ECLI:NL:OGEAC:2023:65

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
CUR202102858
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag omzetbelasting en boete wegens overschrijding naheffingstermijn

In deze zaak, uitgesproken op 14 februari 2023 door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is belanghebbende, een stichting opgericht op 28 april 2009, in geschil met de Inspecteur der Belastingen over de tijdigheid van een naheffingsaanslag omzetbelasting en een vergrijpboete. De Inspecteur had op 19 december 2019 een naheffingsaanslag opgelegd voor de omzetbelasting over het jaar 2014, met een vergrijpboete wegens het te weinig betalen van belasting. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaar. De Inspecteur stelde dat er sprake was van kwade trouw, wat een langere naheffingstermijn rechtvaardigde, terwijl belanghebbende dit ontkende en stelde dat de naheffingsaanslag en boete na de termijn van vijf jaar waren opgelegd.

Het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van kwade trouw. De naheffingsaanslag en de boete zijn opgelegd buiten de termijn van vijf jaar, waardoor deze vernietigd moesten worden. Het Gerecht heeft ook geoordeeld dat de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingplichtige om aan zijn administratieve verplichtingen te voldoen, maar ook dat de Inspecteur moet kunnen aantonen dat er sprake is van kwade trouw om de langere naheffingstermijn te rechtvaardigen.

Uitspraak

Uitspraak van 14 februari 2023
BBZ nr. CUR202102858
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 19 december 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting over januari tot en met december 2014 opgelegd ten bedrage van NAf 93.872. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd wegens het te weinig betalen van belasting van NAf 46.936 (50%).
1.2
Belanghebbende heeft op 30 januari 2020 tegen de naheffingsaanslag en de boete bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 28 september 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.4
De Inspecteur heeft op 31 augustus 2022 een verweerschrift ingediend.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2022 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen de gemachtigde, [A], verbonden aan [Q], [B] (directeur en middellijk aandeelhouder), [C] (echtgenote van de directeur en mededirecteur) en [D] (zoon en directeur sinds 2017). Namens de Inspecteur is verschenen [E].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is op 28 april 2009 opgericht en haar activiteiten bestaan uit de exploitatie van een restaurant, het organiseren van evenementen en uit verhuuractiviteiten. Tevens wordt maandelijks een zogenaamde Full Moon Party (FMP) georganiseerd.
2.2
De stichting Belastingaccountantsbureau (hierna: SBAB) heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften winstbelasting, omzetbelasting en loonbelasting over de jaren 2013 tot en met 2017. Op 3 februari 2020 is het definitieve rapport aangeboden aan belanghebbende.
2.3
In het SBAB-rapport is -voor zover relevant- het volgende opgenomen.
‘3.2 Financiële administratie
De financiële administratie wordt intern bijgehouden met behulp van het pakket Quickbooks door mevrouw [NE].
De administratie bestaat uit:
-X-afslagen per dag (X-dagrapportage);
-dagrapporten waarbij de omzet van de x- afslagen, de contante verkopen, de verkopen met pinkaarten en credit cards en de contante uitgaven worden geregistreerd;
-het maandelijkse overzicht met de dagelijkse registratie van de inkomsten en de contante uitgaven;
(…)
 De opbrengst verkopen tijdens onder andere het evenement FMP worden niet op de kasregisters van het POS-systeem aangeslagen. Voor de verkoop van consumptie wordt gebruik gemaakt van consumptiemunten (tokens). De registratie van de verkochte munten en de omzetverantwoording per evenement ontbreken. Tevens worden de contante ontvangsten en uitgaven per evenement met name FMP niet geregistreerd in de dagrapporten.
(…)

6 OMZETBELASTING
(…)
6.2
Aansluitingen
6.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover OB is aangegeven
Ik heb vastgesteld dat met betrekking tot de jaren 2013 tot en met 2017 er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de jaarrekening en de omzet waarover OB is aangegeven.
Deze berekening luidt als volgt:
2013
2014
2015
2016
2017
Omzet(
Gerecht: volgens jaarrekening) (…)
2.812.783
2.677.548
2.285.333
2.234.166
2.801.501
Omzet volgens aangifte OB (…)
2.372.988
1.848.178
1.551.559
1.776.944
2.438.178
Niet verklaard verschil exclusief OB
439.795
829.37
733.774
457.222
363.323
Belastingplichtige had geen verklaring voor de geconstateerde verschillen. Ik stel daarom voor de OB na te heffen.
Correctie
2013
2014
2015
2016
2017
Na te heffen OB (9/100)
39.581
74.643
66.039
41.149
32.699
(…)
Samenvatting
Het totaal na te heffen OB is als volgt:
Na te heffen OB
2013
2014
2015
2016
2017
Na te heffen OB Horeca
(…)
74.643
(…)
(…)
(…)
Na te heffen OB Ruimte
(…)
2.037
(…)
(…)
(…)
Na te heffen OB Strandstoelen
(…)
-6.172
(…)
(…)
(…)
Totaal na te heffen OB
(…)
70.508
(…)
(…)
(…)
Belastingplichtige heeft zich niet akkoord verklaard met de voorgestelde correcties.
(…)
6.3
Omzetbelasting over omzetcorrectie
Zoals vermeld in onderdeel 4.2.2 Opbrengst wordt de omzet exclusief OB gecorrigeerd. Over de omzetcorrectie is OB verschuldigd. De OB dient nageheven te worden. De OB bedraagt 9% van de omzet. Ik adviseer u om de volgende bedragen na te heffen:
2014
2015
2016
2017
Meer opbrengst
259.605
505.6
304.446
581.847
Verschuldigde OB (9/100)
23.364
45.504
27.4
52.366
(…)
6.6
Recapitulatie naheffing OB
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
2016
2017
6.2.1
Aansluiting
35.25
70.508
62.808
38.036
28.279
6.3
Omzetbelasting over omzetcorrectie
23.364
45.504
27.4
52.366
6.4.1
Diensten buitenlandse ondernemers
5.089
578
997
720
6.5.1
Kosten voor gemene rekening
1.222
1.222
1.222
Totaal naheffing OB
35.25
98.961
110.112
67.655
82.588
(…)
8 BOETEN
(…)
8.2
OB
De voorgestelde naheffingsaanslagen OB over de jaren 2014 tot en met 2017 zijn het gevolg van de handelswijze van belastingplichtige. Belastingplichtige heeft niet alle omzet verantwoord in haar aangiften OB met als gevolg dat te weinig OB is aangegeven en voldaan. Belastingplichtige heeft niet voldaan aan haar administratieve verplichtingen.
Onderdelen 6.2 en 6.3
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in onderdelen 6.2 Aansluitingen en 6.3 Omzetbelasting over omzetcorrectie van het rapport, zijn zodanig dat belastingplichtige wist dat hij onjuist handelde of dat belastingplichtige bewust het risico heeft genomen onjuist te handelen. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat belastingplichtige meer omzet had in de controlejaren. Tevens heb ik geconstateerd dat de volledige administratie inclusief de omzetverantwoording met betrekking tot de maandelijkse FMP ten onrechte niet is verantwoord en niet is bewaard. Belastingplichtige heeft willens en wetens niet alle opbrengsten in de aangifte OB aangegeven. Gelet op de bij de belastingplichtige (met inbegrip van de door hem/haar geraadpleegde deskundigen) aanwezige kennis van het belastingrecht, had zij moeten begrijpen dat er wellicht te weinig belasting werd voldaan. De niet aangegeven omzet is dermate groot dat dit belastingplichtige niet had mogen ontgaan. Er is sprake van ernstige verwijtbaarheid. Ik ben dan ook van mening dat door deze onjuiste handelswijze sprake is van (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 4.8, lid 2 MRFB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen OB over de jaren 2014 tot en met 2017 zoals vermeld in onderdeel 7.3 OB van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 50%.
De grondslag voor de vergrijpboete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat niet (tijdig) is betaald, voor zover dit een gevolg is van (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige.’
2.4
Op 19 december 2019 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2014 (januari tot en met december) opgelegd van NAf 93.872 met een vergrijpboete van Naf 46.936.
2.5
Tot de gedingstukken behoort een enveloppe waarin volgens belanghebbende de naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2014 is verzonden. De poststempel op die enveloppe, heeft als datum 3 januari 2020.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is primair de vraag of de naheffingsaanslag en de boete tijdig zijn opgelegd.
3.2
De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend. Hij is van mening dat een naheffingstermijn van 10 jaar geldt, omdat belanghebbende te kwader trouw een te laag bedrag omzetbelasting heeft aangegeven en betaald. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend. Zij ontkent de door de Inspecteur gestelde kwade trouw, hetgeen betekent dat een naheffingstermijn van 5 jaar geldt, terwijl de naheffingsaanslag en boete na die termijn zijn opgelegd.
3.3
Subsidiair verschillen partijen van mening over de hoogte van de nageheven omzetbelasting en de boete.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Belanghebbende heeft op 28 september 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2014 en de vergrijpboete. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 31 augustus 2022 alsnog uitspraken gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 28 september 2021 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2022 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
4.3
Ingevolge artikel 16, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelasting (ALL) kan de Inspecteur in dat geval de niet of te weinig betaalde belasting naheffen door middel van een naheffingsaanslag ten name van belanghebbende.
4.4
Ingevolge artikel 17, lid 1 ALL vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.
4.5
Ingevolge artikel 17, lid 2 ALL vervalt in afwijking van het eerste lid, indien de belastingplichtige te kwader trouw is, de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag door verloop van tien jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.
4.6
Voor de bevoegdheid tot het opleggen van de boete gelden ingevolge artikel 21, lid 5 van de ALL dezelfde termijnen als voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
4.7
Tussen partijen is niet in geschil dat, indien het Gerecht van oordeel is dat geen sprake is van kwade trouw, de naheffingsaanslag en de boete vernietigd dienen te worden omdat deze zijn opgelegd buiten de termijn van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. Het Gerecht volgt partijen in dit standpunt, nu de bekendmaking van de naheffingsaanslag en de boete, gelet op de poststempel van 3 januari 2020, niet uiterlijk 31 december 2019 heeft plaatsgevonden. Als het Gerecht oordeelt dat wel sprake is van kwade trouw dan geldt een naheffingstermijn van 10 jaar in plaats van 5 jaar en zal het oordeel moeten luiden dat de naheffingsaanslag en de boete tijdig zijn opgelegd.
4.8
Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat bij beantwoording van de vraag of sprake is van kwade trouw uitsluitend de niet geheven omzetbelasting over aansluitingsverschillen in de beoordeling betrokken moeten worden. Die aansluitingsverschillen zijn een gevolg van de omstandigheid dat de omzet van de FMP-evenementen wel in de jaarstukken en in de winstberekening is verantwoord, maar (ook volgens belanghebbende ten onrechte) niet in de aangiften omzetbelasting.
Kwade trouw
4.9
Van kwade trouw is in dit geval sprake als het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende is te wijten dat zij over de aansluitingsverschillen ten onrechte geen omzetbelasting op aangifte heeft voldaan [1] .
4.1
Opzet houdt in dat belanghebbende zich ervan bewust was dat te weinig omzetbelasting is aangegeven en betaald, dat zij willens en wetens geen omzetbelasting betaald heeft over de opbrengsten van de FMP-evenementen. Opzet omvat mede de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden betaald (voorwaardelijk opzet) [2] Het is aan de Inspecteur om de kwade trouw ofwel de (voorwaardelijke) opzet aannemelijk te maken.
4.11
De Inspecteur heeft daartoe verwezen naar de bevindingen in het controlerapport. Belanghebbende verzorgde zelf de aangiften omzetbelasting en baseerde zich bij het doen van de aangiften uitsluitend op de in het POS-systeem verantwoorde omzet. Echter, belanghebbende heeft de omzet die is behaald met de FMP-evenementen niet in de kasregisters van het POS-systeem opgenomen. Hiermee heeft belanghebbende zich volgens de Inspecteur willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans onjuiste aangiften te doen. Dit geldt temeer nu de omzetverantwoording per FMP-evenement ontbreekt en relevante stukken niet werden bewaard. Belanghebbende betwist dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet.
4.12
Het Gerecht acht geen (voorwaardelijke) opzet aanwezig. Belanghebbende heeft ter zitting onbetwist verklaard dat de kasregisters bij de op het strand plaatsvindende FMP-evenementen niet konden worden gebruikt omdat daar geen internet aanwezig was. De betreffende omzet werd apart geregistreerd en in de boekhouding en in de jaarstukken verwerkt. Bij de aangiften winstbelasting is die omzet ook in de winstberekening meegenomen. Hieruit blijkt volgens belanghebbende dat zij niet bewust omzet heeft willen verzwijgen. Als zij opzettelijk geen omzetbelasting had willen betalen over de opbrengsten van de FMP-evenementen dan zou zij die omzet geheel buiten de boeken hebben gehouden, aldus belanghebbende. Het Gerecht acht dit geloofwaardig. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende weliswaar uiterst onzorgvuldig gehandeld door het niet-aangeven en niet-betalen van omzetbelasting over de opbrengsten van de FMP-evenementen maar heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat daarbij sprake was van (voorwaardelijke) opzet. Dat het daarbij aanzienlijke niet aangegeven bedragen betreft doet daar niet aan af. [3] En de omstandigheid dat de onderliggende administratie met betrekking tot de FMP-evenementen ontbrak leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Belanghebbende had die naar eigen zeggen op een aparte harde schijf geregistreerd die niet meer te vinden was. Ook dat is naar het oordeel van het Gerecht uitermate slordig, maar omdat de omzetgegevens wel in de boekhouding en de jaarstukken zijn verwerkt vormt deze slordigheid geen bewijs voor het opzettelijk niet aangeven van de omzetbelasting over ontvangsten van de FMP-evenementen.
4.13
Nu het Gerecht heeft geoordeeld dat van kwade trouw geen sprake is geldt voor het opleggen van de naheffingsaanslag omzetbelasting 2014 een naheffingstermijn van vijf jaar. Die termijn is overschreden met als gevolg dat de naheffingsaanslag en de boete geen stand kunnen houden en vernietigd dienen te worden.
4.14
Afspraken ter zitting
Partijen hebben ter zitting afgesproken dat voor de jaren 2015 tot en met 2017:
  • de omzetcorrecties (en de omzetbelasting daarover) met 50% worden verminderd (6.3 controlerapport);
  • voor het overige de bedragen aan nageheven omzetbelasting in stand blijven;
  • de vergrijpboetes met betrekking tot de omzetbelasting over de aansluitingsverschillen worden vastgesteld op 50% van de in zoverre nageheven omzetbelasting als de rechter in de onderhavige zaak kwade trouw aanwezig zou hebben geacht en in dit geval op 25%, nu de rechter in de onderhavige zaak geen kwade trouw aanwezig heeft geacht;
  • de vergrijpboetes over de correcties in 6.4.1 en 6.5.1 van het controlerapport gehandhaafd blijven op 25%.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2014;
  • vernietigt de vergrijpboete;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 14 februari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2198.
2.vgl. Hoge Raad 3 december 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BO5989.
3.vgl. Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2011.