In deze zaak heeft de belanghebbende, wonende te Aruba, verzocht om vergoeding van de kosten van verzending van stukken aan het Gerecht, ter hoogte van Afl. 375. De zaak betreft een voorlopige aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) die op 31 juli 2017 aan de belanghebbende is opgelegd. Na bezwaar en een uitspraak van de Inspecteur op 27 augustus 2021, heeft de belanghebbende op 8 oktober 2021 beroep ingesteld bij het Gerecht, waarvoor een griffierecht van NAf 50 is betaald. Op 7 oktober 2022 heeft de belanghebbende het beroep ingetrokken, waarbij ook om vergoeding van portokosten en griffierecht is verzocht.
Het Gerecht heeft overwogen dat de belanghebbende het beroep heeft ingetrokken omdat de Inspecteur aan het bezwaar is tegemoetgekomen. De wetgeving, specifiek artikel 7a van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB), staat het Gerecht toe om onmiddellijk uitspraak te doen indien het beroep kennelijk gegrond is. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de kosten van verzending van documenten van Aruba naar Curaçao niet voor vergoeding in aanmerking komen, zoals vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Echter, het Gerecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur het betaalde griffierecht van NAf 50 aan de belanghebbende moet vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd op 19 december 2022, waarbij het verzoek tot vergoeding van de portokosten is afgewezen, maar de Inspecteur is opgedragen het griffierecht te vergoeden. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee maanden verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.