ECLI:NL:OGEAC:2023:254

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
CUR202202967
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak en belastingaanslag in geschil

In deze zaak is belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak aan de Grebbelinieweg 83 te Curaçao, in geschil met de Inspecteur der Belastingen over de vastgestelde waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019. De Inspecteur had een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd van NAf 225.000, waartegen belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. Na een herberekening door de Inspecteur werd de waarde verlaagd naar NAf 190.000. Belanghebbende heeft echter gesteld dat deze waarde te hoog is en heeft een lagere waarde bepleit tussen NAf 165.000 en NAf 170.000. Het Gerecht heeft op 22 september 2023 uitspraak gedaan en de waarde vastgesteld op NAf 175.000. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende onderbouwd had aangetoond dat de waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de door belanghebbende voorgestelde waarde ook niet aannemelijk was gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige waardebepaling en de noodzaak voor beide partijen om hun stellingen adequaat te onderbouwen. Het Gerecht heeft de proceskosten niet vergoed, maar heeft de Inspecteur wel opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 100 aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 22 september 2023
BBZ nr. CUR202202967
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak Grebbelinieweg 83 (hierna: de onroerende zaak) op 7 oktober 2021 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2019 opgelegd naar een waarde van NAf 225.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 27 oktober 2021 bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 3 augustus 2022 beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om te beslissen op het bezwaar tegen de aanslag OZB 2019. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 18 augustus 2022 de waarde verminderd naar een waarde van NAf 190.000.
1.5
De Inspecteur heeft op 21 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2023 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. Het Gerecht heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.8
Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek nadere stukken ingediend. Het Gerecht heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en laat die stukken buiten beschouwing.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een woning met een oppervlakte van 144 m², gelegen op een perceel met een oppervlakte van 800 m².

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de Inspecteur de waarde per waardepeildatum 1 januari 2019 te hoog heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslag naar een waarde tussen NAf 165.000 en NAf 170.000. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag na uitspraak op bezwaar, waarbij de waarde is verminderd naar NAf 190.000.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Beroepen niet tijdig beslissen

4.1
Belanghebbende heeft op 3 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag OZB 2019. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 18 augustus 2022 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 3 augustus 2022 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2022 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
4.3
Belanghebbende heeft bij haar beroepschrift ook de bezwaren tegen de aanslagen OZB 2020 tot en met 2022 gevoegd. Zij heeft op 10 augustus 2023 een e-mail verstuurd aan het Gerecht waarin zij eveneens opkomt tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om op deze bezwaren te beslissen. Uit praktisch oogpunt zal het Gerecht de mail van 10 augustus 2023 aanmerken als beroepen tegen de fictieve weigering van de Inspecteur om op de aanslagen OZB 2020 tot en met 2022 te beslissen en als zodanig eveneens in deze procedure behandelen.
4.4
Belanghebbende heeft op respectievelijk 1 december 2021, 7 juni 2022 en 10 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen OZB 2020, 2021 en 2022. Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op respectievelijk 1 september 2022, 7 maart 2023 en 10 maart 2023 een uitspraak heeft gedaan.
4.5
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op respectievelijk 1 september 2023, 7 maart 2024 en 10 maart 2024 beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.6
Belanghebbende heeft op 10 augustus 2023 beroepen ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Deze beroepen zijn mitsdien ontvankelijk.
4.7
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op deze bezwaren genomen. De beroepen tegen het niet tijdig beslissen dienen derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op de bezwaren, omdat de alsnog te nemen beslissingen (de reële uitspraken op bezwaar) immers tot niets anders kunnen leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring. Redengevend daarvoor is het volgende.
4.8
Ingevolge artikel 9, lid 1, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarige tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, bezwaar indienen bij de Inspecteur tegen de vastgestelde waarde. Dit betekent dat in het tijdvak 2019-2023 alleen bezwaar tegen de vastgestelde waarde mogelijk is over het jaar 2019. Dit neemt evenwel niet weg dat als in onderhavige procedure voor het jaar 2019 de vastgestelde waarde wordt verminderd, deze verminderde waarde heeft te gelden voor het gehele tijdvak 2019-2023.
Waarde onroerende zaak per 1 januari 2019
4.9
Op grond van artikel 5, lid 2, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924). Op grond van artikel 5, lid 3, LOZB wordt de waarde voor een onroerende zaak waarvan marktgegevens beschikbaar zijn bepaald door systematische vergelijking.
4.1
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. Zij heeft onder meer gesteld dat bij de waardebepaling onvoldoende rekening is gehouden met de slechte staat van het onderhoud van de woning en de slechte buurt waarin deze is gelegen. Slecht in de zin dat veel vuil rond de woning wordt gedumpt, maar ook ijskasten en dode honden. In dat geval rust op de Inspecteur de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
Voorts is belanghebbende van mening dat de Inspecteur ten onrechte niet de korting van 80% heeft verleend. Bij de bepaling van de waarde van de grond is in de bezwaarfase uitgegaan van slechts 20% van de volle en onbezwaarde eigendom van de grond [1] , kennelijk vanwege het feit dat de opstal is gebouwd op in erfpacht uitgegeven grond.
4.11
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van NAf 190.000 heeft de Inspecteur zich gebaseerd op de herbouwwaarde. De Inspecteur heeft aangevoerd dat bij uitspraak op bezwaar is uitgegaan van een waarde van de woning van 1.200 per m², terwijl de gemiddelde bouwprijs voor een middenklasse woning volgens hem NAf 2.337 per m² bedraagt. Indien bij de waarde van de grond geen rekening wordt gehouden met een in eerdere jaren toegepaste korting vanwege het daarop rustende recht van recht van erfpacht, bedraagt de waarde van de onroerende zaak NAf 230.400 [2] . Gelet hierop is de waarde zoals vastgesteld na bezwaar van NAf 190.000, volgens de Inspecteur, eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
4.12
Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur bij zijn nadere berekening van de waarde van de grond terecht geen rekening heeft gehouden met het daarop rustende recht van erfpacht. Uit de tekst van artikel 5, lid 2, LOZB blijkt immers dat er voor de waardebepaling vanuit moet worden gegaan dat de verkrijger
de volle en onbezwaarde eigendomzal krijgen, dat betekent dus dat uit moet worden gegaan van de fictie dat alle rechten verenigd zijn in één persoon. Derhalve ook het (zakelijk) recht op gebruik van de grond. Dat voor de waardebepaling geen rekening wordt gehouden met het recht van erfpacht volgt daarnaast uit de Memorie van Toelichting. In de Memorie van Toelichting bij de Vaststelling Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014, is bij artikel 5, lid 2 LOZB is het volgende vermeld:
“Artikel 5
(..)
De omschrijving van het tweede lid leidt ertoe dat in beginsel moet worden uitgegaan van de prijs welke zou kunnen worden verkregen bij openbaar aanbod van de onroerende zaak. Daarbij moet worden opgemerkt dat een verkoop op een openbare veiling in het algemeen voor onroerende zaken niet is aan te merken als de voor de zaak geschiktste wijze van aanbieding. Veelal vindt een verkoop op een openbare veiling ook niet plaats na de beste voorbereiding.
De ficties bewerkstelligen dat een objectieve waarde wordt bepaald, waarbij wordt geabstraheerd van de feitelijke eigendoms- en gebruikssituatie van de onroerende zaak. De juridische en persoonlijke band tussen de belastingplichtigen (eigenaar en gebruiker) en de onroerende zaak wordt doorgesneden.
De overdrachtsfictie houdt in dat bij de waardering wordt gedaan alsof sprake is van een volle en onbezwaarde overdracht van de onroerende zaak; een fictieve verkoop van de volle en onbezwaarde eigendom. Alle rechten worden geacht in één hand te zijn! Met zakelijke beperkte rechten, zoals recht van erfpacht, recht van opstal, recht van vruchtgebruik en recht van gebruik en bewoning, wordt bij de waardering geen rekening gehouden. De ficties moeten bewerkstelligen dat de te hanteren waarde in sterke mate wordt geobjectiveerd.”
4.13
Het voorgaande maakt echter niet dat de Inspecteur er in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 niet te hoog heeft vastgesteld. De waarde is niet onderbouwd door systematisch vergelijking, zoals wordt vereist in artikel 15, lid 3 LOZB [3] . Voor zover de Inspecteur de onroerende zaak heeft willen vergelijken met Roermondstraat 23(a) overweegt het Gerecht dat van een rondom de waardepeildatum tot stand gekomen verkoopcijfer niet is gebleken.
De door de Inspecteur gehanteerde onderbouwing die is gebaseerd op de herbouwwaarde is in dit geval niet bruikbaar om de waarde vast te stellen. Bij de herbouwwaarde wordt in beginsel immers geabstraheerd van de individuele kenmerken van de onroerende zaak. Deze waardering verdraagt zich niet met het bepaalde in artikel 5, lid 2 van de LOZB. Op grond daarvan dient de onroerende zaak te worden gewaardeerd ‘in de staat waarin die zich bevindt', hetgeen naar het oordeel van het Gerecht betekent dat rekening moet worden gehouden met factoren, zoals bouwjaar, kwaliteit, onderhoudstoestand, ligging, uitstraling en voorzieningen van de onroerende zaak.
4.14
Dat de Inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 niet te hoog heeft vastgesteld, betekent overigens niet dat de door belanghebbende bepleite waarde zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300). Naar het oordeel van het Gerecht heeft ook belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door haar bepleite waarde tussen NAf 165.000 en 170.000 juist is. Ook belanghebbende heeft op geen enkele wijze de waarde onderbouwd door middel van een systematische vergelijking. In haar benadering heeft zij ten onrechte rekening gehouden met een korting vanwege het op de grond rustende recht van erfpacht (zie 4.8). Anders dan belanghebbende meent is ook de vrijstelling van artikel 4, lid 1 letter a LOZB niet van toepassing. Deze vrijstelling heeft betrekking op onroerende zaken die in volle eigendom zijn van het land Curaçao. Ook de overige stellingen van belanghebbende, waaronder de stelling dat de OZB geen nivellerende werking heeft, leiden, wat daar ook van zij, niet tot het oordeel dat belanghebbende de door haar bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt.
4.15
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hem/haar voorgestane waarde aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 175.000.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van in totaal NAf 100 (twee maal NAf 50) aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep niet-tijdig beslissen 2019 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep niet-tijdig beslissen 2020 tot en met 2022 gegrond;
  • verklaart het beroep 2019 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag onroerende zaak 2019 tot een aanslag naar een waarde van NAf 175.000;
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 100 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 22 september 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.800 m² x NAf 72 x 72 = NAf. 11.520
2.De waarde van de grond: 800 m² x NAf. 72 = NAf 57.600; de waarde van de opstal 11 x NAf. 1.200 = 172.800. NAf 57.600 + NAf 172.800 = NAf. 230.400.
3.Het laat zich nauwelijks denken dat woningen geen marktgegevens bekend zijn.