ECLI:NL:OGEAC:2024:11

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
CUR202201304
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting voor cosmeticaproducten

Op 30 januari 2024 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een bedrijf dat cosmeticaproducten produceert, in beroep ging tegen de afwijzing van haar verzoek om vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting. Het verzoek was ingediend op 7 juni 2021, maar werd op 8 juni 2021 door de Inspecteur afgewezen. Belanghebbende maakte bezwaar, maar dit werd op 20 januari 2022 afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende op 1 maart 2022 pro forma beroep ingesteld, dat later gemotiveerd werd. De zitting vond plaats op 3 maart 2023, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door gemachtigden.

In de uitspraak werd vastgesteld dat het geschil draait om de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor de vrijstelling op basis van artikel 75, lid 1 letter s van de Landsverordening Tarief van Invoerrechten (LvTVI). De Inspecteur betwistte dat belanghebbende een industrie uitoefent, terwijl belanghebbende dit bevestigde. Het Gerecht oordeelde dat de definitie van industrie door de Inspecteur te beperkt was en dat de activiteiten van belanghebbende wel degelijk als een industrie kunnen worden gekwalificeerd. Het Gerecht concludeerde dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde vrijstelling.

De uitspraak resulteerde in de vernietiging van de eerdere afwijzing door de Inspecteur, toekenning van de vrijstelling, en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. Het Gerecht heeft ook bepaald dat het betaalde griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 30 januari 2024
BBZ nr. CUR202201304
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende h.o.d.n. [Z]], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft op 7 juni 2021 een verzoek gedaan om vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting ter zake van invoer van grondstoffen.
1.2
De Inspecteur heeft op 8 juni 2021 het verzoek afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 juni 2021 bezwaar gemaakt.
1.4
Belanghebbende is ter zake van haar bezwaar op 8 juli 2021 gehoord.
1.5
Bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2022 is het bezwaar afgewezen.
1.6
Belanghebbende is op 1 maart 2022 per e-mail pro-forma in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar. Op 16 mei 2022 heeft belanghebbende het beroepschrift gemotiveerd. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.7
De Inspecteur heeft op 2 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2023, te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde [A] en [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Zij produceert in haar werkplaats te [Y] allerlei cosmeticaproducten voor haar, huid en gezicht. Tot de gedingstukken behoort een overzicht ‘Product list of [Z]’ waarop 23 haarproducten en 27 huidproducten zijn vermeld.
2.2
Tot de gedingstukken behoort een jaarrekening van belanghebbende. Daaruit blijkt dat belanghebbende voor de jaren 2020 en 2021 een omzet realiseerde van respectievelijk NAf 132.501 en NAf 145.428. In de omzet zit ook begrepen omzet die behaald is met haar ‘hairsalon’.
2.3
Voor het jaar 2022 heeft belanghebbende een overzicht ‘sales by month’ ingebracht. Blijkens dit overzicht bedroeg de bruto-omzet voor het jaar 2022, NAf 241.269. Ook heeft belanghebbende voor dit jaar een lijst van werknemers (8) ingebracht. Op deze lijst staat een bedrag aan vergoedingen aan deze werknemers vermeld van NAf 31.547.
2.4
Voor het maken van haar producten moet belanghebbende diverse goederen invoeren. Tot de gedingstukken behoort een overzicht (‘Lijst van inkoop via Invoer [Z]) van deze goederen. Op de lijst worden de goederen onderverdeeld naar ‘ Bottles/Jars/Tubes’, ‘Machines/ Equipments’, ‘Oils’, ‘Essential Oils’ ’Butter/ Waxes’, ‘Tops/Caps/Box’, ‘Diverse Ingredients’, ‘Books’, en ‘Diverse Tools’.
2.5
Op deze lijst zijn onder het kopje ‘Machines en Equipments’ onder andere vermeld:
‘Bag Sealer’, ‘Loaf Soap Cutter Acrylic Wire’, ‘Handmade Soap Cutting Machine’, ‘Flexible Rectangular Soap Silicone Mold Wood Box’, ‘Infrared Thermometer’, ‘Manual filling Machine 5-50 ml Stainless Steel’, ‘Immersion Heater-Portable Water Heater with Thermostat’, ‘Commercial Immersion Blender’, ‘Labeling Machine’, ‘Automatic Filling Machine’.
2.6
Blijkens de jaarstukken had het bedrijf een bedrag van NAf 7.216 (2021) en NAf 5.611 (2020) aan materiele vaste activa op de balans.
2.7
Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur op 8 juli 2021 een bezoek gebracht aan de werkplaats van belanghebbende. De Inspecteur heeft naar aanleiding van de waarneming van het bedrijfsproces, het bezwaar op 20 januari 2022 afgewezen.
2.8
Op 1 december 2022 heeft belanghebbende een besloten vennootschap ([X] B.V.) opgericht. Zij heeft haar onderneming in deze vennootschap ingebracht.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of belanghebbende in aanmerking komt voor de toepassing van vrijstelling van invoerrecht en omzetbelasting voor de invoer van grondstoffen, halffabricaten en machines op basis van artikel 75, lid 1 letter s van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LvTVI) in samenhang met artikel 14d van de Landsverordening omzetbelasting 1999.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1
Artikel 75, lid 1 letter s van de LvTVI luidt als volgt:
Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:
s. grondstoffen, halffabrikaten en machines voor zover bestemd om in een bedrijf in het binnenland te worden gebruikt ten einde een industrie uit te oefenen.
4.1.1
In de Memorie van Toelichting (No. 3, zitting 2001-2002) (hierna: MvT) is op pagina 26 over deze vrijstelling het volgende vermeld:
“De vrijstelling genoemd in het eerste lid, onderdeel s, beoogt de industriële sector een steun in de rug te geven, zodat zij kunnen omschakelen van een inwendige naar een exportgerichte bedrijfsvoering. Dit in verband met het geleidelijk afschaffen van de economische heffingen die deze sector beschermden. Twee jaar na de inwerkingtreding van deze vrijstelling, zal een evaluatie plaatsvinden welke zal moeten aangeven in hoeverre de doelstellingen zijn gehaald. Op basis van deze evaluatie zullen er, indien noodzakelijk, aanpassingen worden doorgevoerd.”
4.1.2
In artikel 75, lid 8 van de LvTVI is vermeld dat bij ministeriele beschikking nadere regels kunnen worden gesteld ter uitvoering van de vrijstelling. Nadere regels ter uitvoering van de vrijstelling zijn echter niet gesteld.
4.2.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende een industrie uitoefent. Een definitie van de term industrie is noch in de LvTVI, noch in de MvT te vinden. Volgens de Inspecteur wordt onder het uitoefenen van een industrie in de zin van artikel 75, lid 1 letter s LvTVI verstaan: Het op regelmatige basis, in een continu bedrijfsproces, door het inzetten van werknemers, door duurzame produktiemiddelen/kapitaalgoederen grond- en hulpstoffen vervaardigen van nieuwe producten. Daarbij moet het bedrijfsproces grotendeels worden gekenmerkt door mechanisering en automatisering.
4.2.2
Deze definitie is, aldus de Inspecteur, gebaseerd op relevante jurisprudentie (RvBB 27 juni 2005, ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT2924 en RvBB 30 juli 2005, ECLI:NL:ORBBNAA:2005:BT6211) en algemeen taalgebruik.
4.3
Volgens de Inspecteur kwalificeren de activiteiten van belanghebbende niet als een industrie, omdat, naar het Gerecht begrijpt, niet duidelijk is hoeveel werknemers direct in het productieproces werkzaam zijn en omdat het proces niet grotendeels wordt gekenmerkt door mechanisering en automatisering. Volgens de Inspecteur is tijdens het bedrijfsbezoek gebleken dat het bedrijfsproces voornamelijk handmatig geschiedt. Aan de criteria dat een nieuw product wordt vervaardigd wordt, aldus de Inspecteur, wel voldaan omdat de nieuw vervaardigde producten onder een ander tariefpost in het tarief van invoerrechten worden ingedeeld.
4.4
Belanghebbende voert onder andere aan dat op basis van de door de Inspecteur gehanteerde jurisprudentie en in aansluiting met artikel 1, lid 4 van de Landsverordening belastingfaciliteiten investeringen, moet volgen dat belanghebbende wel een industrie uitoefent. Belanghebbende heeft daarbij gemotiveerd betwist dat in het productieproces geen machines en werknemers worden ingezet. Daarbij heeft zij een lijst van werknemers en van ingevoerde machines en gereedschappen overgelegd.
Vooraf
4.5.1
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Douane niet de juiste procedure van Hoofdstuk III van de LvTVI heeft gevolgd bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling op basis van artikel 75, lid 1 letter s van de LvTVI. Volgens belanghebbende had de Inspecteur alvorens het verzoek van 7 juni 2021 af te wijzen een bezoek moeten brengen aan het bedrijf.
4.5.2
De procedure voor het verkrijgen van vrijstelling is vermeld in artikel 30 van de LvTVI. Ingevolge artikel 30, lid 3 LvTVI dient belanghebbende daartoe tijdig een schriftelijke aanvraag in bij de douane met daarbij alle gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. Artikel 30, lid 4 LvTVI schrijft voor dat de douane binnen negen maanden een gemotiveerde beslissing op het verzoek moet nemen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur door een beslissing te nemen (8 juni 2021) zonder een bedrijfsbezoek af te leggen, geen procedure geschonden. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat nu het verzoek om vrijstelling zeer summier was en niet met bescheiden was onderbouwd, de Inspecteur ook had kunnen volstaan met een beknopte motivering van de afwijzing.
Inhoudelijk: definitie term industrie
4.6.1
Naar het oordeel van het Gerecht is de interpretatie die de Inspecteur geeft aan de term industrie te beperkt. De tekst van de wet noch de toelichting bieden steun aan de door de Inspecteur aangehaalde vereisten van (vergaande) mechanisering en automatisering. De inzet van arbeid is naar het oordeel van het Gerecht wel inherent aan de uitoefening van een onderneming maar uit de wet volgt niet hoeveel werknemers betrokken moeten zijn bij het productieproces. Aan de omvang van de bedrijfsactiviteiten wordt in de wet geen voorwaarden gesteld.
4.6.2
Het Gerecht overweegt dat bij gebrek aan een omschrijving van de term industrie aansluiting kan worden gezocht bij de omschrijving van deze term in het Groot Woordenboek der Nederlandse taal van Van Dale (hierna: het woordenboek Van Dale), de Landsverordening belastingfaciliteiten investeringen alsmede de door de Inspecteur aangehaalde jurisprudentie van de Raad van Beroep voor belastingzaken (hierna: RvBB).
Het woordenboek Van Dale
4.6.3
Het woordenboek van Dale geeft – voor zover van belang - de volgende omschrijving van de term ‘industrie’:
“(…)
1. g.mv. economische bedrijvigheid waarbij grondstoffen technisch worden verwerkt tot (half)producten
2 g.mv. bedrijfstak die zich met de verwerking van grondstoffen tot (half)producten bezighoudt = nijverheid (2), fabriekswezen
• zware industrie
de voortbrenging van metaal (ijzer, staal, aluminium enz.) en zware machines
+ lichte industrie
• lichte industrie
de voortbrenging van consumptiegoederen als kleding, voedsel + zware industrie
(…)
3 g.mv. figuurlijk fabrieksmatige productie (bv. van verhalen, prenten)
4 industrieën bepaald fabrieksbedrijf, bepaalde industrietak (…)
5 bij uitbreiding bedrijf dat of bedrijfstak die geen grondstoffen verwerkt, maar zich bezighoudt met dienstverlening enz. (…) ook als tweede lid in samenstellingen als de volgende, waarin het eerste lid de geleverde dienst enz. noemt: amusementsindustrie, automatiseringsindustrie, begrafenisindustrie, beveiligingsindustrie, bewakingsindustrie, communicatie-industrie, porno-industrie, reclame-industrie, uitvaartindustrie.”
De Landsverordening belastingfaciliteiten investeringen
4.6.4
In de Landsverordening belastingfaciliteiten investeringen (P.B. 2016-77) (hierna LvBI) wordt onder de term industrie verstaan: ‘een onderneming die hier te lande goederen verwerkt, bewerkt of assembleert tot een nieuw handelsproduct’ (artikel 1, lid 4).
4.6.5
In de voorloper van deze landsverordening – de Landsverordening belastingfaciliteiten industriële onderneming (ingetrokken bij P.B. 2016-77) - wordt voor de term industrie ook dezelfde betekenis gehanteerd. Ingevolge artikel 1 letter e wordt onder industrie verstaan; ‘een bedrijf dat hier te lande goederen verwerkt, bewerkt of assembleert tot een nieuw handelsproduct.
4.6.6
In beide verordeningen wordt voor de toekenning van belastingfaciliteiten, (waaronder vrijstelling van invoerrechten) weliswaar nadere voorwaarden gesteld ten aanzien van het investeringsbedrag en de werkgelegenheid, derhalve de omvang van de industrie, doch naar het oordeel van het Gerecht hebben deze voorwaarden geen betekenis voor de definitie van de term industrie. Deze voorwaarden die zien op de omvang van de industrie zijn enkel van belang voor het toekennen van de belastingfaciliteiten.
Jurisprudentie RvBB
4.6.7
In de door de Inspecteur aangehaalde jurisprudentie (zie 4.2.2) gaat het om de vraag of belanghebbende op basis van artikel 127, lid 1 aanhef en onder 7 van de Landsverordening In- Uit en Doorvoer (LIUD) (voorloper van de onderhavige bepaling) recht heeft op vrijstelling van invoerrechten.
4.6.8
Ingevolge artikel 127, lid 1, aanhef en onder 7, van de LIUD zijn van heffing van invoerrechten vrijgesteld grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en andere goederen, bestemd voor een industriële onderneming die deze goederen verwerkt, bewerkt of samenvoegt tot een nieuw product. In het Vrijstellingsbesluit wordt in dit verband een definitie gegeven van de term industrie. In artikel 5a lid 1, van het Vrijstellingsbesluit wordt onder een industriële onderneming verstaan, een bedrijf, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Landsverordening winstbelasting dat op regelmatige basis in continu bedrijfsproces met behulp van kapitaalgoederen nieuwe producten voortbrengt. Ook deze bepaling maakt geen gewag over het aantal werknemers dat moeten worden ingezet en evenmin over mechanisering en automatisering.
Bedrijfsactiviteiten zijn aan te merken als een industrie
4.7
Het Gerecht zal hierna beoordelen of de bedrijfsactiviteiten zijn aan te merken als een industrie. Bij de beoordeling zal rekening worden gehouden met na het instellen van het beroep opgekomen feiten en omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat met de bedrijfsactiviteiten goederen worden verwerkt tot een nieuw handelsproduct. Uit de gedingstukken blijkt dat belanghebbende daarbij gebruik maakt van arbeid van werknemers (2.3) en kapitaalgoederen (zie 2.4 en 2.5). Voor wat betreft de aanwezigheid van kapitaalgoederen merkt het Gerecht nog op dat uit de overgelegde jaarstukken blijkt dat het bedrijf in de jaren 2020 en 2021 een bedrag van NAf 7.216 (2021) en NAf 5.611 (2020) aan materiele vaste activa op de balans had staan.
4.8
Indien wordt aangesloten bij de omschrijving van de term industrie in het Van Dale woordenboek volgt dat de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende zonder meer een industrie vormen. Dit geldt ook indien de definitie van de LvBI en van de LIUD in samenhang met het Vrijstellingsbesluit wordt gehanteerd. Hierbij wordt opgemerkt dat in artikel 75, lid 1 letter s van de LvTVI – anders dan in het Vrijstellingsbesluit - niets is opgenomen over de ondernemingsvorm van de bedrijfsactiviteiten. Dat belanghebbende haar onderneming in de vorm van een eenmanszaak drijft, is derhalve geen beletsel om voor de vrijstelling in aanmerking te komen.
4.9
Belanghebbende komt derhalve in aanmerking voor de toepassing van vrijstelling van invoerrecht en omzetbelasting voor de invoer van grondstoffen, halffabricaten en machines op basis van artikel 75, lid 1 letter s van de Landsverordening tarief van invoerrechten (LvTVI) in samenhang met artikel 14d van de Landsverordening omzetbelasting 1999.
4.1
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). Het Gerecht merkt op dat er geen aanleiding is om van het forfaitaire bedrag af te wijken.
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.
6.DE BESLISSING
De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijst het verzoek om vrijstelling toe;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 30 januari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500