vernietigt de reële uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB naar een belastbaar inkomen van NAf 29.959;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.750; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 29 oktober 2024, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Toelichting behorende bij de Ministeriele beschikking met algemene werking van 29 juli 2000 houdende wijziging van de LWB 1940, de LIB 1943 en de LLB 1976, P.B. 2000, no. 76, blz. 14-15.