BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 27 juni 2005, nr. 2004-0383
1.1. Belanghebbende heeft op 18 augustus 2003 verzocht om aangemerkt te worden als een industriële onderneming in de zin van artikel 128, lid 1, onder 7, van de Landsverordening in-, uit-, en doorvoer. Het verzoek werd afgewezen bij beschikking van de Inspecteur van 4 mei 2004.
1.2. Belanghebbende is tegen de afwijzende beschikking op 31 mei 2004, dus tijdig, in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de Raad op 15 april 2005. Beide partijen zijn verschenen en hebben een pleitnota ingebracht.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is opgericht op 4 april 2003. Zij houdt zich onder meer bezig met de fabricage van scheidingswanden. De onderdelen die nodig zijn voor het vervaardigen van de scheidingswanden, zoals geperste kartonplaten, textielstoffen, aluminium profielen en kunststoffen verbindingsstrippen, worden door haar ingevoerd. De onderdelen worden afgemeten, op maat gesneden en geboord, waarna de scheidingswanden in elkaar worden gezet. Bij belanghebbende neemt de productie van een scheidingswand tussen de anderhalf en twee uur in beslag. De productie vindt plaats op bestelling door klanten, behoudens exemplaren voor de showroom.
2.2. De douanewaarde van de onderdelen van een scheidingswand van 120 x 160 cm beloopt volgens een door belanghebbende overgelegde berekening van een accountant Afl. 165,81, terwijl de kosten van het vervaardigen op Aruba volgens die berekening uitkomen op Afl. 198,67. De kostprijs van het product bedraagt dan ook ten minste 30% meer dan de totale douanewaarde van de onderdelen. Belanghebbende heeft vaste werknemers in dienst. Zij heeft voor een bedrag van ongeveer Awg 50.000 geïnvesteerd in machines voor de vervaardiging van de scheidingswanden. Zij verwacht per jaar 150 scheidingswanden te vervaardigen.
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als een industriële onderneming in de zin van artikel 128, lid 1, onder 7, van de Landsverordening in-, uit-, en doorvoer (hierna: LIUD) en daarom recht heeft op een vrijstelling van rechten op de invoer van grondstoffen, hulpmiddelen en halffabrikaten bestemd voor de productie van scheidingswanden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende een “nieuw product” in een “continu bedrijfsproces” voortbrengt. Voorts is in geding een beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel. De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het beroep
4.1. Ingevolge artikel 127, lid 1, aanhef en onder 7, van de LIUD zijn van heffing van invoerrechten vrijgesteld grondstoffen, hulpstoffen, halffabrikaten en andere goederen, bestemd voor een industriële onderneming die deze goederen verwerkt, bewerkt of samenvoegt tot een nieuw product. Onder een industriële onderneming moet volgens artikel 5a, lid 1, van het Vrijstellingsbesluit worden verstaan een bedrijf, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Landsverordening winstbelasting dat op regelmatige basis in een continu bedrijfsproces met behulp van kapitaalgoederen nieuwe producten voortbrengt. Een nieuw product is volgens artikel 5a, lid 3 van het Vrijstellingsbesluit een eindproduct dat onder een andere tariefpost in het Tarief van invoerrechten wordt ingedeeld dan de goederen die zijn verwerkt, bewerkt of samengevoegd tot het eindproduct.
4.2. De Inspecteur stelt primair dat het vervaardigen van de scheidingswanden niet een nieuw product in de zin van artikel 127, lid 1, aanhef en onder 7, van de LIUD oplevert. Belanghebbende heeft dit gemotiveerd bestreden. Onder nieuw product moet volgens artikel 5a, lid 3, van het Vrijstellingsbesluit worden verstaan, voor zover hier relevant, een eindproduct dat onder een andere tariefpost in het Tarief van invoerrechten wordt ingedeeld dan de goederen die zijn bewerkt tot het eindproduct (hierna aangeduid als: tariefpostverspringing). Tussen partijen is niet in geschil dat de geperste kartonplaten, textielstoffen, profielen en verbindingsstrippen onder achtereenvolgens de tariefposten 48.03.00.00, 55.03.00.00, 76.02.00.00 en 39.02.90.00 vallen. Volgens de Inspecteur valt ook de scheidingswand onder de tariefpost 48.03.00.000, maar belanghebbende ontkent dit. De Raad is van oordeel dat het gelijk aan belanghebbende is. De scheidingswanden behoren tot de categorie meubelen welke zijn gemaakt om op de grond te worden geplaatst (ter afscheiding van werk- of woonruimten) in de zin van hoofdstuk 94 van het Tarief van invoerrechten. Er is hier dus vanwege de bewerking door belanghebbende sprake van tariefpostverspringing, en dus van een nieuw product.
4.3. De Inspecteur stelt subsidiair dat belanghebbende geen industriële onderneming drijft, omdat zij niet in een continu bedrijfsproces nieuwe producten voortbrengt. Belanghebbende heeft dit betwist. De Raad stelt vast dat blijkbaar niet in geschil is dat belanghebbende een bedrijf voert dat regelmatig op bestelling met behulp van haar kapitaalgoederen scheidingswanden vervaardigt. Belanghebbende heeft onbetwist gesteld, zodat het vaststaat, dat zij dankzij haar vaste werknemers, een voorraad grond- en hulpstoffen en het bezit van de benodigde duurzame bedrijfsmiddelen ten allen tijde scheidingswanden kan vervaardigen, zodra de vraag daarnaar zich voordoet. Vaststaat ook dat de vervaardiging van een scheidingswand anderhalf tot twee uur duurt. Een en ander maakt het naar het oordeel van de Raad aannemelijk dat de eenmaal bestelde scheidingswanden in een continu, dat is voortdurend, bedrijfsproces worden vervaardigd. Aan dit oordeel staat niet in de weg dat belanghebbende de scheidingswanden op bestelling levert, geen voorraad vormt en dus niet continu scheidingswanden vervaardigt. Ook hier is het gelijk aan belanghebbende.
4.4. Op grond van bovenstaande overwegingen is reeds het gelijk aan belanghebbende. De Raad komt niet toe aan beoordeling van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De Raad verklaart het beroep gegrond en merkt belanghebbende aan als een industriële onderneming in voornoemde zin.
mrs. Van Gijn, Van Ballegooijen en Van Muijen