ECLI:NL:OGEAC:2024:101

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
CUR202301184 en CUR202400114
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep omwonenden tegen bouwvergunning voor appartementsgebouwen aan Kaya Panacea

In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao het beroep van omwonenden tegen de bouwvergunning die is verleend aan Stadsrust Private Foundation voor de bouw van vijf appartementsgebouwen aan de Kaya Panacea. De bouwvergunning werd verleend door de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning op 6 maart 2023. De eisers, bestaande uit meerdere omwonenden, hebben hun beroep ingesteld op 17 april 2023 en 9 januari 2024, waarbij zij verschillende gronden aanvoeren, waaronder strijdigheid met het Eilandelijk Ontwikkelingsplan (EOP) en het goedgekeurde verkavelingsplan. Het Gerecht oordeelt dat de beroepsgronden met betrekking tot de bouwhoogte, gevelrooilijnen en afwatering slagen. De minister heeft de bouwhoogte vastgesteld in strijd met artikel 2 van het EOP en de gevelrooilijnen zijn in strijd met het goedgekeurde verkavelingsplan. Bovendien is de bouwvergunning onzorgvuldig voorbereid, omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de afwatering richting de percelen van de eisers. Het Gerecht vernietigt de bouwvergunning en bepaalt dat de minister opnieuw moet beslissen op de aanvraag van Stadsrust, rekening houdend met de onderliggende aspecten. De minister wordt ook veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
Uitspraak
in het geding tussen:

1.[naam eiser 1],

2. [naam eiseres 2],

3. [naam eiser 3],

4. [naam eiseres 4],

5. [naam eiser 5],

6. [naam eiseres 6],

allen wonende in Curaçao,
hierna: eiser 1 c.s.,
gemachtigde: mr. M.R. Hammoud,
en

7.[naam eiseres 7],

wonende in Curaçao,
tegen
de minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning
verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. van Hoof
met als derde-belanghebbende:
Stadsrust Private Foundation
vergunninghouder,
gemachtigde: mr. P. Blom.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht het beroep van [eiser 1 c.s.] en
[eiseres 7] tegen de beslissing van de minister om Stadsrust een vergunning te verlenen voor het bouwen van vijf appartementsgebouwen met in totaal 44 wooneenheden aan de Kaya Panacea no. 2.
1.1
De minister heeft deze bouwvergunning verleend bij beschikking van
6 maart 2023. [Eiser 1 c.s.] hebben daartegen op 17 april 2023 beroep ingesteld. [Eiseres 7] heeft daartegen op 9 januari 2024 beroep ingesteld.
1.2
De minister heeft op 16 augustus 2023 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.3
Stadsrust heeft op 11 december 2023 een schriftuur met bijlagen ingediend.
1.4
Het Gerecht heeft de beroepen op 10 januari 2024 op zitting behandeld, samen met het beroep van [eiser 1 c.s.] tegen de afwijzing van de minister van hun handhavingverzoek (CUR202204660). [Eiser 1] en [eiser 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun bouwkundig adviseur [naam bouwkundig adviseur] en hun gemachtigde. De eisers 2, 3, 4 en 6 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [Eiseres 7] is ook verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens de minister drie personen van de brandweer verschenen: [naam commandant] (commandant), [naam Hoofd afdeling preventie](Hoofd afdeling preventie) en [naam planbeoordelaar] (planbeoordelaar). Stadsrust heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
1.5
Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de minister en Stadsrust in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op een aantal punten uit het beroepschrift van [eisers 7]. Verder heeft het Gerecht de bij de vergunning goedgekeurde bouwtekeningen opgevraagd.
1.6
Bij brief van 18 januari 2023 heeft de minister de bouwtekeningen overgelegd. Vervolgens heeft de minister op 25 januari 2024 een reactie ingediend op de hiervoor bedoelde punten uit het beroepschrift van [eiseres 7]. Op 8 februari 2024 heeft Stadsrust een reactie bij het Gerecht ingediend.
1.7
Bij emails van 8 maart en 10 maart 2024 heeft [eiseres 7] nadere producties ingediend. Zij heeft op 18 april 2024 een toelichting op die producties ingediend met daarbij nog vijf producties.
1.8
Het Gerecht heeft een nadere zitting gehouden op 30 april 2024. [Eiser 1] en [eiser 5] zijn opnieuw verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De eisers 2, 3, 4 en 6 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [Eiseres 7] is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens de minister [naam medewerker 1] en [naam medewerker 2] verschenen. Stadsrust heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die via een videoverbinding vanuit Nederland aan de zitting heeft deelgenomen.
Het oordeel van het Gerecht
2.1
Het Gerecht is van oordeel dat [eisers 7] te laat beroep heeft ingesteld, maar dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is. Haar beroep is dus ontvankelijk.
2.2
Het Gerecht beoordeelt de bouwvergunning aan de hand van de gronden die [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] hebben aangevoerd. De beroepsgronden die zien op de bouwhoogte, de gevelrooilijnen en afwatering slagen. De minister heeft de bouwhoogte in strijd met artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP vastgesteld. Verder is in ieder geval een deel van het bouwplan in strijd met de bepaling over de gevelrooilijnen uit het op de gronden van toepassing zijnde goedgekeurde verkavelingsplan. Ten slotte is de bouwvergunning onzorgvuldig voorbereid, omdat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de afwatering richting de percelen van eisers en in de vergunning onvoldoende duidelijk heeft geformuleerd welke verplichting Stadsrust heeft als het gaat om het waterafvoerstelsel. Het beroep is dus gegrond. Het Gerecht zal de aan Stadsrust verleende bouwvergunning vernietigen.
2.3
Hierna legt het Gerecht uit hoe hij tot deze oordelen komt en welke gevolgen dit heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
3.1
Stadrust beoogt een appartementenresort te realiseren bij Landhuis Stadsrust. Bij beschikking van 10 juli 2018 heeft de minister aan Stadsrust een bouwvergunning verleend voor de bouw van een flatgebouwencomplex met 60 wooneenheden op de percelen, kadastraal bekend als 5-1S-905 en 5-1S-886 (hierna: de percelen).
3.2
De percelen liggen tussen de Kaya Panacea en de Nieuwe Caracasbaaiweg en hebben een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 1,3 ha. Op de percelen staat momenteel al een landhuis met een aantal bijgebouwen. [Eiser 1 c.s.] wonen in de directe omgeving van de percelen en vrezen dat het flatgebouwencomplex hun woon- en leefklimaat zal aantasten. Zij hebben daarom beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 juli 2018.
3.3
Stadsrust heeft (mede) naar aanleiding hiervan haar bouwplannen gewijzigd. Zij wil nu vijf in plaats van zeven flatgebouwen bouwen, met een lagere bouwhoogte. Stadsrust heeft kenbaar gemaakt dat het bouwplan zoals vergund op 10 juli 2018 niet zal worden gerealiseerd en heeft de minister verzocht de bouwvergunning in te trekken. De minister heeft de bouwvergunning bij de beschikking van 19 november 2020 ingetrokken.
3.4
Het Gerecht heeft op 20 november 2020 uitspraak gedaan op het beroep van [eiser 1 c.s.] (ECLI:NL:OGEAC:2020:271). Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 27 juli 2021 uitspraak gedaan op het hoger beroep (ECLI:NL:OGHACMB:2021:142). In de uitspraak heeft het Hof in de kern en voor zover hier van belang geoordeeld dat het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (EOP) en het goedgekeurde, op de gronden betrekking hebbende verkavelingsplan er op zichzelf niet aan in de weg staan dat aan vergunninghouder vergunning wordt verleend voor bebouwing ten behoeve van woondoeleinden op de percelen. Ook het bouwen van appartementen op de percelen is toegestaan.
3.5
Op 25 mei 2022 heeft Stadsrust een vergunning aangevraagd voor de oprichting van vijf flatgebouwen met elk twee bouwlagen. In gebouw A komen zes appartementen. In de gebouwen B, C, en D komen elk tien appartementen en in gebouw E komen acht appartementen. In totaal 44 units verdeeld over vijf gebouwen. Het beroep van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] is gericht tegen de vergunning die het project met deze omvang mogelijk maakt.
3.6
Ter uitvoering van de bouwvergunning van 10 juli 2018 heeft vergunninghouder een stalen constructie opgericht. Die constructie zag op gebouw B in het oude bouwplan en zal nu gedeeltelijk worden gebruikt om gebouw A in het nieuwe bouwplan te realiseren.
Is het beroep van [eiseres 7] ontvankelijk?
4.1
De minister en Stadsrust hebben zich ter zitting van 10 januari 2024 op het standpunt gesteld dat het beroep van [eiseres 7] te laat is ingediend, zonder dat [eiseres 7] daarvoor een goede reden heeft. Zij had immers via de website van het ministerie van VVRP op de hoogte kunnen en moeten zijn van de verleende bouwvergunning, om vervolgens daartegen tijdig beroep in te stellen. [Eiseres 7] wist dat er mogelijk een bouwvergunning zou worden afgegeven aangezien zij daartegen zienswijzen had ingediend. Daar komt bij dat zij een advocaat is. Nu haar beroep zonder goede reden te laat is ingediend, moet dat beroep volgens de minister en Stadsrust niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2
Het Gerecht stelt vast dat [eiseres 7] door de minister in de gelegenheid is gesteld zienswijzen in te dienen tegen het voornemen van de minister om aan Stadsrust een bouwvergunning te verlenen voor het nieuwe bouwplan. Dat [eiseres 7] die gelegenheid is geboden, blijkt uit het advies van Uitvoeringsorganisatie Ruimtelijke Ontwikkeling & Planning (UO ROP) van 16 februari 2023. Uit dat advies blijkt ook dat [eiseres 7] bij email van 27 januari 2023 een zienswijze heeft ingediend.
4.3
Het Gerecht stelt verder vast dat de bouwvergunning blijkens de website van het ministerie van VVRP aan Stadsrust is uitgereikt op 15 maart 2023. Dat betekent, gelet op artikel 16, eerste en tweede lid, van de Lar, dat de beroepstermijn is aangevangen op 16 maart 2023 en is geëindigd op 26 april 2023. [Eiseres 7] heeft bij email van 9 januari 2024 beroep ingesteld en dus na afloop van de daarvoor gestelde termijn.
4.4
Artikel 16, vierde lid, van de Lar bepaalt dat wanneer het beroepschrift na afloop van de daarvoor gestelde termijn is ingediend, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien de indiener aantoont dat de termijnoverschrijding het gevolg is van niet aan hem toe te rekenen bijzondere omstandigheden en dat hij het beroep heeft ingesteld zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
4.5
Ter zitting heeft [eiseres 7] toegelicht dat zij pas vlak voor de zitting van
10 januari 2024 via een van de andere eisers in deze procedure heeft begrepen dat er een zitting bij het Gerecht zou zijn naar aanleiding van het door de andere eisers ingestelde beroep tegen de bouwvergunning. [Eiseres 7] wist pas vanaf dat moment dat er een nieuwe bouwvergunning was verleend. Zij was nog steeds in afwachting van een reactie op de door haar ingediende zienswijze.
4.6
Naar het oordeel van het Gerecht is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding en moet het beroep van [eiseres 7] ontvankelijk worden geacht. Bij dit oordeel betrekt het Gerecht dat niet is gebleken dat de minister de bouwvergunning aan [eiseres 7] heeft toegezonden. Dat had naar het oordeel van het Gerecht wel op de weg van de minister gelegen. De minister heeft immers [eiseres 7] wel in de gelegenheid gesteld een zienswijze tegen de bouwvergunning in te dienen en [eiseres 7] heeft ook van die gelegenheid gebruik gemaakt. In het advies van UO ROP dat mede ten grondslag ligt aan de bouwvergunning, wordt ook gereageerd op de zienswijzen van [eiseres 7]. [Eiseres 7] heeft in haar zienswijze ook expliciet gevraagd om haar op de hoogte te stellen als er een vergunning wordt afgegeven. Verder betrekt het Gerecht bij dit oordeel dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres 7] op een andere wijze op de hoogte was of had moeten zijn van de bouwvergunning dan na het gesprek met een van de andere eisers. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld in de uitspraak van 6 december 2021 (ECLI:NL:OGEAC:2021:277), kan in dit geval niet van [eiseres 7] verwacht worden dat zij actief kennis neemt van de publicatie van de verleende vergunningen door de minister op diens website.
4.7
Nu het beroep van [eiseres 7] ontvankelijk is, komt het Gerecht ook toe aan de inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
Wat heeft de minister ten grondslag gelegd aan de bouwvergunning?
5. Volgens de minister is het bouwplan niet in strijd met het EOP en is het bouwplan niet ontsierend, hinderlijk of brandgevaarlijk voor de omgeving. De minister heeft zich daarbij mede gebaseerd op het advies van UO ROP van
16 februari 2023 en op de adviezen van de brandweer van 26 september 2022 en
9 december 2022. Ook heeft de minister de “Calculation Rainwater Drainage Facilities Landhuis Stadsrust – approved bij UOOW” van 9 september 2022 bij zijn besluitvorming betrokken. Volgens de minister doen ook de andere weigeringsgronden van artikel 22 van de Bouw- en woningverordening (Bwv) zich niet voor. Dat betekent dat de minister de bouwvergunning moet verlenen.
Wat voeren [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] aan tegen de bouwvergunning?
6.1
Ter zitting van 30 april 2024 heeft [eiseres 7] haar beroepsgrond dat op grond van het geldende verkavelingsplan maar 1 woning per kavel mag worden gebouwd ingetrokken. Die beroepsgrond zal het Gerecht onbesproken laten.
6.2. [
Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] voeren meerdere beroepsgronden aan tegen de bouwvergunning. Zij voeren allereerst aan dat de minister de bouwhoogten van de bij het bouwplan betrokken gebouwen onjuist heeft vastgesteld. Voor zover die hoogte al juist is vastgesteld, deugt de door de minister gemaakte belangenafweging niet. Verder worden de gebouwen te dicht op de erfgrens gerealiseerd. De afwatering op de percelen is volgens [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] niet goed geregeld. De over het waterafvoerstelsel opgenomen voorwaarde in de bouwvergunning is te onduidelijk. De gebouwen zijn volgens [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] ook brandgevaarlijk voor de omgeving. Gebouw A levert vanwege de hechtheid van de bestaande stalen constructie ook gevaar op voor de omgeving. Ten slotte voeren [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] aan dat de weg waaraan de gebouwen komen te liggen niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden.
6.3.
Het Gerecht zal de beroepsgronden van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] hierna achtereenvolgens bespreken.
Heeft de minister de bouwhoogten onjuist vastgesteld?
7. [ Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] voeren aan dat de minister de bouwhoogten van de gebouwen onjuist heeft vastgesteld. De minister heeft die hoogten ten onrechte niet vastgesteld conform artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP. De bouwtekeningen die de minister heeft gebruikt, vermelden ten onrechte niet de hoogte van de percelen voordat die werden opgehoogd. Dat is wel vereist, gelet op hoe volgens artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP de bouwhoogte gemeten moet worden. In zoverre had de minister de bouwvergunning ook moeten weigeren wegens strijd met artikel 22, aanhef en onder 1, van de Bwv. De gebouwen zijn hoger dan waarvan de minister is uitgegaan. Dat betekent dat de minister voor gebouw A ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Voor de overige gebouwen geldt dat de belangenafweging onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, omdat die afweging uitgaat van een onjuist uitgangspunt. Voor zover die hoogte al juist is vastgesteld, deugt de door de minister gemaakte belangenafweging niet.
8. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
8.1
Artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP bepaalt dat de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het terrein waarop het bouwwerk staat, na het bouwrijp maken daarvan, tot aan het hoogste punt van het bouwwerk.
8.2
Bij ministeriële beschikking van 20 december 2022 heeft de minister de Nota Invulling en vastlegging toetsingsnormen en criteria EOP (de Nota) vastgesteld. In paragraaf 4 van de Nota wordt ingegaan op de wijze van meten van de bouwhoogte als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP.
8.3
In paragraaf 4, onder a, van de Nota staat als toelichting vermeld dat de gemiddelde hoogte van het terrein waarop het bouwwerk staat, de gemiddelde maaiveldhoogte is. Deze wordt bepaald na het bouwrijp maken, oftewel na het op hoogte brengen of vlak maken van het terrein om daarop te kunnen bouwen.
Verder staat in de toelichting dat ten behoeve van de toetsing de aanvrager op de bouwtekening het nieuwe maaiveld aan dient te geven.
8.4
Ter zitting heeft Stadsrust toegelicht dat de grond onder gebouw A aan een zijde gedeeltelijk is opgehoogd en aan een andere zijde gedeeltelijk is afgegraven. Dat is volgens Stadsrust gebeurd om een vlak stuk grond te creëren waarop gebouwd kon worden. Hollanders c.s. stellen ook dat de grond onder gebouw A is opgehoogd. Verder kan uit de door Stadsrust overgelegde topografische kaart van juli 2018 worden afgeleid dat op de plek waar gebouw A is beoogd hoogteverschillen bestonden van meer dan 1 meter. Ophoging om te kunnen bouwen was dus nodig.
8.5
Voor de gebouwen C en D geldt dat [eiseres 7] heeft gesteld en met foto's heeft onderbouwd dat de gronden waarop deze gebouwen beoogd zijn ook zijn opgehoogd. De minister en Stadsrust hebben deze onderbouwde stelling van [eiseres 7] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het Gerecht gaat er daarom vanuit dat ook de gronden waar de gebouwen C en D zijn beoogd zijn opgehoogd.
8.6
Gelet op de Nota van de minister had Stadsrust op de bouwtekeningen moeten aangeven het bestaande maaiveld en het nieuwe maaiveld na het bouwrijp maken van de grond. In termen van de voorbeeldtekeningen in de Nota had Stadsrust “hoogte 1” en “hoogte 2” op de bouwtekeningen moeten vermelden. Met die gegevens kan vervolgens de gemiddelde hoogte van het terrein als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP worden berekend.
8.7
Na de zitting van 10 januari 2023 heeft de minister conform het verzoek van het Gerecht de bij de vergunning behorende bouwtekeningen overgelegd. Het Gerecht stelt vast dat op geen van de overgelegde bouwtekeningen het oorspronkelijk bestaande maaiveld, dus voor het ophogen en afgraven daarvan om de grond bouwrijp te maken, is aangegeven. Ook het nieuwe maaiveld na het bouwrijp van de grond is niet aangegeven. Er zijn wel bouwhoogten aangegeven op de bouwtekeningen A7, A8, A11 en A12, maar dat zijn enkel de hoogten van de verschillende verdiepingen, bepaald ten opzichte van een vlakke begane grond. De hoogten van de opgehoogde en afgegraven gronden staan daar niet op.
8.8
Dat de minister bij het bepalen van de bouwhoogte van de gebouwen van de hiervoor bedoelde bouwtekeningen is uitgegaan waarop niet het bestaande en het nieuwe maaiveld is aangegeven, leidt het Gerecht ook af uit het advies van UO ROP van 16 februari 2023. Daarin staat op pagina 22 vermeld: "Uit de bouwtekeningen is af te lezen dat het terrein waarop de bouwwerken staan geprojecteerd na bouwrijp maken vlak is. Zoals aangegeven op de bouwtekeningen kunnen we de gemiddelde terreinhoogte waarop de bouwwerken staan geprojecteerd, gelijk stellen met de vloerhoogte van de begane grond."
8.9
Deze laatstgenoemde conclusie in het advies gaat, ook blijkens de eigen Nota van de minister, alleen op als er geen ophogingen en of afgravingen ten behoeve van het bouwrijp maken van de grond hebben plaatsgevonden. Die ophogingen en afgravingen hebben in dit geval nu juist wel plaatsgevonden. De stelling van Stadsrust dat ten aanzien van gebouw A geldt dat de ophogingen en afgravingen precies gelijk zijn zodat die niet van invloed zijn op de gemiddelde bouwhoogte volgt het Gerecht niet. Die stelling is op geen enkele wijze verifieerbaar en [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] hebben die stelling ook betwist.
8.1
De gebouwhoogtes waar de minister vanuit gaat, zijn dus niet gemeten conform artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP. Dat betekent dat de minister is uitgegaan van onjuiste bouwhoogtes van de gebouwen. De minister heeft dus niet kunnen concluderen dat de weigeringsgronden van artikel 22 Bwv die betrekking hebben op de bouwhoogte zich niet voordoen. In zoverre is de verleende bouwvergunning in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel verleend. Dat betekent ook dat de beroepsgrond van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] dat de door de minister gemaakte belangenafweging niet deugt, geen bespreking meer behoeft.
Wordt het bouwplan te dicht op de eigendomsgrenzen van de omliggende gronden gerealiseerd?
9. [ Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] voeren aan dat de gebouwen waarop de bouwvergunning ziet te dicht op hun erfgrens worden gebouwd. Zij wijzen in hun beroepschrift op overweging 4.2.2. van het Gerecht in de uitspraak van 20 november 2020. Ter zitting van 30 april 2024 heeft [eiseres 7] ter onderbouwing van deze beroepsgrond het op de percelen betrekking hebbende verkavelingsplan overgelegd. Daarin staat volgens haar vermeld dat voor bebouwing een gevelrooilijn dient te worden aangehouden op ten minste 8 meter vanuit de eigendomsgrens. In dit geval zijn in de bouwvergunning gevelrooilijnen gehanteerd van 7,5 meter, 5 meter en
6 meter. Die gevelrooilijnen zijn dus in strijd met het verkavelingsplan.
10. Ter zitting van 30 april 2024 hebben de minister en Stadsrust zich op het standpunt gesteld dat deze beroepsgrond pas ter zitting en dus te laat is aangevoerd. Het Gerecht volgt de minister en Stadsrust daarin niet. Reeds in het beroepschrift hebben [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] aangevoerd dat de gebouwen te dicht op de erfgrens worden gebouwd. Het is juist dat [eiseres 7] pas ter zitting van 30 april 2024 het verkavelingsplan heeft overgelegd, maar dat verkavelingsplan was bij de minister en Stadsrust al bekend. Dat blijkt ook uit de uitspraak van het Gerecht en het Hof over de vorige bouwvergunning. Verder geldt dat de minister en Stadsrust ter zitting van 30 april 2024 hebben kunnen reageren op het verkavelingsplan en de door [eiseres 7] daarin gemarkeerde aspecten, waaronder de gevelrooilijn.
11. Het betoog van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] zoals weergegeven onder 9. bevat twee beroepsgronden. Een die ziet op de afstand tussen de beoogde bebouwing en de omliggende wegen. De andere beroepsgrond ziet op de afstand tussen de beoogde bebouwing en de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7]. De beroepsgrond over de afstand tot de omliggende wegen slaagt. De beroepsgrond slaagt niet voor zover het gaat om de afstand van de beoogde bebouwing van het bouwproject ten opzichte van de eigendomsgrenzen van de percelen van eisers. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
11.1
Tussen partijen is niet in geschil, en ook het Gerecht stelt vast, dat de percelen deel uitmaken van een verkavelingsplan als bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van het EOP. Het betreft het bij brief van 18 januari 1960 goedgekeurde verkavelingsplan "Stadsrust (Saliña Ariba), B.A. Leon, P.A. 306, nr. 48713/7387a". Bij brief van
19 september 1992, plantekening ADV 92-23, is het verkavelingsplan voor één van de in geding zijnde percelen gedeeltelijk herzien. In die herziening zijn de kavels 20 t/m 23 en 26 t/m 29 vervangen voor de kavels 20a t/m 20d. Die kavels zijn volgens de brief van 19 september 1992 bestemd voor detailhandels- en dienstverlenings-doeleinden. Verder staat vast dat het gedeeltelijk herziene verkavelingsplan nooit volledig is gerealiseerd, in die zin dat de op de plantekeningen P.A. 306 en ADV 92-93 ontworpen kavels ook daadwerkelijk als zodanig kadastraal zijn uitgemeten. Tot die niet uitgemeten kavels behoren ook de percelen waarop Stadsrust voornemens is te gaan bouwen.
11.2
In het verkavelingsplan staat dat de gevelrooilijnen van de bebouwing langs de wegen met een grotere breedte dan 10 meter, dienen te worden aangehouden op ten minste 11 meter gemeten vanuit de eigendomsgrens langs de wegstrook. Voor de overige wegen en toegangspaden dienen de gevelrooilijnen te worden aangehouden op ten minste 8 meter vanuit de eigendomsgrens.
11.3
Het Gerecht stelt vast dat uit de vergunning noch uit het advies van UO ROP blijkt dat het bouwplan is getoetst aan het verkavelingsplan. Dat had wel gemoeten. Immers, artikel 22, achtste lid, van de Bwv bepaalt kort gezegd dat een bouwvergunning moet worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan, dan wel met de voorschriften behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan waarin de bij de aanvraag betrokken grond is begrepen. Of dat goedgekeurde verkavelingsplan op grond van de Bwv of de EROC tot stand is gekomen, doet niet ter zake. Het Gerecht wijst op de uitspraak van het Hof van 23 november 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:128). In dit geval is sprake van een goedgekeurd verkavelingsplan, waarin de bij de aanvraag betrokken grond is begrepen.
11.4
Het Gerecht kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen of de rondom het bouwproject liggende wegen (de Nieuwe Caracasbaaiweg, de Kaya Panacea, de Saturnusstraat en de cul-de-sac van de Saturnusstraat) een grotere breedte dan 10 meter hebben. Maar ook als dat niet zo is, had de minister een gevelrooilijn van ten minste 8 meter vanuit de eigendomsgrens langs de wegstrook moeten aanhouden. De door de minister vastgestelde rooilijnen zijn zichtbaar op de kaart die is overgelegd als productie 14 bij het beroepschrift. Op basis van deze kaart is aan de kant van de Nieuwe Caracasbaaiweg een gevelrooilijn op een afstand van 5 meter door de minister gehanteerd en aan de kant van de Kaya Panacea een gevelrooilijn op een afstand van 7,5 meter. Dat is minder dan 8 meter. Aan de kant van de Saturnusstraat en de cul-de-sac aldaar kan het Gerecht niet vaststellen welke afstand de minister heeft gehanteerd. Op de overgelegde bouwtekeningen lijkt echter een gevelrooilijn gehanteerd op 15,43 meter afstand van de Nieuwe Caracasbaaiweg en op 3,5 meter afstand van de Kaya Panacea. Het bouwplan is uitgaande van de als productie 14 bij het beroepschrift overgelegde kaart dus in strijd met het verkavelingsplan, nu de minister gevelrooilijnen heeft aangehouden op minder dan 8 meter vanuit de eigendomsgrens langs de Nieuwe Caracasbaaiweg en de Kaya Panacea. Mogelijk geldt dit ook voor de Saturnusstraat en de cul-de-sac aldaar. Nu de minister dat laatste niet heeft beoordeeld, is de bouwvergunning in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Als moet worden uitgegaan van de overgelegde bouwtekening geldt hetzelfde, behalve voor de gevelrooilijn gehanteerd op 15,43 meter afstand van de Nieuwe Caracasbaaiweg.
11.5
Voor zover het gaat om de afstand tussen de beoogde bebouwing en de eigendomsgrenzen van de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7], slaagt de beroepsgrond niet. Over deze afstand geeft het verkavelingsplan geen regels. Ook regels over de gevelrooilijn in de Bwv zijn niet relevant als het gaat om de afstand tussen de beoogde bebouwing en de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7]. In artikel 1 van de Bwv is gevelrooilijn immers kort gezegd gedefinieerd als de lijn die op het te bebouwen terrein aan de naar de weg gekeerde zijde niet mag worden overschreden. Het gaat daarbij dus enkel om de naar de weg gekeerde zijde. De beoogde bouwwerken grenzen aan de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] zonder weg daartussen. In de Bwv is in artikel 12 wel een regel gegeven voor de plaatsing van woningen en van andere gebouwen ten opzichte van elkaar. In artikel 12 van de Bwv staat dat de eigenaar verplicht is om te zorgen dat achter elke op te richten woning of naast een van de zijwanden over de gehele breedte van de achtergevel of zijwand op de te bebouwen grond een oppervlak open te laten van ten minste de halve hoogte van de aangrenzende achtergevel of zijwand diep, met een minimum van 2,5 meter.
11.6
Het Gerecht stelt op grond van de bouwtekeningen vast dat de hoogte van de achtergevel en zijwanden 7,8 meter (gebouw A) respectievelijk 8 meter (gebouwen B, C, D en E) is. Het Gerecht stelt verder vast dat de minister in artikel 3 van de bouwvergunning voorwaarden heeft gesteld. Onder 11 staan voorwaarden over de gevelrooilijn geformuleerd:
“aan de Kaya Panacea dient een voorrooilijn van minimaal 7,5 meter en voor de resterende achter- en zijrooilijngevels een minimum van 5 meter te worden gehandhaafd, met uitzondering van flatgebouw B waarvoor een zijgevelrooilijn van 6 meter geldt.”
In het advies van UO ROP staat vermeld dat een afstand van minimaal 5 meter is aangehouden ten opzichte van perceelgrens aan de zijde van de aangrenzende woonkavels. Daarmee is volgens het advies tevens rekening gehouden met een afstand op het bouwperceel dat ten minste de halve hoogte bedraagt van de te realiseren appartementengebouwen.
11.7
Gelet op de hoogte van de achtergevels en zijwanden en de aan de vergunning verbonden voorwaarden is het Gerecht van oordeel dat voldaan is aan de verplichting van artikel 12 van de Bwv.
Is de afwatering voldoende geborgd?
12. [ Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] voeren aan dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de afwatering op het perceel waar de beoogde bebouwing gaat plaatsvinden. Daar was wel aanleiding toe, omdat er al veel wateroverlast is in het gebied waar gebouwd gaat worden. De minister heeft weliswaar onderzoek laten doen, maar dat onderzoek ziet niet op de situatie aan de zijde waar gebouw A grenst aan de percelen van [eiser 1 c.s.] Gelet op het hoogteverschil met het perceel van [eiser 1 c.s.] zal het regenwater niet alleen naar beneden richting de Nieuwe Caracasbaaiweg lopen, maar ook richting de percelen van [eiser 1 c.s.] De mogelijke effecten hiervan zijn niet onderzocht. Volgens [eiseres 7] geldt dat ook voor haar perceel als het gaat om de gebouwen C en D. Die grond is immers opgehoogd en de regen zal nu ook van die kant richting haar perceel lopen. [Eiseres 7] wijst er verder op dat er al ernstige wateroverlast is in de huidige situatie. Met de komst van de appartementen en daarmee meer betegeld en geasfalteerd terrein zal er nog meer water richting haar perceel lopen. Door de ophogingen van de grond aan de west- en zuidkant van haar perceel, kan het water maar een kant op, namelijk naar haar perceel. Het door de minister geaccepteerde afwateringsplan is onvoldoende. In de eerste plaats is de in de vergunning opgenomen voorwaarde die ziet op de afwatering niet concreet genoeg geformuleerd. In de tweede plaats is de pijp die het water moet leiden onder de Nieuwe Caracasbaaiweg qua capaciteit niet groot genoeg. Dat de minister verantwoordelijk is voor een goed afwateringsplan, blijkt volgens [eiseres 7] ook uit het goedgekeurde verkavelingsplan.
13. Deze beroepsgrond slaagt. De minister heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de afwatering op het perceel. Verder is de bepaling over het waterafvoerstelsel in de vergunning onvoldoende duidelijk. De bouwvergunning is in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
14. In de eerste plaats is het Gerecht van oordeel dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de (consequenties van de) afwatering van het bouwperceel richting de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7]. Uit het door de minister overgelegde onderzoek van Ingenieursbureau Ascon N.V. van augustus 2022 (Calculation Rainwater Drainage Facilities Landhuis Stadsrust – geaccordeerd door UOOW op 9 september 2022) blijkt niet dat het onderzoek ook daarop is gericht. Uit het rapport volgt dat enkel is onderzocht hoe het water van het perceel van Stadsrust geleid kan worden richting een bestaande pijp onder de Nieuwe Caracasbaaiweg en of die pijp voldoende capaciteit heeft. Of er ook regenwater is dat niet vanzelf richting die pijp stroomt maar juist richting de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7], blijkt niet uit het onderzoek. En evenmin of daar mitigerende maatregelen voor moeten worden getroffen. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat dit punt niet als probleemaspect is geïdentificeerd bij het onderzoek van Ascon N.V. Die toelichting acht het Gerecht onvoldoende, gelet op bestaande afwateringsproblematiek in het gebied en de hoogteverschillen tussen de plek waar de gebouwen van Stadsrust zijn beoogd enerzijds en de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] anderzijds.
15. In de tweede plaats is het Gerecht van oordeel dat de bepaling over het waterafvoerstelsel in de vergunning onvoldoende duidelijk is.
15.1
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder g, van het EOP bepaalt kort gezegd dat het bestuurscollege (nu: de minister) bevoegd is om in een bouwvergunning nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en aard van de benodigde voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat deze nadere eisen worden gesteld ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en volkshuisvesting alsmede de uitvoering daarvan.
15.2
Het Gerecht stelt vast dat in het advies van UO ROP op pagina 7 staat vermeld dat water afkomstig van bovenstrooms gebied zich ophoopt richting de cul-de-sac in de Saturnusstraat met als gevolg wateroverlast. Er vindt hier onvoldoende afvoer plaats van het hemelwater met als gevolg plassen stilstaand water en een modderpoel op de cul-de-sac, maar ook voornamelijk bij en op de kavel plaatselijk bekend als Saturnusstraat 42. Deze waterproblematiek die zich al heel lang voordoet, is niet toe te schrijven aan de voorgenomen ontwikkelingen bij Landhuis Stadsrust. De wateroverlast op het perceel wordt veroorzaakt door de hogere gelegen bestaande huizen aan de cul-de-sac bij de Saturnusstraat, aldus het advies. Uit het advies van UO ROP blijkt dat “het aanbevelingswaardig is om een voorziening te treffen bij de perceelscheiding met de aangrenzende kavels om het hemelwater te kunnen kanaliseren richting de Nieuwe Caracasbaaiweg.”
15.3
Het Gerecht stelt verder vast dat in artikel 4, tweede lid, van de vergunning is opgenomen dat de vergunninghouder ten aanzien van de waterafvoer de uitdrukkelijke verplichting op zich heeft genomen om het gekanaliseerde waterafvoerstelsel in het bouwproject te betrekken.
15.4
Naar het oordeel van het Gerecht is artikel 4, tweede lid, van de vergunning onvoldoende duidelijk geformuleerd. Het doel van het stellen van nadere eisen over voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding is het nastreven van een goede ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. Het is niet duidelijk, ook niet gelezen in samenhang met het advies van UO ROP, wat precies van Stadsrust wordt verwacht als het gaat om het waterafvoerstelsel en in hoeverre dit zal bijdragen aan de gesignaleerde en door de minister onderkende waterproblematiek.
15.5
Stadsrust heeft ter zitting van 30 april 2024 toegelicht dat langs het perceel van [eiseres 7] achter gebouw C en D, een nieuwe rooi komt die Stadsrust zal aanleggen. Vanaf die rooi zal Stadsrust ook tussen het punt C1 en T1 een nieuwe buis aanleggen. De buis tussen de percelen van Stadsrust en het ten zuiden van de Nieuwe Caracasbaaiweg gelegen perceel heeft volgens het onderzoek van Ascon voldoende capaciteit. Er komen muren rondom het perceel waar de gebouwen komen en die moeten ervoor zorgen dat het water niet op de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] terecht komt, maar juist richting het afvoerstelsel langs de Nieuwe Caracasbaaiweg gaat.
15.6
De door Stadsrust gegeven toelichting ter zitting van 30 april 2024 aan de hand van het op 13 maart 2024 per email overgelegde kaartje is op zichzelf verhelderend. Deze toelichting brengt het Gerecht echter niet tot een ander oordeel. Noch uit de vergunning, noch uit het advies van UO ROP blijkt namelijk dat de minister het plan van Stadsrust zoals ter zitting toegelicht heeft getoetst.
Zijn de gebouwen wegens ligging of bouwwijze brandgevaarlijk voor de omgeving?
16. [ Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] voeren aan dat zij zich zorgen maken om de brandveiligheid. In de adviezen van de brandweer worden diverse voorwaarden genoemd waaraan het bouwplan moet voldoen. Uit het advies van UO ROP blijkt niet dat het bouwplan is getoetst aan de door de brandweer gestelde voorwaarden. Ook blijkt niet dat er een toetsing heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in de Eilandsverordening brandpreventie ten aanzien van het aantal vluchtwegen en de compartimenten. [Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] noemen in hun beroepschrift meerdere door de brandweer gestelde voorwaarden waaraan het bouwplan volgens hen niet voldoet.
17. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
17.1
Artikel 22, aanhef en onder 5, van de Bwv bepaalt kort gezegd dat een bouwvergunning wordt geweigerd als het gebouw wegens de ligging of wegens de bouwwijze brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn.
17.2
Ter zitting van 10 januari 2024 heeft de Brandweer op de door eisers in hun beroepschrift genoemde punten een toelichting gegeven. Daarbij heeft de Brandweer toegelicht dat zij voorafgaand aan de zitting nogmaals het bouwplan hebben bekeken, ook op de aspecten bedoeld in het Eilandbesluit Technische Brandpreventie Voorschriften Curaçao (TBVC). Het bouwplan is volgens de Brandweer niet brandgevaarlijk voor de omgeving, mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Sommige voorwaarden, zoals bijvoorbeeld de voorwaarde dat bluswatervoorzieningen onbelemmerd gebruikt moeten kunnen worden, zien vooral op de uitvoering van het bouwplan. Het bouwplan moet zo worden uitgevoerd, dat er in een later stadium bluswatervoorzieningen kunnen worden aangelegd die onbelemmerd gebruikt moeten kunnen gaan worden. De Brandweer controleert deze voorwaarden tijdens of na de bouw.
17.3 [
Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] kan worden toegegeven dat de tekst van de voorwaarden zoals die in de adviezen van de Brandweer staat, niet geheel overeenkomt met de toelichting van de Brandweer ter zitting hoe die voorwaarden zijn bedoeld. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Brandweer ter zitting op elk van de door [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] in het beroepschrift genoemde punten een heldere toelichting gegeven. Gegeven de door de Brandweer gestelde voorwaarden en de toelichting ter zitting van de Brandweer is het Gerecht van oordeel dat de minister op grond van de adviezen van de Brandweer heeft kunnen concluderen dat het bouwplan niet wegens ligging of bouwwijze brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn. Anders dan [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] betogen is naar het oordeel van het Gerecht voor die conclusie een nadere toetsing door UO ROP op de door de Brandweer gestelde voorwaarden niet nodig.
Leveren de gebouwen vanwege hun hechtheid gevaar op voor de omgeving?
18. [ Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] voeren aan dat de reeds bestaande stalen constructie ten onrechte niet in acht is genomen. Als de bestaande constructie gebruikt wordt om het bouwplan te realiseren, dient de hechtheid daarvan te worden betrokken bij de beoordeling van het bouwplan. Als de bestaande constructie niet gebruikt wordt, moet de minister bepalen dat die constructie moet worden verwijderd.
19. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
19.1
Artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv bepaalt kort gezegd dat een bouwvergunning wordt geweigerd als het gebouw ook in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanige hechtheid heeft dat het voor de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert.
19.2
De minister dient het bouwplan zoals dat is aangevraagd te beoordelen op de hechtheid. Deze beoordeling ziet op een technische toetsing van het bouwplan aan de hand van de bouwtekeningen en constructieberekeningen. De bestaande stalen constructie speelt bij deze beoordeling dus geen rol. Leidend zijn immers de bouwtekeningen en constructieberekeningen voor het bouwwerk waarvoor de bouwvergunning wordt aangevraagd. Als in de fase van de bouw in afwijking van de goedgekeurde bouwtekeningen wordt gebouwd, dan dient de minister daartegen in beginsel handhavend op te treden. In wat [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] aanvoeren, ziet het Gerecht dus geen grond voor het oordeel dat de minister de bouwvergunning had moeten weigeren wegens strijd met artikel 22, aanhef en onder 2, van de Bwv.
Voldoet de weg waaraan de gebouwen komen te liggen?
20. [ Eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] voeren aan dat de gebouwen die zijn vergund niet aan de openbare weg liggen, maar achter het bestaande Landhuis Stadsrust. In het advies van UO ROP wordt er ten onrechte vanuit gegaan dat de bouwpercelen aan de openbare weg liggen. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 22, zesde lid, van de Bwv doet zich dus voor volgens [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7].
21. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
21.1
Artikel 22, aanhef en onder 6, van de Bwv bepaalt kort gezegd dat een bouwvergunning wordt geweigerd als de weg waaraan de woning zal komen te liggen, niet voldoet aan de eisen, welke betreffende het tracé, de breedte en de constructie daarvan, rekening houdende met de aard van de woning en de eis van begaanbaarheid van de weg voor de gouvernementsdiensten, gesteld worden.
21.2
In het advies van UO ROP staat dat het bouwterrein ligt aan een openbare weg (Kaya Panenca). Deze weg is een tweerichtingsweg, waardoor het bouwterrein vanaf beide richtingen bereikbaar is. De weg voldoet aan de gestelde eisen betreffende het tracé, de breedte en de constructie. In het bouwplan zijn interne wegen van minstens 4 meter breed geprojecteerd, waardoor de woningen makkelijker te bereiken zijn voor de gouvernementsdiensten, aldus het advies.
21.3
De minister heeft op basis van het advies van UO ROP geconcludeerd dat deze weigeringsgrond zich niet voordoet. Het Gerecht volgt de minister daarin. Het vergunde bouwproject ligt aan de Kaya Panenca. Die weg voldoet sowieso aan de eisen die daaraan gesteld kunnen worden als het gaat om begaanbaarheid voor de hulpdiensten. Weliswaar liggen de vijf gebouwen niet allemaal aan de Kaya Panenca, maar het gaat erom dat die gebouwen voor de hulpdiensten bereikbaar zijn. En dat is het geval.
Conclusie en gevolgen
22. De minister heeft de bouwhoogte in strijd met artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP vastgesteld en daarmee de bouwvergunning in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel verleend. Verder is het bouwplan in strijd met de bepaling over de gevelrooilijnen uit het op de gronden van toepassing zijnde goedgekeurde verkavelingsplan. Ten slotte is de bouwvergunning onzorgvuldig voorbereid, omdat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de afwatering richting de percelen van [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] en in de vergunning onvoldoende duidelijk heeft geformuleerd welke verplichting Stadsrust heeft als het gaat om het waterafvoerstelsel. Het beroep is dus gegrond. Het Gerecht zal de aan Stadsrust verleende bouwvergunning vernietigen.
23. Het gevolg hiervan is dat de minister opnieuw moet beslissen op de aanvraag van Stadsrust. Voor zover de minister opnieuw een bouwvergunning zou willen verlenen, dan zal rekening gehouden moeten worden met de onder 22 vermelde aspecten.
23.1
De minister zal de bouwhoogte van de bij het bouwplan betrokken gebouwen moeten vaststellen conform artikel 2, aanhef en onder a, van het EOP. Het is aan de minister om daartoe de benodigde gegevens te verzamelen. Hoe hij die gegevens verzamelt, is ook aan de minister. Gedacht zou in dit geval kunnen worden aan het gebruik maken van (kaart)materiaal waarop de oorspronkelijke hoogten van het terrein zijn aangegeven in combinatie met feitelijke waarnemingen ter plaatse over de huidige hoogte na ophoging en afgravingen van de grond.
Indien de vastgestelde hoogte groter is dan 8 meter, zal de minister een belangenafweging moeten maken tussen de met die grotere bouwhoogte te dienen belangen en de mogelijke hinder of ontsiering voor de omgeving, welke door die grotere bouwhoogte eventueel kan ontstaan. Bij de afweging zal de minister in ieder geval moeten betrekken wat [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] in deze procedure hebben aangevoerd.
Zo betogen zij onder andere dat de hoogte niet in verhouding staat tot de hoogte van de gebouwen in de omgeving. Gebouw A, waarvan op dit moment een deel gerealiseerd is door de stalen constructie, steekt fors uit boven de omliggende bebouwing. De hele wijk, die stamt uit de jaren ’60, bestaat uit lage woonhuizen. Verder voeren zij aan dat er vanuit de gebouwen veel inkijk zal zijn op hun percelen en in hun woningen. Verder zal licht, lucht en wind worden weggenomen bij hun woningen.
23.2
Ten aanzien van de gevelrooilijnen zal de minister de bouwaanvraag moeten toetsen aan de bepaling over gevelrooilijnen in het verkavelingsplan. Daarbij zal de minister de breedte van de omliggende wegen moeten bepalen en vervolgens gevelrooilijnmoeten aanhouden van ten minste 11 dan wel ten minste 8 meter gemeten vanuit de eigendomsgrens langs de wegstrook. De minister moet duidelijk motiveren welke gevelrooilijnen moeten worden aangehouden voor de verschillende omliggende wegen.
23.3
Als het gaat om het waterafvoerstelsel, moet de minister nader onderzoek doen naar de afwatering richting de percelen van eisers. Verder moet de minister het plan van Stadsrust zoals ter zitting toegelicht beoordelen en daarover concrete en duidelijke nadere eisen stellen in de bouwvergunning.
24. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het door [eiser 1 c.s.] en [eiseres 7] betaalde griffierecht van elk NAf 150,- aan hen vergoeden. [Eiser 1 c.s.] krijgen ook een vergoeding voor hun proceskosten. Deze vergoeding bedraagt conform het Besluit proceskosten bestuursrecht NAf 1.750,- omdat de gemachtigde van [eiser 1 c.s.] een beroepschrift heeft ingediend en aan beide zittingen heeft deelgenomen (1 punt voor beroepschrift, 1,5 punt voor de zittingen, waarde per punt Naf 700,-). De minister moet aan [eiseres 7] op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding betalen van NAf 185,50. Dit is het bedrag van de als productie 17 overgelegde factuur. [Eiseres 7] heeft ook verzocht om vergoeding van een bedrag van NAf 1.075,- en heeft ter onderbouwing hiervan gewezen op productie 15. Dit verzoek wijst het Gerecht af. Productie 15 is slechts een offerte, geen factuur. Van verder door [eiseres 7] gemaakte proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht is het Gerecht niet gebleken.
Beslissing
Het Gerecht:
  • verklaartde beroepen gegrond;
  • vernietigtde bestreden bouwvergunning van 6 maart 2023;
  • bepaaltdat dat de minister opnieuw op de aanvraag om een bouwvergunning moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeeltde minister in de proceskosten van [eiser 1 c.s.] tot een bedrag van Naf 1.750,-;
  • veroordeeltde minister in de proceskosten van [eiseres 7] tot een bedrag van Naf 185,50;
  • bepaaltdat de minister zowel het door [eiser 1 c.s.] als het door [eiseres 7] betaalde griffierecht van NAf 150,- aan hen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend
binnen zes wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
  • het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
  • een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
  • vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment kunnen worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.