ECLI:NL:OGEAC:2023:341

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
CUR202202396, CUR202202397 en CUR202202399
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van aanslagen inkomstenbelasting en premie-aanslagen in het kader van de eigen woningregeling

In deze zaak is in geschil de hoogte van de aanslagen inkomstenbelasting en premie-aanslagen voor het jaar 2018, opgelegd aan de belanghebbende, die samen met zijn moeder in een woning woont die op erfpachtgrond staat. De Inspecteur heeft de aftrek van hypotheekrente en kosten van de hypothecaire geldlening geweigerd, omdat de belanghebbende niet de eigenaar is van de woning, maar zijn moeder die de grond in erfpacht heeft. De belanghebbende is van mening dat hij als (mede)bewoner recht heeft op deze aftrek, maar het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur terecht de aftrek heeft geweigerd. De uitspraak van het Gerecht is gedaan op 4 augustus 2023, waarbij het beroep tegen de weigering van de Inspecteur om tijdig uitspraken op bezwaar te doen niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen de reële uitspraken op bezwaar ongegrond is verklaard. Het Gerecht heeft geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten of griffierecht. De belanghebbende kan binnen twee maanden na de verzenddatum van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 4 augustus 2023
BBZ nr. CUR202202396, CUR202202397 en CUR202202399
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], woonachtig te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is, gedagtekend 1 april 2021, voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf. 77.377, alsmede een aanslag premie AOV/AWW en een aanslag premie AVBZ, beide naar een premie-inkomen van NAf. 82.981 (hierna de aanslagen).
1.2
Belanghebbende heeft op 18 mei 2021 tegen de aanslagen bezwaar gemaakt.
1.3
Op 20 mei 2022 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf. 50.
1.4
Op 24 juni 2022 heeft de Inspecteur alsnog uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren afgewezen.
1.5
Partijen zijn op 26 mei 2023 uitgenodigd voor de zitting van 7 juli 2023.
1.6
Op 29 juni 2023 heeft de Inspecteur een reactie op het beroepschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2023. Daarbij zijn verschenen belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [A].

2.FEITEN

2.1
Tot eind 2018 was belanghebbende woonachtig met zijn moeder en oma in de woning van de oma op het adres [adres].
2.2
Op 15 september 2017 heeft de moeder van belanghebbende het recht van erfpacht verkregen op een perceel grond, deel uitmakend van de eilandsgronden van [Q], bekend als kavel nummer [00], ter grootte van 542 m², met het daarop gebouwde en al hetgeen daartoe door aard bestemming of natrekking behoort (hierna: het recht van erfpacht). Het recht van erfpacht heeft een looptijd van 60 jaar, tot 15 september 2077.
2.3
Belanghebbende en zijn moeder hebben besloten op de in erfpacht verkregen grond een woning ten behoeve van hen samen te bouwen. Op 22 december 2017 heeft de moeder ter financiering van de te bouwen woning een lening van NAf. 252.009 afgesloten bij [X] B.V., van welke vennootschap belanghebbende directeur/aandeelhouder is.
2.4
Op 18 juli 2018 heeft belanghebbend ter (verdere) financiering van de te bouwen woning een overeenkomst van geldlening gesloten met [bank] (Cayman Ltd), branch Curaçao (hierna: de bank).
De moeder van belanghebbende heeft tot zekerheid van betaling van al hetgeen de bank van belanghebbende heeft te vorderen een recht van eerste hypotheek verleend op het recht van erfpacht. Tevens heeft de moeder van belanghebbende bepaalde bestaande en toekomstige roerende zaken en vorderingen tot zekerheid aan de bank verpand.
2.5
Eind 2018 zijn belanghebbende en zijn moeder verhuisd naar de nieuw gebouwde woning aan de [adres], kavel [00], voorheen [Q].
2.6
Bij de aanslagregeling voor het jaar 2018 is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting 2018. Daarbij is het door belanghebbende in aftrek gebrachte bedrag aan hypotheekrente en notariskosten tot een bedrag van NAf. 6.766 gecorrigeerd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is de hoogte van de aanslagen.
3.2
Belanghebbende is van mening dat hij als (mede)bewoner recht heeft op aftrek van hypotheekrente en kosten van de hypothecaire geldlening en dat ter zake ten onrechte een correctie is aangebracht.
3.3
De Inspecteur neemt het standpunt in dat de correctie terecht is aangebracht en dat de aanslagen juist zijn.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep tegen de weigering uitspraken op bezwaar te doen

4.1
Belanghebbende heeft op 20 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 24 juni 2022 alsnog uitspraken op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 20 mei 2022 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraken op bezwaar van 24 juni 2022 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraken zijn dus onderwerp van onderhavige procedure.
Beroep tegen de reële uitspraken op bezwaar
4.3.
Ingevolge artikel 16, lid 1, letter h, Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB), zijn als persoonlijke lasten onder meer aftrekbaar de rente van schulden en kosten van geldlening aangegaan ter verkrijging, onderhoud of verbetering van de eigen woning die de belastingplichtige als hoofdverblijf ter beschikking staat.
4.4
Artikel 4, lid 4, LIB bepaalt dat onder een eigen woning moet worden verstaan een woning die de belastingplichtige ter beschikking staat en:
a. waarvan de belastingplichtige eigenaar is;
b. waarvan de belastingplichtige de grond in erfpacht of huur heeft;
c. die de belastingplichtige in vruchtgebruik heeft, dat verkregen is krachtens erfrecht.
4.5
Uit het bepaalde in artikel 16, lid 1, letter h, en artikel 4, lid 4, LIB volgt dat belanghebbende voor de toepassing van de eigen woningregeling niet de eigenaar van de woning is. Immers het is de moeder die de grond in erfpacht heeft.
De conclusie moet derhalve zijn dat de Inspecteur de aftrek van hypotheekrente en kosten van de hypothecaire geldlening voor het jaar 2018 als persoonlijke lasten terecht heeft geweigerd.
4.6
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij de enige was die de woning kon laten bouwen en dat hij ook de kosten van de erfpacht heeft betaald. Het was ook eigenlijk de bedoeling dat hij grond in erfpacht zou verwerven voor een daarop te bouwen woning. Zijn moeder was echter eerder aan de beurt en toen zij de mogelijkheid kreeg om grond in erfpacht te verwerven is van dat aanbod gebruik gemaakt. Belanghebbende heeft nu hoge persoonlijke lasten, terwijl niemand recht heeft op aftrek. Voorts heeft hij aangevoerd dat de wet spreekt van een woning waar je in woont, en dat hij in dit geval ook in de woning woont. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven het onredelijk te vinden als hem het recht op aftrek van rente van schulden en kosten van geldlening wordt onthouden.
4.7
Belanghebbende moet worden toegegeven dat het bepaalde in artikel 16, lid 1, letter h en artikel 4, lid 4, LIB, in samenhang te bezien, enigszins wringt in de situatie waarin belanghebbende zich bevindt. Belanghebbende en zijn moeder bewonen samen de woning en als zij zouden worden vereenzelvigd zou recht bestaan op aftrek van de rente van schulden en kosten van geldlening. De wet bepaalt evenwel dat, nu sprake is van een erfpachtsituatie, de erfpacht en de kosten van geldlening zich in één hand dienen te bevinden.
4.8
Het Gerecht ziet in het onderhavige geval geen mogelijkheid om het dwingendrechtelijk bepaalde in de artikelen 16, lid 1, letter h en artikel 4, lid 4, LIB (wet in formele zin) te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel of aan andere algemene rechtsbeginselen [1] . Zoals recent, op 1 maart 2023, geoordeeld door de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2023:772, is het alleen mogelijk om af te zien van de toepassing van een dwingend geformuleerde formele wetsbepaling als de toepassing daarvan vanwege bijzondere omstandigheden, die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, leidt tot strijd met algemene rechtsbeginselen. De hiervoor genoemde rechtsopvatting is weliswaar geënt op de situatie in het Nederlandse deel van het Koninkrijk, maar het Gerecht is van oordeel dat die rechtsopvatting ook heeft te gelden in het land Curaçao.
Naar het oordeel van het Gerecht is geen sprake van de bijzondere omstandigheid dat de toepassing van het bepaalde in artikel 16, lid 1, letter h en artikel 4, lid 4, LIB niet zou stroken met hetgeen de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien. Te meer niet, omdat de wetgever nadrukkelijk heeft bepaald dat aan de aftrek van rente van schulden en kosten van geldlening de voorwaarde is verbonden dat de (als hoofdverblijf) ter beschikking staande woning zich bevindt op grond die de belastingplichtige in erfpacht heeft.
4.9
Gegeven het vermelde onder 4.8 ziet het Gerecht geen mogelijkheid om belanghebbende tegemoet te komen. De rechter kan nu eenmaal niet op de stoel van de wetgever plaatsnemen. Dat laat onverlet dat het standpunt van belanghebbende – dat ook in een situatie dat erfpachter en kredietnemer beide de woning bewonen (en de erfpachter het recht van hypotheek heeft verleend op het erfpachtrecht) recht op toepassing van artikel 16, lid 1, onderdeel h dient te bestaan – niet bepaald van onredelijkheid is ontbloot. Het Gerecht geeft de Inspecteur/Minister van Financiën dan ook in overweging om in een situatie als de onderhavige begunstigend beleid uit te vaardigen [2] .
Slotsom
4.1
Het beroep tegen de weigering tijdig uitspraken op bezwaar te doen is niet-ontvankelijk; het beroep tegen de reële uitspraken op bezwaar is ongegrond.
Proceskosten en griffierecht
4.11
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraken op bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 4 augustus 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op 4 augustus 2023 aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld het Harmonisatiewet-arrest, Hoge Raad 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.
2.Ter zitting van het Gerecht heeft de Inspecteur verklaard dat in vergelijkbare gevallen ook geen renteaftrek is verleend. Daaruit leidt het Gerecht af dat het hier niet een op zich staand geval betreft.