ECLI:NL:OGEAC:2023:44

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
CUR202104375 t/m CUR202104377
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen onroerendezaakbelasting en nieuw feit

In deze zaak gaat het om de navorderingsaanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) die zijn opgelegd aan de belanghebbende, eigenaar van een appartementencomplex dat in aanbouw was tussen 2014 en 2018. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2016, 2017 en 2018, naar aanleiding van een aangifte van de belanghebbende. De kern van het geschil is of de Inspecteur beschikte over een nieuw feit dat de navorderingsaanslagen rechtvaardigde. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur niet beschikte over het vereiste nieuw feit, aangezien de belanghebbende onbetwist heeft gesteld dat het appartementencomplex in 2017 volledig was afgebouwd. De Inspecteur had de onroerende zaak in voltooide staat moeten taxeren, en de wijzigingen waren reeds in de waarde meegenomen. De navorderingsaanslagen worden vernietigd, en de belanghebbende krijgt een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak is gedaan op 10 maart 2023.

Uitspraak

Uitspraak van 10 maart 2023
BBZ nrs. CUR202104375 t/m CUR202104377
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaak [adres 01] (hierna: de onroerende zaak) op 30 november 2020 navorderingsaanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) over de jaren 2016 t/m 2018 opgelegd naar belastbare waardes van respectievelijk NAf 606.500 (2016), NAf 750.000 (2017) en NAf 870.000 (2018).
1.2
Belanghebbende heeft op 10 december 2020 tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 27 augustus 2021 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 17 september 2021 tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen met dagtekening 20 september 2021 (2016) en 27 september 2021 (2017 en 2018) verminderd naar belastbare waardes van respectievelijk NAf 500.000 (2016), NAf 600.000 (2017) en NAf 700.000 (2018).
1.6
De Inspecteur heeft op 30 november 2022 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 5 december 2022 een reactie op het verweerschrift ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2022 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een appartementencomplex dat in het tijdvak 2014-2018 in aanbouw was.
2.2
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014 t/m 2018 definitieve aanslagen OZB opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 343.000. Belanghebbende heeft tegen deze waarde geen bezwaar gemaakt.
2.3
Belanghebbende heeft op 1 maart 2020 naar de volgende belastbare waarden aangifte OZB gedaan:
Waarde per 1 januari 2016
NAf 500.000
Waarde per 1 januari 2017
NAf 600.000
Waarde per 1 januari 2018
NAf 700.000
2.4
De Inspecteur heeft vervolgens op 30 november 2020 navorderingsaanslagen opgelegd naar belastbare waarden van respectievelijk NAf 606.500 (2016), NAf 750.000 (2017) en NAf 870.000 (2018). Daarbij is de Inspecteur afgeweken van de belastbare waarden volgens de aangifte.
2.5
De navorderingsaanslagen zijn bij uitspraken op bezwaar van 27 augustus 2021 gehandhaafd.
2.6
Belanghebbende heeft op 17 september 2021 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
2.7
De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen met dagtekening 20 september 2021 (2016) en 27 september 2021 (2017 en 2018) verminderd conform de ingediende aangifte.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de navorderingsaanslagen 2016 t/m 2018 terecht zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

4.OVERWEGINGEN

Wettelijk kader

4.1.1
Artikel 2, lid 1 Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB):
Deze belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak.
4.1.2
Artikel 5, lid 1 LOZB:
De waardepeildatum ligt aan het begin van het vijfjarige tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld.
4.1.3
Artikel 7, lid 3 LOZB:
De Inspecteur stelt de waarde van de onroerende zaak vast bij de eerste aanslag van het vijfjarig tijdvak genoemd in artikel 5, eerste lid.
4.1.4
Artikel 8, lid 1 LOZB:
Indien de onroerende zaak wijzigt als gevolg van bouw, verbouwing, verbetering, (..) wordt in afwijking van artikel 5, eerste lid, en artikel 7, derde lid, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het kalenderjaar volgend op dat waarin de genoemde wijziging zich heeft voorgedaan.
4.1.5
Artikel 10, lid 1 LOZB:
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde, bedoeld in artikel 7, derde lid, te laag is vastgesteld kan de Inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn kan geen grond tot navordering opleveren.
4.1.6
Artikel 10, lid 2 LOZB:
De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
4.1.7
Artikel 10a, lid 1, letter b LOZB:
In afwijking van artikel 7, tweede lid en artikel 7 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen is verplicht degene die: het genot krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht heeft van een onroerende zaak, binnen twee maanden nadat zich wijzigingen voorgedaan hebben, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, hiervan aangifte te doen bij de Inspecteur (..).
4.1.8
Artikel 10a LOZB is op 1 september 2019 in werking getreden. Dit artikel vormt onderdeel van de Landsverordening belastingmaatregelen 2019 (P.B. 2019, no. 55). In de betreffende landsverordening is tevens in artikel XII, lid 1 een overgangsbepaling opgenomen. Hierin is, voor zover van belang, bepaald dat degene die op het moment van inwerkingtreding van de landsverordening het genot heeft krachtens het recht van eigendom, bezit of beperkt recht van een onroerende zaak en in de afgelopen 5 jaar deze onroerende zaak een waardeverandering heeft ondergaan, als bedoeld in artikel 8, gehouden is om binnen zes maanden na inwerkingtreding, de aangifte als bedoeld in artikel 10a van de LOZB te doen (hierna: de overgangsregeling).
Beoordeling beroep
4.2
Belanghebbende is eigenaar van een appartementencomplex dat in het onderhavige tijdvak in aanbouw was. Op basis van de LOZB dient de waarde van een onroerende zaak te worden vastgesteld op de waardepeildatum, dat is aan het begin van het vijfjarige tijdvak (artikel 5, lid 1 LOZB). De Inspecteur stelt de waarde van de onroerende zaak vast bij de eerste aanslag van het vijfjarig tijdvak (artikel 7, lid 3 LOZB). In het onderhavige geval is de waardepeildatum 1 januari 2014. De Inspecteur heeft de aanslagen OZB voor het tijdvak 2014-2018 vastgesteld naar een waarde van NAf 343.000.
4.3
Belanghebbende heeft conform de overgangsregeling tijdig aan zijn aangifteplicht voldaan. Naar aanleiding van de ingediende aangifte, heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen voor de jaren 2016, 2017 en 2018 opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat aangifte is gedaan nadat de definitieve aanslagen zijn vastgesteld.
4.4
De Inspecteur kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde, bedoeld in artikel 7, derde lid, te laag is vastgesteld de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de Inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn kan geen grond tot navordering opleveren (artikel 10, lid 1 LOZB). De bevoegdheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop van vijf jaar na het ontstaan van de belastingschuld (artikel 10, lid 2 LOZB).
4.5
Niet in geschil is dat de navorderingsaanslagen tijdig zijn opgelegd. Beoordeeld moet worden of de Inspecteur over een zogenoemd ‘nieuw feit’ beschikte om de navorderingsaanslagen op te leggen.
4.6
De Inspecteur stelt dat hij voor het eerst met de hogere waardes van de onroerende zaak bekend is geworden door belanghebbendes aangifte op 1 maart 2020. Volgens de Inspecteur kwalificeert de aangifte als een nieuw feit in de zin van artikel 10, lid 1 LOZB. Belanghebbende stelt dat van een navordering rechtvaardigend nieuw feit geen sprake is.
4.7.1
Het Gerecht oordeelt hierover als volgt. De Inspecteur heeft op de zitting verklaard dat volgens informatie van de terreindienst het appartementencomplex in het jaar 2017 of 2018 is getaxeerd. Verder heeft zij op de zitting hierover het volgende verklaard: “Het is niet zo dat we eerst een lege grond hebben gezien. We hebben niet gezien dat is begonnen met bouwen. Op het moment dat ze (
Gerecht: medewerkers van de terreindienst) zijn geweest in 2017 of 2018 en dat is wat ze aantroffen, een grond met een opstal en toen hebben ze aangegeven dat de waarde op dat moment dat (
Gerecht: NAf 343.000) was en die waarde te stellen voor alle jaren van het tijdvak.”
4.7.2
Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat het appartementencomplex in het jaar 2017 (zie reactie op het verweerschrift) volledig was afgebouwd. Gelet hierop acht het Gerecht – overeenkomstig het betoog van belanghebbende op de zitting – aannemelijk dat de Inspecteur bij de waarde vaststelling (in 2017 of 2018), de onroerende zaak in voltooide (afgebouwde) staat heeft getaxeerd. Er kan daarom van worden uitgegaan dat de wijzigingen in de zin van artikel 8 LOZB in de waarde zijn meegenomen.
4.7.3
De Inspecteur wordt geacht de waarde zorgvuldig vast te stellen. Op deze waarde kan niet zonder meer worden teruggekomen. De nadien gedane aangiften van belanghebbende leveren geen nieuw feit op. Immers bij het vaststellen van de waarde was de Inspecteur bekend of had redelijkerwijs bekend kunnen zijn met alle factoren die van belang zijn voor de waarde maar desalniettemin heeft hij de waarde tot een te laag bedrag vastgesteld. Van een navordering rechtvaardigend nieuw feit is daarom geen sprake. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. Zijn grief betreffende de onderzoeksplicht van de Inspecteur behoeft daarom geen behandeling.
4.8
Uit het voorgaande volgt dat de navorderingsaanslagen moeten komen te vervallen.
Immateriële schadevergoeding
4.9
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.1
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Daarbij heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijft en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.11
Vast staat dat het bezwaarschrift op 10 december 2020 door de Inspecteur is ontvangen en dat op 27 augustus 2021 uitspraken op bezwaar zijn gedaan. Voorts staat vast dat het tegen die uitspraken gerichte beroepschrift op 17 september 2021 door het Gerecht is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van 10 maart 2023. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal twee jaar en drie maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van drie maanden.
4.12
Het Gerecht kent aan belanghebbende terzake van de overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden een vergoeding van immateriële schade toe van NAf 500. Nu de overschrijding van de redelijke termijn geheel toe te rekenen is aan de Inspecteur, betekent dit dat het gehele bedrag door de Inspecteur vergoed dient te worden.
4.13
De Inspecteur heeft aangevoerd dat de navorderingsaanslagen op 20 september 2021 en 27 september 2021 overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften zijn verminderd. Volgens de Inspecteur is hiermee volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende en wel binnen de wettelijke termijn van 9 maanden (artikel 30, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL)) om bezwaarschriften af te handelen. Belanghebbende heeft, aldus de Inspecteur, voor de bezwaarfase geen recht op immateriële schadevergoeding.
4.14
Het Gerecht overweegt hierover als volgt. Belanghebbende bepleit in de beroepsfase – anders dan in de bezwaarfase – de vernietiging van de navorderingsaanslagen. Nadat beroep is ingesteld zijn de navorderingsaanslagen verminderd. Met de vermindering van de navorderingsaanslagen is dus niet volledig aan de bezwaren van belanghebbende tegemoetgekomen.
4.15
De negenmaandstermijn van artikel 30, lid 1 ALL kan voor de berekening van immateriële schade in de bezwaarfase niet gelden als de in acht te nemen redelijke termijn. In belastingzaken waarin de fase van bezwaar en beroep tezamen onredelijk veel tijd in beslag heeft genomen heeft als regel te gelden dat voor de behandeling van het bezwaar een termijn geldt van een half jaar en voor de behandeling van het beroep een termijn van anderhalf jaar. Deze termijnen hebben een forfaitair karakter om een eenvoudige en eenduidige regeling te geven. Het past daarbij niet om de termijn die als regel geldt voor de behandeling van het bezwaar te variëren al naar gelang de wettelijke beslistermijn varieert (vgl. HR 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199).

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen;
  • veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van NAf 500; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 10 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500