ECLI:NL:OGEAC:2023:99

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
CUR202102754
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak en verjaring van aanslag onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, gelegen op [adres 1], die door de Inspecteur was vastgesteld op NAf 750.000. De belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslag naar een waarde van NAf 550.000, terwijl de Inspecteur handhaving van de aanslag voorstelt. Het Gerecht heeft vastgesteld dat geen van beide partijen erin is geslaagd de door hen voorgestane waarde aannemelijk te maken. Het Gerecht heeft daarom de waarde in goede justitie vastgesteld op NAf 700.000.

Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om de aanslag te vernietigen op grond van verjaring. De aanslag was opgelegd op 14 december 2018, en het Gerecht oordeelt dat deze tijdig is opgelegd, waardoor het beroep op verjaring niet slaagt. Het Gerecht heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd en de aanslag voor de onroerende zaak [adres 2] naar een waarde van nihil verminderd. Tevens is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op NAf 1.400, en het betaalde griffierecht van NAf 50 dient te worden vergoed aan de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 29 maart 2023
BBZ nr. CUR202102754
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaken [adres 1] (hierna: de onroerende zaak) en [adres 2] op 14 december 2018 op één aanslagbiljet aanslagen onroerendezaakbelasting voor het jaar 2014 opgelegd naar belastbare waardes van respectievelijk NAf 750.000 en NAf 135.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 9 januari 2019 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 16 augustus 2021 bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 9 september 2021 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 24 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen.
1.7
De Inspecteur heeft op 9 december 2022, zoals afgesproken ter zitting, een schermprint van de opgelegde aanslagen overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een vrijstaande woning gelegen op een perceel eigendomsgrond. De onroerende zaak bestaat uit een entree, woonkamer, eetkamer, keuken, slaapkamer annex bad/toiletkamer en een overdekt, ruim zitterras. De gedeeltelijke onderbouw bestaat uit een entree, woon/eetkamer, wasruimte, gang, twee slaapvertrekken, een bad/toiletkamer en een kitchenette. Op het erf bevinden zich verder onder andere een carport, voetpaden, stoepen, buitenbar, pergola en een berging.
2.2
Tot de gedingstukken behoort een taxatierapport van de onroerende zaak [adres 1]. Het taxatierapport is opgesteld door ‘Taxatiekantoor [D]’ en heeft als datum 27 december 2018.
2.3
De Inspecteur heeft te kennen gegeven dat de aanslag [adres 2] naar een belastbare waarde van NAf 135.000 moet worden vernietigd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak ‘[adres 1]’ per waardepeildatum 1 januari 2014 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslag naar een waarde van NAf 550.000. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag naar een waarde van NAf 750.000.

4.OVERWEGINGEN

Waarde onroerende zaak

4.1
Op grond van artikel 5, lid 2, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. Hij heeft onder andere een taxatierapport van 27 december 2017 van Taxatiekantoor [D] ingebracht waarin de waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op NAf 550.000. In dat geval rust op de Inspecteur de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van NAf 750.000 heeft de Inspecteur aangevoerd dat de verzekerde waarde NAf 541.216 bedraagt, dat dit de herbouwwaarde is van de opstal, en dat daarbij de waarde van de grond (1.600 m2) en de fundering opgeteld dienen te worden. Gelet daarop is de waarde, volgens de Inspecteur, niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.
4.4
Over het door belanghebbende overgelegde taxatierapport heeft de Inspecteur het volgende onweersproken verklaard. De onroerende zaak is gelegen op twee aaneengesloten percelen van 1.080 m2 en 520 m2, in totaal een oppervlakte van 1.600 m2 eigendomsgrond. In het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport wordt uitgegaan van een oppervlakte van slechts 1.080 m2.
4.5
Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2014 niet te hoog heeft vastgesteld. De Inspecteur heeft niet onderbouwd dat de door hem voorgestane waarde heeft te gelden als de waarde in het economische verkeer.
4.6
Dit betekent overigens niet dat de door belanghebbende bepleite waarde zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300). Naar het oordeel van het Gerecht heeft ook belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door hem bepleite waarde van NAf 550.000 juist is. In het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport is niet inzichtelijk gemaakt hoe de waarde van NAf 550.000 tot stand is gekomen. Het taxatierapport gaat uit van een perceel grond met een oppervlakte van 1.080 m2, terwijl het perceel grond een oppervlakte van 1.600 m2 heeft. Bovendien blijkt uit het rapport van 27 december 2018, niet dat de waarde is getaxeerd naar de peildatum van 1 januari 2014.
4.7
Belanghebbende heeft daarnaast gewezen op de waarde die werd gehanteerd tot en met het jaar 2013 (NAf 255.000). Het Gerecht overweegt dat de waarde die voor een vorig tijdvak aan de onroerende zaak is toegekend voor de waarde van het huidige tijdvak betekenis mist. De waarde van een onroerende zaak wordt voor elk vijfjarig tijdvak opnieuw bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond het begin van dat tijdvak hebben voorgedaan, met voorbijgaan aan de waarde die voor een vorig tijdvak aan de onroerende zaak is toegekend. Ieder tijdvak dient de Inspecteur de waarde opnieuw vast te stellen, bijvoorbeeld met behulp van door hem aangedragen vergelijkingsobjecten.
4.8
Belanghebbende heeft voorts verzocht de aanslag te vernietigen wegens verjaring. Het Gerecht overweegt daarover als volgt. Uit artikel 2, lid 1 LOZB volgt dat de OZB een tijdstipbelasting is, waarbij de situatie op 1 januari bepalend is. Dat betekent dat in het onderhavige geval de belastingschuld OZB 2014 is ontstaan op 1 januari 2014. Ingevolge artikel 10, lid 2 Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag OZB 2014 vijf jaren na 1 januari 2014, dat is dus op 1 januari 2019. De aanslag is opgelegd op 14 december 2018, dat is derhalve tijdig. Belanghebbendes beroep op verjaring slaagt derhalve niet.
4.9
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hen voorgestane waarde aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 700.000.
[adres 2]
4.1
De Inspecteur heeft te kennen gegeven dat hij de aanslag voor deze onroerende zaak in de beroepsfase zal vernietigen. Het Gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
Bezwaarfase
5.2
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Belanghebbende heeft niet, zoals is vereist volgens artikel 32a, lid 2 van de ALL, voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.6
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de kosten van het taxatierapport. Het taxatierapport is uitgebracht op 27 december 2018 en door belanghebbende gevoegd bij zijn ingediende bezwaarschrift. Dit betekent dat de kosten van het taxatierapport, kosten van de bezwaarfase zijn. De kosten komen derhalve niet als kosten van de beroepsfase voor vergoeding in aanmerking. Het Gerecht merkt nog op dat ingevolge artikel 32 a van de ALL in samenhang met artikel 6.1 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht alleen kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kunnen worden vergoed. De kosten van het taxatierapport (deskundigenrapport) komen in de bezwaarfase reeds om deze reden niet voor vergoeding in aanmerking.
5.7
Belanghebbende heeft een factuur overgelegd van NAf 1.160 ter zake van ‘Waardebrief [adres 1] & naast liggend perceel’ en om vergoeding daarvan verzocht. Een exemplaar van deze waardebrief is door belanghebbende – ook nadat het Gerecht op de zitting daarvoor heeft verzocht – niet overgelegd. Het Gerecht acht niet aannemelijk dat deze kosten voor de beroepsfase zijn gemaakt. Het verzoek van belanghebbende wordt daarom afgewezen.
5.8
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag OZB inzake de onroerende zaak ‘[adres 2]’ naar een waarde van nihil;
- vermindert de aanslag OZB 2014 inzake de onroerende zaak ‘[adres 1]’ tot een aanslag naar een waarde van NAf 700.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 29 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500