ECLI:NL:OGEAC:2023:60

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
CUR202202873
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onrechtmatige daad en wilsonbekwaamheid in het kader van een schenking

In deze zaak heeft de curator van [naam 1] een vordering ingesteld tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wegens onrechtmatig handelen. [naam 1] is weduwnaar en heeft 24-uurs zorg nodig. In 2009 heeft hij een algemene volmacht gegeven aan [naam 2], die later is herroepen. De curator stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld door gelden van de bankrekening van [naam 1] over te maken naar hun eigen rekeningen, terwijl [naam 1] wilsonbekwaam was. Het gerecht heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door € 45.000 over te maken naar haar eigen rekening en € 49.662 naar de rekening van [gedaagde sub 2]. De curator vordert ook schadevergoeding voor onrechtmatige betalingen en heeft gelijk gekregen. Het gerecht heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade van € 102.344,82, terwijl de vordering tegen [gedaagde sub 2] is afgewezen. De curator heeft ook recht op terugbetaling van NAf 910,95 en proceskosten.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202202873
Vonnis van 27 maart 2023
inzake
[CURATOR],handelende in haar hoedanigheid als curator
[NAAM 1](hierna: [naam 1]),
eiser, hierna: de curator,
tegen

1.[GEDAAGDE SUB 1], en

2. [GEDAAGDE SUB 2],
beiden wonende in Curaçao,
gedaagden, hierna: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
beide procederende in persoon.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 22 juli 2022 ter griffie ingediend;
- de conclusie van antwoord;
- de additionele producties van de curator, per e-mail ingediend op 7 november 2022;
- de additionele producties van gedaagden, ter zitting ingediend op 9 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2022 plaatsgevonden in aanwezigheid van de curator en gedaagden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben zij hun wederzijdse standpunten nader uiteengezet, de curator mede aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
[naam 1] is weduwnaar. Hij woont alleen en heeft 24-uurs zorg nodig.
2.2.
In 2009 heeft [naam 1] aan [naam 2] (hierna: [naam 2]) een algemene volmacht gegeven om zijn zaken, rechten en belangen, zonder enige uitzondering, waar te nemen en uit te oefenen.
2.3. [
[gedaagde sub 1] is een beroepsmatig zorgverlener. In september 2021 heeft [naam 2] haar aangesteld als verzorgster van [naam 1].
2.4. [
[gedaagde sub 1] ontving voor haar werkzaamheden NAf 3.000 per maand plus een autovergoeding. Daarnaast ontving [gedaagde sub 1] huishoudgeld, zoals voor de boodschappen van [naam 1] (NAf 400 per week), voor de schoonmaak van het huis (NAf 250 per maand) en voor de tuinman (NAf 250 per maand). Over de periode september 2021 tot en met april 2022 heeft zij haar maandloon en vergoedingen uitgekeerd gekregen.
2.5. [
[gedaagde sub 2] is een kennis van [gedaagde sub 1]. Zij schakelde hem in om met (financiële) zaken van [naam 1] te helpen.
2.6.
Deze volmacht van [naam 2] is bij brief van 7 december 2021 van mr. Sophia- Allendy aan [naam 2] herroepen.
2.7. [
[naam 1] is in december 2021 niet compos mentis verklaard. Op 15 december 2021 verklaarde zijn voormalige huisarts C.C.A. Calor het volgende:

Hierbij verklaar ik dat bovengenoemde persoon al jaren in mijn huisartsenpraktijk patient is. De afgelopen maanden is aan mij gevraagd om een uitspraak te doen over de wilsbekwaamheid van patient. Hiervoor heb ik hem meerdere malen op het spreekuur ontvangen en in zijn eigen thuis omgeving bezocht.
Ik ben als huisarts tot de conclusie gekomen dat Dhr. [naam 1] niet wilsbekwaam is en niet geacht kan worden in zijn eigen belang te handelen.”
2.8.
Op 21 december 2021 verklaarden neuropsycholoog M. van Goudoever en psychiater F. Heijtel het volgende:
Er is sprake van cognitieve stoornissen en de huisarts (dr. Calor) bevestigt het verhaal zoals oor meneer [naam 1] verteld is, niet. Na betreffende evaluatie blijkt meneer niet wilsbekwaam en dus niet-compos mentis ten aanzien van deze financiele beslissing om de volmacht te wijzigen.”
2.9.
Op 28 december 2021 verklaarde huisarts Rolfast – de Lannoy het volgende:
“Meneer Gerardus [naam 1], geboren [geboortedatum]1931, is, ondanks zijn hoge leeftijd en fysieke hulpbehoevendheid in staat om op verantwoorde wijze zijn eigen beslissingen te maken.”
2.10. [
[naam 1] heeft een bankrekening bij de ABN AMRO in Nederland. Op 19 januari 2022 is vanuit het email adres van [naam 1] een e-mail verzonden naar de ABN AMRO bank waarin, onder meer, staat:
“Ik heb mijn nieuwe pinpas ontvangen. Gister heb ik mijn vertrouwelijke persoon die bij mij woont en alles voor mij regelt [gedaagde sub 1] naar de geldautomaat gestuurd.”
2.11.
Het telefoonnummer van [gedaagde sub 1] werd voorts aan de bank doorgegeven als zijn contactinformatie en e-mail correspondentie tussen [naam 1] en de ABN AMRO bank werd doorgestuurd naar het e-mail adres van [gedaagde sub 1].
2.12.
In de maanden januari en februari 2022 is er in totaal € 45.000 van de ABN AMRO bankrekening naar de persoonlijke rekening van [gedaagde sub 1] overgemaakt. Het gaat om de volgende overboekingen:
- 17 januari 2022, € 5.000 met omschrijving: “
[gedaagde sub 1] Betaling 123832105”;
- 16 februari 2022, € 30.000 met omschrijving: “
[gedaagde sub 1] Achterstallige loon verpleegkundige th uiszorg”;
- 28 februari 2022, € 10.000, met omschrijving: “
123832105 [gedaagde sub 1] betaling verpleegkundige, belastingen en andere rekeningen”.
2.13.
Op 18 februari 2022 is een bedrag van € 49.662 overgemaakt op rekening van [gedaagde sub 2] met omschrijving: “
[gedaagde sub 2] Verbouwing [adres]”.
2.14.
In de periode 14 januari 2022 t/m 9 april 2022 zijn er met de ABN AMRO pinpas verschillende opnames en uitgaven gedaan van, in totaal, € 7.662,31. De opnames en uitgaven zijn onder andere gedaan bij de winkels Super Barata, Aquarian pet store, Alankar en Balani’s Mommies, alsook bij diverse restaurants.
2.15.
In de periode 14 januari tot en met 9 april 2022 is er in totaal een bedrag van € 102.312,47 opgenomen c.q. overgeboekt c.q. verbruikt met de ABN AMRO rekening van [naam 1].
2.16.
Op 24 maart 2022 is [gedaagde sub 2] als algemeen gevolmachtigde van [naam 1] aangesteld. De notaris heeft daarvoor de compos mentis verklaring van Rolfast – de Lannoy als uitgangspunt gehanteerd.
2.17.
Op 4 april 2022 bevestigde Calor haar bevindingen en verklaarde in dit verband onder meer het volgende:

Er is de afgelopen maanden sprake van een situatie waarbij aan mij verzocht is een uitspraak te doen over het cognitief functioneren van patient. Hiervoor heb ik patient meerdere malen thuis bezocht met zijn verzorgers gesproken en hem voor een second opinion verwezen naar een psycholoog / psychiater toen mijn oordeel was dat dhr. [naam 1] niet compos mentis is. Ook deze hebben na uitgebreid onderzoek waarin zij gespecialiseerd zijn dezelfde conclusie getrokken.”
2.18.
Op 17 mei 2022 hebben neuropsycholoog M. van Goudoever en psychiater F. Heijtel hun eerdere bevindingen bevestigd:

Meneer [naam 1] is op 17 mei 2022 op de praktijk gezien ter her-evaluatie van zijn wilsbekwaamheid. Meneer is door zowel psychiater Heijtel als psycholoog van Goudoever gezien. De situatie is ongewijzigd. Er is sprake van cognitieve stoornissen, meneer vertelt af en toe niet coherent en meneer wist nota bene niet meer dat hij al eerder op de praktijk gezien was noch waarom hij vandaag hier was. Meneer is niet wilsbekwaam, dus niet compos mentis ten aanzien van zijn financiële beslissingen.”
2.19.
De curator werd op 11 april 2022 door het gerecht tot provisioneel bewindvoerder benoemd. Bij vonnis van 19 mei 2022 heeft het gerecht vervolgens [naam 1] onder curatele gesteld.
2.20.
De curator heeft [gedaagde sub 1] omstreeks eind mei/begin juni 2022 ontslagen als verzorger van [naam 1].

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
De curator vordert, na vermindering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [naam 1], althans dat zij zich ongerechtvaardigd hebben verrijkt, althans dat [naam 1] onverschuldigd heeft betaald aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2];
- veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk, tot betaling van een schadevergoeding van € 102.344,82, althans van het weggenomen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de gedane onttrekking tot aan de dag der algehele voldoening, althans;
- veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], hoofdelijk, tot teruggave c.q. betaling van € 102.344,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de gedane onverschuldigde betaling tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeling van [gedaagde sub 1] tot teruggave c.q. betaling van NAf 910,95, vermeerderd met de wettelijke rente per 27 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de werkelijke kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
De curator legt aan de vordering kort samengevat ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens [naam 1], die wilsonbekwaam is, hebben gehandeld door gelden van zijn ABN AMRO bankrekening naar zichzelf over te maken dan wel voor zichzelf op te nemen c.q. te gebruiken. Voor zover er sprake zou zijn van een schenking, dan is deze vernietigbaar.
3.3. [
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd. Volgens hen betreffen de overboekingen van in totaal € 45.000 een salarisverhoging van [gedaagde sub 1] met terugwerkende kracht en heeft [naam 1] daarnaast nog €50.000 aan [gedaagde sub 1] geschonken. Zij voeren verder aan geen wetenschap te hebben over de opnames en uitgaven ten bedrage van € 7.662,31.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [naam 1] door gelden van [naam 1] vanuit zijn ABN AMRO bankrekening over te boeken naar hun eigen bankrekeningen dan wel op te (laten) nemen.
4.2.
De specifieke betalingen waar het om gaat kunnen in drie categorieën worden ingedeeld, te weten: (i) de overboekingen naar de bankrekening van [gedaagde sub 1] ten bedrage van € 45.000, (ii) de overboeking naar de bankrekening van [gedaagde sub 2] ten bedrage van € 49.662 en (iii) de gedane uitgaven en opnames met de ABN AMRO pinpas ten bedrage van € 7.662,31.
Overboekingen aan [gedaagde sub 1] t.w.v. € 45.000
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in de maanden januari en februari 2022, in totaal een bedrag van € 45.000 aan [gedaagde sub 1] is overgemaakt en dat zij dit bedrag heeft ontvangen. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting bevestigd dat zij deze drie overboekingen samen met [naam 1] heeft gedaan, omdat zij meende dat haar overeengekomen maandloon onvoldoende was. Zij heeft aangegeven dit (alleen) met [naam 1] te hebben besproken, die begrip toonde voor haar situatie en daarom instemde met de overboekingen.
4.4.
Het gerecht begrijpt dat [gedaagde sub 1] zich in het kader van haar verweer op het standpunt stelt dat de overboekingen niet onrechtmatig zijn, gelet op de instemming van [naam 1] met de overboekingen.
4.5.
Dat verweer slaagt niet. Het gerecht stelt voorop dat het bij aanvang van haar werkzaamheden overeengekomen loon en de overige onkostenvergoedingen iedere maand aan [gedaagde sub 1] zijn uitbetaald. Voor een hogere vergoeding voor haar werkzaamheden was de instemming van [naam 1] vereist, nu de volmacht van [naam 2] inmiddels was herroepen. Die toestemming ontbreekt. Naar het oordeel van het gerecht volgt uit hetgeen de curator daarover gemotiveerd heeft gesteld, dat [naam 1] ten tijde van de overboekingen in verband met cognitieve stoornissen niet in staat was zijn wil te bepalen en geen rekenschap kon geven van wat hij deed of wat de strekking van zijn handelingen was. In december 2021 is zowel door de huisarts (Calor) als door de psychiater en de neuropsycholoog (Heijtel en Goudoever) gezamenlijk vastgesteld dat [naam 1] niet wilsbekwaam was. Daarbij is uitdrukkelijk aangegeven dat [naam 1] niet compos mentis was ten aanzien van de financiële beslissing om de volmacht te wijzigen. Later is nog explicieter aangegeven dat [naam 1] niet compos mentis was ten aanzien van financiële beslissingen. Dat is van belang omdat de vraag of iemand wilsbekwaam is mede moet worden bepaald aan de hand van het onderwerp waarover iemand zijn of haar wil moet bepalen. Met andere woorden, wilsbekwaamheid is niet alleen afhankelijk van de cognitieve vermogens van de persoon in kwestie, maar mede afhankelijk van de complexiteit van het onderwerp waarover die persoon een beslissing moet nemen. De complexiteit en de financiële consequenties van het besluit kunnen daarbij een rol spelen (vgl. ECLI:NL:PHR:2013:BZ8782).
4.6.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde sub 1] ervan op de hoogte was dat [naam 1] niet-compos mentis was verklaard. Voor zover [gedaagde sub 1] stelt dat die ‘niet-compos mentis verklaringen’ niet juist zouden zijn, wordt dat niet ondersteund door de feiten. De verklaring van huisarts Rolvast- de Lannoy kan daartoe niet als uitgangspunt dienen. De verklaring die door Rolvast – de Lannoy is afgegeven is gebaseerd op één bezoek op verzoek van [gedaagde sub 1], zonder dat de verklaringen van Calor, Heijtel en Goudoever zijn verstrekt. Daar staat tegenover dat Calor [naam 1] gedurende langere tijd heeft gevolgd alvorens zij een oordeel heeft gegeven over zijn wilsbekwaamheid. Goudoever heeft naast een gesprek ook testen afgenomen bij [naam 1]. De resultaten zijn vervolgens besproken met Heijtel, alvorens tot een gezamenlijk oordeel over de wilsbekwaamheid van [naam 1] is gekomen. Het onderzoek door Rolvast – de Lannoy is dan ook niet toereikend om als uitgangspunt te dienen voor de wilsbekwaamheid van [naam 1]. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1], die 24 uur per dag betrokken was bij de verzorging van [naam 1], zelf ook goed zicht had op de geestesgesteldheid van [naam 1]. Het had op de weg van [gedaagde sub 1] gelegen gemotiveerd toe te lichten dat zij redenen had om aan te nemen dat [naam 1], ondanks voornoemde verklaringen van deskundigen, toch wilsbekwaam was. Dat heeft [gedaagde sub 1] nagelaten.
4.7.
In het onderhavige geval gaat het erom dat er gelden vanuit Nederland naar Curaçao moesten worden overgemaakt. Een dergelijke handeling kan voor een persoon op leeftijd zoals [naam 1] als complex worden aangemerkt, zeker omdat daarvoor in het onderhavige geval eerst de pinpas van [naam 2] moest worden geblokkeerd, waarna een nieuwe pinpas moest worden aangevraagd, welke ook na ontvangst moest worden geactiveerd. Daarover is veelvuldig gecommuniceerd met de bank in Nederland. Die communicatie heeft plaatsgevonden vanaf het e-mailadres van [naam 1] maar door [gedaagde sub 1] of aan haar gelieerde personen, omdat de handelingen te complex voor [naam 1] waren, zo bleek ter zitting.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 1], ondanks dat [naam 1] wilsonbekwaam was, in het bijzonder voor financiële beslissingen, hetgeen bekend en kenbaar was voor [gedaagde sub 1], heeft bewerkstelligd dat er gelden van de rekening van [naam 1] aan haar werden overgemaakt. Het gerecht is van oordeel dat [gedaagde sub 1] aldus onrechtmatig heeft gehandeld. Door dit onrechtmatig handelen heeft [naam 1] schade ten bedrage van € 45.000 geleden, waar [gedaagde sub 1] voor aansprakelijk is.
4.9.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] overweegt het gerecht dat uit de stellingen van de curator kan niet worden afgeleid waaruit het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] met betrekking tot de overboeking van in totaal € 45.000 aan [gedaagde sub 1] bestaat. Niet is gebleken dat [gedaagde sub 2] wetenschap had van het (onrechtmatig) handelen van [gedaagde sub 1] in dit verband of dat hij heeft bijgedragen aan het (onrechtmatig) handelen van [gedaagde sub 1] bij deze specifieke overboekingen. Er is door de curator onvoldoende aangevoerd voor het ontstaan van aansprakelijkheid aan de zijde van [gedaagde sub 2], reden waarom de vordering van de curator om ook [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van, in dit geval € 45.000, zal worden afgewezen.
Overboeking aan [gedaagde sub 2] t.w.v. € 49.662
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat er door [gedaagde sub 1] op 18 februari 2022 een bedrag van € 49.662 is overgeboekt van de bankrekening van [naam 1] naar die van [gedaagde sub 2]. Volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] betreft deze overboeking een schenking van [naam 1] aan [gedaagde sub 1], ook weer omdat het maandloon van [gedaagde sub 1] onvoldoende was. Ter zitting hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verder toegelicht dat de notaris hen erop had gewezen dat het niet mogelijk is voor [naam 1] om gelden aan [gedaagde sub 1] als verzorgster te schenken. Daarom heeft [gedaagde sub 1] het bedrag eerst naar de bankrekening van [gedaagde sub 2] overgeboekt. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting bevestigd het volledige bedrag van [gedaagde sub 2] te hebben ontvangen en intussen volledig te hebben besteed aan de aanschaf van een terrein in Suriname. Dat het om een schenking gaat, hebben [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ter zitting nader onderbouwd middels overlegging van verschillende versies van schenkingsovereenkomsten, volgens hen opgesteld door mr. Sophia-Allendy.
4.11.
Een schenking komt, zoals elke overeenkomst, tot stand door aanbod en aanvaarding (ex artikel 6:217 BW). Een schenking is niet aan bepaalde vormvoorschriften gebonden. Op grond van artikel 7:175 lid 1 BW is een schenking een overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Er moet verder sprake zijn van vrijgevigheid. De wil van de schenker is het criterium om te bepalen of aan de bevoordelingsbedoeling van artikel 7:175 BW is voldaan. De bevoordelingsbedoeling dient te blijken uit feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de bewustheid en de wil tot bevoordeling aanwezig is. Onvoldoende is het enkele feit dat de degene die ten koste van zijn eigen vermogen een ander bevoordeelt, zich van die bevoordeling bewust is: de verrijking moet ook door de schenker zijn gewild (HR 15 juni 1994, NJ 1995/577 en HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7272). Het achterliggend motief van de schenker speelt echter geen rol (HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3410). Of er sprake is van een bevoordelingsbedoeling wordt namelijk beoordeeld op het moment dat de overeenkomst tot stand komt (HR 3 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8147).
4.12.
Het gerecht is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de overboeking van € 49.662 een schenking van [naam 1] aan [gedaagde sub 1] betreft. Vooropgesteld wordt, zo is reeds hiervoor overwogen, dat [naam 1] wilsonbekwaam was ten tijde van de overboeking van de gelden en dat [gedaagde sub 1] daarvan op de hoogte was. Niet is gebleken dat [naam 1] desondanks wilsbekwaam was bij het aangaan van de schenkingsovereenkomsten. Uit de omstandigheden zoals door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar voren gebracht kan geen bewuste wil tot schenking zijdens [naam 1] worden afgeleid. De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] overgelegde stukken ondersteunen dit ook niet. Geen van de overgelegde schenkingsovereenkomsten betreft het overgemaakte bedrag van € 49.662. Bovendien zijn de overgelegde schenkingsovereenkomsten en brieven in meerdere opzichten tegenstrijdig. Eén overeenkomst betreft een schenking van € 481.000, een andere overeenkomst betreft een schenking van € 50.000, vervolgens gaat het in een ander stuk om € 20.000, waarbij de overige € 30.000 deels bestemd is om “belangrijke spullen” voor [naam 1] aan te schaffen. In één van de brieven staat dat het bedrag bedoeld is om personeel van [naam 1] uit te betalen en zijn woning te verbouwen. Dat al deze overeenkomsten wel door [naam 1] zijn ondertekend onderschrijft de stelling van de curator dat [naam 1] niet in staat was zijn wil te bepalen en geen rekenschap kon geven van wat hij deed of wat de strekking van zijn handelingen was. Bewustheid van de wil tot bevoordeling kan hier niet uit worden afgeleid. Daar staat tegenover dat [gedaagde sub 1] precies wist wat zij deed. Ze heeft de gelden op een rekening van [gedaagde sub 2] overgeboekt omdat het niet mogelijk was om gelden aan haar als verzorgster te doen schenken. Vervolgens is bij de overboeking aan [gedaagde sub 2] aangegeven dat het geld bestemd is voor de verbouwing van de woning van [naam 1], terwijl een dergelijke verbouwing nooit heeft plaatsgevonden. Samengevat is naar het oordeel van het gerecht gebleken van een situatie waarin [gedaagde sub 1], ondanks dat [naam 1] wilsonbekwaam was, in het bijzonder voor financiële beslissingen, hetgeen bekend en kenbaar was voor [gedaagde sub 1], heeft bewerkstelligd dat er gelden van de rekening van [naam 1] via [gedaagde sub 2] aan haar werden overgemaakt. Zij heeft daarbij [naam 1] bewogen tot het ondertekenen van schenkingsovereenkomsten, terwijl zij wist dat [naam 1] wilsonbekwaam was. Daarom is het handelen van [gedaagde sub 1] ten aanzien van de schenking onrechtmatig.
4.13.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] is ter zitting gebleken dat hij dit onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] heeft gefaciliteerd door zijn bankrekening ter beschikking te stellen aan [gedaagde sub 1]. Niet is gebleken dat hij hier zelf voordeel uit heeft gehaald of anderszins bewust is geweest van de omstandigheden rondom en de wilsonbekwaamheid van [naam 1] en de overboeking van de gelden door [gedaagde sub 1]. Door de curator is onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat [gedaagde sub 2] kennis en wetenschap had van de bedoelingen van [gedaagde sub 1] en de wilsonbekwaamheid van [naam 1]. Naar het oordeel van het gerecht heeft [gedaagde sub 2] als hulppersoon in de zin van artikel 6:76 BW gefungeerd en is [gedaagde sub 1] voor zijn gedragingen op gelijke wijze als voor haar eigen gedragingen aansprakelijk tegenover [naam 1]. De vordering van de curator om ook [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van, in dit geval € 49.662, zal daarom worden afgewezen.
Opnames c.q. uitgaven t.w.v. € 7.662,31
4.14. [
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ter zitting ontkend wetenschap te hebben van betreffende de opnames en uitgaven. Volgens [gedaagde sub 1] waren er ook anderen die weleens in de slaapkamer van [naam 1] waren, waar de pinpas lag. Wie dat precies zijn, heeft zij niet kunnen aangegeven.
4.15.
Vaststaat dat [naam 1], gelet op de aard en de omvang van de uitgaven, geen profijt heeft gehad van deze opnames en uitgaven.
4.16.
Het gerecht is van oordeel dat de verklaringen van [gedaagde sub 1] ter zake ongeloofwaardig zijn. [gedaagde sub 1] beschikte over de ABN AMRO pinpas en de bijhorende pincode van [naam 1]. Dit volgt ook uit een e-mail naar de ABN AMRO bank waarin wordt aangegeven dat [gedaagde sub 1] getracht heeft de pinpas te gebruiken. [gedaagde sub 1] heeft dit ook niet weersproken. Niet is gebleken dat iemand anders dan [gedaagde sub 1] toegang had tot de pinpas van [naam 1] en daarvan ook de pincode wist. Verder betreffen het grotendeels uitgaven waarvan niet is gebleken dat zij voor of ten behoeve van [naam 1] zijn gedaan, zoals de uitgave van NAf 1.020,03 bij Balani’s Mommies, en andere uitgaven zoals KFC Salinja, Aquarian Pet Store, Friday’s Grill, Flaco grill en Super Barata. Dat zij de betreffende geldopnames en uitgaven heeft gedaan of heeft laten doen voor persoonlijke doeleinden acht het gerecht dan ook aannemelijk. Dit handelen van [gedaagde sub 1], de wilsonbekwaamheid van [naam 1] en zijn afhankelijke positie in aanmerking nemende, is naar het oordeel van het gerecht onrechtmatig. Zij is aansprakelijk voor de schade ten bedrage van € 7.662,31 die [naam 1] in dit verband heeft geleden.
4.17.
De curator vordert om ook [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van, in dit geval, € 7.662,31. Uit de stellingen van de curator kan echter niet worden afgeleid waaruit het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] met betrekking tot de opnames bestaat en in hoeverre hij betrokken is geweest bij het doen van de opnames, reden waarom deze vordering zal worden afgewezen.
Conclusie
4.18.
De slotsom is dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig tegenover [naam 1] heeft gehandeld, waardoor [naam 1] schade ten bedrage van de overgeboekte en opgenomen bedragen heeft geleden van in totaal € 102.344,82. Zij wordt daarom veroordeeld tot betaling deze schade. Bij deze stand van zaken heeft de curator geen belang meer bij de verklaring voor recht die zij eist ten opzichte van [gedaagde sub 1]. De vordering jegens [gedaagde sub 2] wordt afgewezen.
Terugbetaling van NAf 910,95 en afgifte goederen
4.19. [
[gedaagde sub 1] heeft ter zitting bevestigd dat zij de curator nog een bedrag van NAf 910,95 verschuldigd is, zoals is gevorderd door de curator. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
Proceskosten
4.20.
De curator vordert veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de werkelijke, dus niet geliquideerde, kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente. Zij heeft echter nagelaten te specificeren wat de daadwerkelijk gemaakte kosten betreffen. Er is verder ook niet aangevoerd dat sprake is van buitengewone omstandigheden die maken dat de daadwerkelijke kosten in plaats van de geliquideerde kosten toegewezen moeten worden. Het gerecht ziet daarom geen aanleiding om gedaagden te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten.
4.21. [
[gedaagde sub 1] kan als de in het ongelijk gestelde partij wel in de (geliquideerde) proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van curator tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 322,50
griffierecht NAf 2.050
salaris gemachtigde
NAf 4.000 +
totaal: NAf 6.327,50
4.22.
De curator wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan de curator te betalen € 102.344,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de gedane onttrekking tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van NAf 910,95 aan de curator, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op NAf 6.327,50 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
wijst de vordering jegens [gedaagde sub 2] af;
5.5.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Christiaan, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.