ECLI:NL:OGEAC:2023:109

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
CUR202200772
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak in het kader van onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) die was opgelegd op 5 oktober 2021, waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op NAf 1.045.000. De belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en vroeg om een vermindering naar NAf 600.000, terwijl de Inspecteur een vermindering naar NAf 740.000 voorstelde. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde per 1 januari 2019 correct was. De belanghebbende had een waardebrief ingebracht, maar dit werd niet als voldoende onderbouwing gezien. Uiteindelijk heeft het Gerecht de waarde in goede justitie vastgesteld op NAf 645.000. Het Gerecht heeft de Inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het betaalde griffierecht terug te vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de eisen voor het onderbouwen van taxaties en de verantwoordelijkheden van zowel de belastingplichtige als de Inspecteur in belastingzaken.

Uitspraak

Uitspraak van 19 april 2023
BBZ nr. CUR202200772
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van de onroerende zaak [Adres] (hierna: de onroerende zaak) op 5 oktober 2021 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2019 opgelegd naar een belastbare waarde van NAf 1.045.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 28 oktober 2021 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 20 december 2021 bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 17 februari 2022 beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 20 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een woning met een woonkamer, een eetkamer, een zitkamer, vier slaapkamers, twee badkamers, een voorporch en een balkon. Daarnaast bestaat de onroerende zaak uit een vrijstaand gastenverblijf en een berg/washok. De onroerende zaak is gelegen op een perceel eigendomsgrond met een oppervlakte van 1.230 m². De woning heeft een woonoppervlakte van 285 m².

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de waarde per waardepeildatum 1 januari 2019 te hoog heeft vastgesteld.
3.2
Belanghebbende concludeert tot een vermindering van de aanslag naar een waarde van NAf 600.000. De Inspecteur concludeert tot een vermindering van de aanslag naar een waarde van NAf 740.000.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Op grond van artikel 5, lid 2, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. In dat geval rust op de Inspecteur de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van NAf 740.000 heeft de Inspecteur in zijn verweerschrift de volgende berekening opgenomen:
“Waarde opstal: 285 m2 x 1.400 = NAf 399.000
Waarde terrein: 1.230 m2 x 280 =
NAf 344.400
NAf 743.400 afgerond NAf 740.000”
Daarbij heeft de Inspecteur ter zitting verklaard dat dat de prijs per vierkante meter gebaseerd is op de bouwkosten gecorrigeerd met de onderhoudskosten van de opstal. Bij de prijs per vierkante meter van de ondergrond heeft de Inspecteur verklaard dat rekening is gehouden met de ligging van het perceel aan een hoofdweg in een commercieel gebied.
4.4
Het Gerecht is van oordeel dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 niet te hoog heeft vastgesteld. De Inspecteur heeft de waarde van de opstal vastgesteld op de bouwkosten gecorrigeerd met de onderhoudskosten. Dit acht het Gerecht geen goed uitgangspunt voor het vaststellen van de waarde van een onroerende zaak. Ook de totstandkoming van de waarde van de grond heeft de Inspecteur niet voldoende onderbouwd. Ter zitting heeft de Inspecteur alleen verklaard dat de waarde van de grond in de omgeving van de onroerende zaak tussen de NAf 250 en NAf 400 per m2 bedraagt en dat men voor de onroerende zaak heeft gekozen voor NAf 280, gezien de andere percelen in de omgeving. Hiermee heeft de Inspecteur de waarde van de grond niet aannemelijk gemaakt.
4.5
Dit betekent overigens niet dat de door belanghebbende bepleite waarde zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300). Naar het oordeel van het Gerecht heeft ook belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door hem bepleite waarde van NAf 600.000 juist is. Belanghebbende heeft een waardebrief ingebracht waarin de marktwaarde is gesteld op NAf 600.000. Dit is echter niet voldoende om de waarde van de onroerende zaak te onderbouwen. De waardebepaling van de onroerende zaak heeft, zoals ook belanghebbende heeft beaamd, slechts op globale wijze plaatsgevonden. Van een uitvoerige taxatie is geen sprake geweest. Daarnaast wordt de waarde in de waardebrief niet gemotiveerd, maar enkel genoemd.
4.6
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hem voorgestane waarde aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 645.000.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). De gemachtigde van belanghebbende heeft zich immers pas gesteld na het indienen van het beroepschrift.
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag OZB voor het jaar 2019 tot een aanslag naar een waarde van NAf 645.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 19 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500