ECLI:NL:OGEAC:2022:262

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
CUR201902958
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van online casino-exploitanten en vergunninghouders in het kader van uitbetalingsverzoeken door spelers

In deze zaak vordert de Stichting Belangenbehartiging Gedupeerden Online Kansspelen (SBGOK) betaling van een bedrag van NZD 250.000 van verschillende gedaagden, waaronder de naamloze vennootschap Rand Logic Gaming N.V. (RLG), Century Management Services N.V. (CMS) en Antillephone N.V. De vordering is gebaseerd op de stelling dat een speler, [naam 1], recht heeft op uitbetaling van een jackpot die zij heeft gewonnen bij het online casino Grand Reef Casino, geëxploiteerd door RLG. De stichting stelt dat de vordering rechtsgeldig is overgedragen aan haar door [naam 1].

Het gerecht heeft overwogen dat de stichting moet bewijzen dat de handtekening op de cessieakte van [naam 1] afkomstig is. De gedaagden hebben betwist dat de cessie rechtsgeldig is en hebben aangevoerd dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar vordering. Het gerecht heeft geoordeeld dat de stichting ontvankelijk is in haar vordering, mits zij het bewijs van de handtekening kan leveren. De aansprakelijkheid van RLG is vastgesteld, terwijl de aansprakelijkheid van CMS en [gedaagde sub 3] als bestuurders niet is bewezen. Antillephone is hoofdelijk aansprakelijk op grond van artikel 6:171 BW, omdat zij de vergunninghouder is en verantwoordelijk is voor de handelingen van RLG.

De zaak is verwezen naar de rol voor akte uitlating door de stichting, waarbij zij moet aangeven op welke wijze zij bewijs wil leveren. Het gerecht heeft verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201902958
Vonnis d.d. 22 augustus 2022
inzake
de stichting
DE STICHTING BELANGENBEHARTIGING GEDUPEERDEN ONLINE KANSSPELEN (SBGOK),
gevestigd in Curaçao,
eiseres (hierna: ‘de stichting’),
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
tegen

1.de naamloze vennootschapRAND LOGIC GAMING N.V.,

2. de naamloze vennootschap
CENTURY MANAGEMENT SERVICES N.V.,
beiden gevestigd in Curaçao,
gedaagden (hierna ook: ‘RLG’ en ‘CMS’),
gemachtigde: mr. A.C.A. Gonzales,

3.[GEDAAGDE SUB 3],

wonend in Curaçao,
gedaagde (hierna ook: ‘[gedaagde sub 3]’),
procederend in persoon,

4.de naamloze vennootschapANTILLEPHONE N.V.,

gevestigd in Curaçao,
gedaagde (hierna ook: ‘Antillephone’),
gemachtigde: mr. A. Small.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 9 november 2020;
  • de comparitie van 10 december 2020 en de pleitnota’s van partijen;
  • de conclusie na comparitie (“aanvullende aantekeningen comparitie”) van de stichting;
  • de conclusie na comparitie van RLG, CMS en [gedaagde sub 3];
  • de conclusie na comparitie van Antillephone;
  • de nadere productie van de stichting;
  • het op 18 februari 2022 gehouden pleidooi en de bij die gelegenheid namens de stichting en Antillephone overgelegde pleitnota’s. RLG, CMS en [gedaagde sub 3] zijn vanwege een misverstand over het tijdstip niet verschenen. Namens hen is nadien met instemming van de stichting een pleitnota overgelegd. De stichting heeft daarop met instemming van [gedaagde sub 3] een productie overgelegd als inhoudelijke reactie op de pleitnota.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De stichting is opgericht met onder meer als doelstelling het behartigen van de belangen van gedupeerden van online kansspelen, het inschakelen van advocaten en eventuele andere professionele dienstverleners bij de incasso van vorderingen van gedupeerde spelers, het financieel en anderszins steunen van gedupeerde spelers en het eventueel overnemen van hun vordering.
2.2.
Aan Antillephone is ingevolge de Landsverordening buitengaatse hazardspelen (P.B. 1993, no. 63) bij Landsbesluit een vergunning verleend voor het exploiteren van hazardspelen op de internationale markt. Aan de vergunning zijn voorwaarden gesteld.
2.3.
In de Landsverordening buitengaatse hazardspelen is – voor zover relevant - het volgende bepaald:
Artikel 1
De Gouverneur is bevoegd om vergunning te verlenen tot het exploiteren van hazardspelen op de internationale markt door middel van servicelijndiensten.
Vergunning tot het aanleggen en houden van deze hazardspelen wordt slechts gegeven aan in de Nederlandse Antillen gevestigde rechtspersonen.
Artikel 3
1.
De in artikel 1, eerste lid bedoelde vergunning is niet voor overdracht vatbaar. Bij landsbesluit wordt het jaarlijks verschuldigde recht voor de in artikel 1, eerste lid genoemde vergunning vastgesteld
2.4.
In artikel 10 van het Landsbesluit is het volgende bepaald:
Artikel 10
De vergunninghouder maakt voor de exploitatie van de hazardspelen gebruik van apparatuur die op haar deugdelijkheid is getest en geen storing veroorzaakt in de telecommunicatie infrastructuur, in randapparatuur als bedoeld in artikel 1, onderdeel m. van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen of in andere elektrische of elektronische apparatuur.
Met het oog op eventuele storing of uitval van de apparatuur draagt de vergunninghouder zorg voor een adequate back-up voorziening.
[…]
Artikel 11
De vergunninghouder maakt voor de exploitatie van de hazardspelen gebruik van computerprogrammatuur die op haar deugdelijkheid is getest en geen storing veroorzaakt in de telecommunicatie infrastructuur, in randapparatuur als bedoeld in artikel 1, onderdeel m. van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen of in andere elektrische of elektronische apparatuur.
Met het oog op eventuele storing of uitval van de apparatuur draagt de vergunninghouder zorg voor een adequate back-up voorziening.
[…]
Artikel 12
De apparatuur en de programmatuur is zodanig dat alle communicatie tussen de vergunninghouder en een speler wordt opgeslagen en bewaard tenminste gedurende de periode dat het prijzengeld opeisbaar is.
[…]
Artikel 14
[…]
De vergunninghouder laat een speler niet toe dan nadat deze heeft verklaard de voorwaarden te kennen en te aanvaarden.
In de voorwaarden wordt in ieder geval aangegeven:
[…]
d.
welke verplichtingen de speler heeft alvorens hij kan deelnemen;
[…]
h.
dat alle communicatie inzake de deelname aan een spel wordt opgeslagen en gedurende een in de voorwaarden aangegeven periode wordt bewaard en dat deze communicatie als bewijsmateriaal dient bij een eventueel verschil van mening;
4.
Tot de verplichtingen, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, behoren in ieder geval de vermelding van de naam en de leeftijd van de speler alsmede van de voor deelname aan een of meer hazardspelen door de speler aangewezen en door de vergunninghouder geaccepteerde internationaal gerenommeerde of lokaal gevestigde bank.[…]
Artikel 16
De vergunninghouder houdt dagelijks een overzicht bij van de gespeelde hazardspelen, het aantal keren dat elk spel gespeeld is, de daarbij gepleegde inzetten en het behaalde prijzengeld.
De in het eerste lid bedoelde gegevens worden op deugdelijke manier bewaard gedurende de periode dat bedrijfsgegevens ingevolge de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (P.B. 1965, no. 581) bewaard dienen te worden.
2.5.
Antillephone laat tegen betaling van een vergoeding andere bedrijven onder haar vergunning, middels zogenoemde sublicenties, online casino’s exploiteren. Een van die bedrijven is RLG. Zij exploiteerde in 2017 onder de vergunning van Antillephone het online “Grand Reef Casino” (hierna: het casino).
2.6.
In 2017 was CMS bestuurder van RLG. [gedaagde sub 3] is bestuurder van CMS.
2.7.
De Nieuw-Zeelandse [naam 1] (hierna: [naam 1]) heeft in januari 2017 gespeeld bij het casino. Op 19 januari 2017 heeft zij drie verzoeken om uitbetaling (
withdrawal requests)gedaan bij het casino, teneinde een jackpot van NZD 250.000 uitbetaald te krijgen. De verzoeken hebben niet tot uitbetaling geleid.
2.8.
Nadat de uitbetalingsverzoeken drie maanden in behandeling waren, verscheen het bedrag van NZD 250.000 weer op de casinorekening van [naam 1]. Daarna is het account van [naam 1] bij het casino geblokkeerd.
2.9.
Bij brief van 26 september 2018 heeft de gemachtigde van de stichting RLG namens [naam 1] aansprakelijk gesteld voor de betaling van NZD 250.000. De brief is in kopie mede verstuurd naar Antillephone en CMS. RLG, noch Antillephone en CMS hebben op de brief gereageerd.
2.10.
De gemachtigde van de stichting heeft Antillephone, CMS en RLG bij brief van 8 mei 2019 bericht dat [naam 1] haar vordering van NZD 250.000 op het casino aan de stichting heeft overgedragen en voorts heeft hij hen gesommeerd het bedrag van NZD 250.000 te betalen door overmaking op de derdengeldenrekening van de stichting.
2.11.
Tot op heden heeft door geen van gedaagden betaling plaatsgevonden.

3.Het geschil

3.1.
De stichting vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling aan haar van NZD 250.000, althans de tegenwaarde daarvan in Antilliaanse courant, te vermeerderen met de wettelijk rente en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag dat RLG onrechtmatig handelt door ten onrechte de jackpot niet aan [naam 1] uit te betalen en haar haar saldo af te nemen. Ook Antillephone handelt onrechtmatig jegens [naam 1], omdat zij niet heeft voldaan aan de vergunningsvoorwaarden die strekken tot bescherming van de spelers. De stichting beroept zich in dit verband tevens op artikel 6:171 BW. Ingeval de operator niet uitbetaald, dient de vergunninghouder ervoor zorg te dragen dat er voldoende middelen zijn om tot uitbetaling over te gaan. Op grond van artikel 2:14 lid 2 en artikel 2:17 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn CMS en [gedaagde sub 3] als bestuurders van RLG eveneens aansprakelijk.
3.3.
Gedaagden voeren verweer tegen de vordering van de stichting.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de zitting van 10 december 2020 heeft de stichting de vertegenwoordiging van RLG aan de orde gesteld. Voor zover de stichting stelt dat Gonzalez thans niet bevoegd is om RLG te vertegenwoordigen vanwege het feit dat de huidige directie, CMS, niet rechtsgeldig is benoemd, heeft zij die stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Het gerecht houdt het er dan ook voor dat RLG in deze procedure rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd.
Ontvankelijkheid
4.2.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar vordering. Daartoe voeren zij onder meer aan dat de stichting niet heeft voldaan aan haar stelplicht als bedoeld in artikel 18c Rv. Zoals al in het vonnis in het incident van 1 juni 2020 is overwogen leidt het niet voldoen aan de stelplicht – voor zover daarvan sprake is – niet tot niet-ontvankelijkheid van de stichting in haar vordering. Uit artikel 18c Rv volgt dat indien van belang zijnde feiten niet volledig, niet naar waarheid of niet in een zo vroeg mogelijk stadium zijn aangevoerd, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. De meest geraden gevolgtrekking van het niet voldoen aan de stelplicht is over het algemeen afwijzing van de vordering en niet niet-ontvankelijkheid. Of de stichting al dan niet aan de stelplicht heeft voldaan zal hierna blijken.
4.3.
Ook is de stichting volgens gedaagden niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat zij een claimstichting is en in strijd handelt met het bepaalde in artikel 3:305a BW. In het vonnis in het incident is op dit punt al geoordeeld dat geen sprake kan zijn van niet-ontvankelijkheid, nu de stichting niet optreedt op grond van artikel 3:305a BW. Het gerecht ziet geen aanleiding om op dat oordeel terug te komen. De stichting legt immers aan haar vordering ten grondslag dat zij deze overgedragen heeft gekregen van [naam 1]. Daarmee is de stichting in de plaats getreden van [naam 1] en kunnen gedaagden de vordering, na de mededeling van de overdracht van de vordering aan hen, nog slechts bevrijdend betalen aan de stichting. Hoewel het oorspronkelijk een vordering van [naam 1] betreft en in deze procedure feitelijk ook de verhouding tussen [naam 1] en gedaagden aan de orde is, treedt de stichting in deze procedure namens zichzelf, als rechthebbende van de vordering, op. De stichting is dan ook bevoegd een rechtsvordering in te stellen tot het voldoen van schadevergoeding in geld. Het doel dat de stichting blijkens haar statuten nastreeft maakt dit niet anders. Ook doet niet ter zake hoe de stichting een en ander met [naam 1] afwikkelt.
4.4.
Gedaagden betwisten evenwel dat de vordering van [naam 1] middels een rechtsgeldige akte aan de stichting is overgedragen. Zij voeren daartoe aan dat zij de echtheid van de op de cessieakte geplaatste handtekening niet erkennen, zodat de akte gelet op het bepaalde in artikel 138 lid 2 Rv geen bewijs oplevert van de stelling van de stichting dat de vordering van [naam 1] aan haar is overgedragen. Gedaagden hebben in dit verband aangevoerd dat de cessieakte en het overgelegde paspoort niet is voorzien van een notariële verklaring van echtheid en voorts dat de handtekening in het paspoort van [naam 1] substantieel verschilt van de handtekening onder de cessieakte.
4.5.
Als degene die zich op het rechtsgevolg van de cessieakte beroept, dient de stichting te bewijzen dat de ondertekening daarvan van [naam 1] afkomstig is. De stichting heeft ter onderbouwing van de echtheid van de handtekening op de cessieakte een foto overgelegd van een vrouwelijk persoon die een kaart - lijkend op een identiteitsbewijs, niet zijnde het in deze procedure overgelegde kopie van het paspoort van [naam 1] - alsmede een kopie van een document vasthoudt. Naar het oordeel van het gerecht heeft de stichting hiermee het bewijs dat de handtekening van [naam 1] afkomstig is vooralsnog niet geleverd. Anders dan de stichting stelt, is immers niet gezegd dat de vrouw die op de foto is te zien [naam 1] is, terwijl de kaart en het document die op de foto worden getoond onleesbaar zijn, nog daargelaten dat een dergelijke foto niet zonder meer kan aantonen dat de handtekening van de persoon op de foto afkomstig is. Op grond van deze foto kan daarom niet worden vastgesteld dat de handtekening op de cessieakte van [naam 1] afkomstig is. De stichting zal daarom worden opgedragen te bewijzen dat de handtekening op de cessieakte van [naam 1] afkomstig is.
4.6.
Indien de stichting niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, betekent dat dat zij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering. In dat geval kan immers niet worden vastgesteld dat de vordering rechtsgeldig door [naam 1] aan de stichting is overgedragen en de stichting daarvan rechthebbende is. Ditzelfde geldt voor een cessie ter incasso. In het geval de stichting slaagt in het haar opgedragen bewijs, betekent dat dat sprake is van een rechtsgeldige overdracht van de (gestelde) vordering van [naam 1] aan de stichting en is de stichting ontvankelijk is in haar vordering. Voor dat geval overweegt het gerecht in dit tussenvonnis reeds als volgt.
Klachtplicht
4.7.
Gedaagden voeren aan dat de stichting, althans [naam 1] te laat heeft geklaagd en aldus artikel 6:89 BW heeft geschonden. Nu ter zake het onderwerp van de klacht van [naam 1] in het geheel niet is gepresteerd door het casino, van enige uitbetaling is immers geen sprake, is toepassing van deze bepaling niet aan de orde. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat [naam 1], althans de stichting te veel tijd hebben laten verstrijken alvorens bij gedaagden aan te kloppen. Vaststaat immers dat de uitbetalingsverzoeken door [naam 1] zijn gedaan op 19 januari 2017 en [naam 1] in ieder geval in maart 2017 heeft gereclameerd in verband met het uitblijven van de betaling. Dit blijkt uit de door de stichting overgelegde e-mailbericht van het support team van het casino aan [naam 1] van 8 maart 2017, 24 maart 2017 en 28 maart 2017. Ook blijkt uit de e-mailcorrespondentie tussen het support team van het casino en [naam 1] dat [naam 1] in november 2017 een nieuw verzoek tot uitbetaling heeft gedaan en dat zij in ieder geval in mei 2018 opnieuw heeft geïnformeerd naar de status van de uitbetaling, waarna RLG op 26 september 2018 door de gemachtigde van de stichting aansprakelijk is gesteld voor de uitbetaling. Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat [naam 1], althans de stichting te lang heeft stil gezeten. Ook van schuldeisersverzuim aan de zijde van [naam 1] of de stichting, waarop gedaagden zich in dit verband nog beroepen, is geen sprake. Voor zover gedaagden niet meer in staat zijn informatie te achterhalen, komt dat dan ook voor haar eigen rekening en risico. Dat de softwareleverancier de data-servers onklaar heeft gemaakt, kan niet aan de stichting worden tegengeworpen.
Aansprakelijkheid van de operator
4.8.
Vervolgens is aan de orde de vraag of [naam 1] recht heeft op uitbetaling van de jackpot van NZD 250.000. RLG betwist dat [naam 1] een jackpot heeft gewonnen en stelt dan ook dat voormelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
4.9.
Het gerecht stelt voorop dat bij de beoordeling ten aanzien van het verweer van het casino een verzwaarde motiveringsplicht zal worden aangenomen. Daartoe is redengevend dat het casinoaccount van [naam 1] om onbekende redenen door het casino is geblokkeerd en zij niet meer bij haar gegevens kan, terwijl RLG als sublicentiehouder over de informatie met betrekking tot de accounts van spelers behoort te (kunnen) beschikken. Op grond van artikel 14 lid 3 onder h van de vergunningsvoorwaarden dient alle communicatie inzake deelname aan een spel te worden opgeslagen en gedurende een in de voorwaarden aangegeven periode te worden bewaard. Voorts dient de (sub)licentiehouder op grond van artikel 16 van de vergunningsvoorwaarden dagelijks een overzicht bij te houden van de gespeelde hazardspelen, het aantal keren dat elk spel is gespeeld en de daarbij gepleegde inzetten en het behaalde prijzengeld. Deze gegevens worden bewaard gedurende de periode dat bedrijfsgegevens ingevolge de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 bewaard dienen te worden. Daarnaast is in dit verband van belang dat het op grond van artikel 2 lid 1 Landsverordening identificatie bij financiële dienstverleners aan de (sub)licentiehouder is om voorafgaand aan het openen van een rekening de identiteit van de speler vast te stellen. Er dient daarom van te worden uitgegaan dat de naam van [naam 1] en haar identiteitsnummer bij RLG bekend zijn. Ditzelfde geldt voor de accountnaam ([accountnaam]) en het e-mailadres van [naam 1] (...@gmail.com). RLG heeft niet (gemotiveerd) gesteld dat deze aan een ander dan [naam 1] toekomen dan wel dat deze accountnaam of dit e-mailadres niet bestaat. Voor de beoordeling van de vraag of de stichting voldoende heeft gesteld om vast te kunnen stellen dat [naam 1] een vordering heeft op het casino is uiteraard de beoordeling van de door de stichting overgelegde stukken van belang, maar gelet op het voorgaande is het aan RLG om de vordering van de stichting inhoudelijk gemotiveerd te betwisten.
4.10.
De stichting heeft haar stelling dat [naam 1] een jackpot van NZD 250.000 heeft gewonnen onderbouwd met drie uitbetalingsverzoeken van in totaal NZD 250.000. Voorts heeft zij e-mailcorrespondentie van het casino aan [naam 1] met betrekking tot deze uitbetalingsverzoeken overgelegd. De stelling dat deze correspondentie niet van het casino afkomstig is, zal als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd. Uit deze correspondentie volgt dat het casino zich verontschuldigt voor de vertraging in de uitbetaling, dat het vanwege het substantiële bedrag langer duurt dan gebruikelijk en dat [naam 1] ervan uit kan gaan dat het snel zal worden opgelost. Niet blijkt daaruit dat de hoogte van het openstaande saldo een onderwerp van discussie is geweest, noch dat er van de zijde van het casino andere twijfels zijn over de geldigheid van het verzoek. Ook anderszins is niet gebleken dat het casino naar aanleiding van deze uitbetalingsverzoeken heeft onderzocht, geconcludeerd en aan [naam 1] kenbaar heeft gemaakt dat er geen recht op uitbetaling bestaat, dan wel dat [naam 1] heeft nagelaten een bankrekeningnummer door te geven van een gerenommeerde bankinstelling, en het uitbetalingsproces om die reden is afgebroken. Weliswaar stelt RLG dat een betalingsverzoek door een speler kan worden geannuleerd, maar dat [naam 1] van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt is gesteld noch gebleken. Het enkele feit dat de naam van [naam 1] niet voorkomt op de op de website van het casino gepubliceerde lijst van jackpotwinnaars in het jaar 2017 staat vermeld, zoals RLG stelt, wil niet zonder meer zeggen dat [naam 1] geen jackpot heeft gewonnen. Niet gesteld is immers dat alle winnaars openbaar worden gemaakt. Voor zover het casino stelt dat [naam 1] zich niet heeft gehouden aan de KYC-verplichtingen, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat aan de (sub)licentiehouder is om voorafgaand aan het openen van een rekening de identiteit van de speler vast te stellen. RLG heeft voorts gesteld dat niet is uit te sluiten dat [naam 1] het bedrag van NZD 250.000 alsnog heeft verspeeld, nadat het is teruggestort op haar casinorekening. Dat dit daadwerkelijk is gebeurd heeft RLG echter niet gesteld, laat staan gemotiveerd onderbouwd terwijl ervan mag worden uitgegaan dat RLG dit gelet op haar administratieplicht eenvoudig zou moeten kunnen nagaan. Dat de overeenkomst met softwareleverancier Playtech is opgezegd en data-servers door Playtech ontoegankelijk zijn gemaakt, is een omstandigheid die voor rekening en risico van RLG komt en zij niet aan de stichting kan tegenwerpen. Dit geldt ook voor afspraken die RLG met Playtech heeft gemaakt in verband met de uitbetaling.
4.11.
Gelet op het voorgaande is het gerecht van oordeel dat voldoende blijkt dat sprake was van een tegoed bij het casino en dat [naam 1] een vordering heeft op het casino dat werd geëxploiteerd door RLG. Door RLG is niet voldoende gemotiveerd gesteld waarom zij niet tot uitkering aan [naam 1] gehouden was. De vordering van de stichting op RLG is daarom toewijsbaar, inclusief de gevorderde wettelijke rente.
Aansprakelijkheid van de bestuurders van de operator
4.12.
Voor de beoordeling van de vraag of CMS en [gedaagde sub 3] als bestuurders, naast RLG, aansprakelijk zijn voor de vordering van [naam 1] stelt het gerecht het volgende voorop.
4.13.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, kan onder omstandigheden naast de vennootschap ook de bestuurder van de vennootschap aansprakelijk zijn. Een bestuurder is niet reeds uit onrechtmatige daad aansprakelijk enkel omdat hij niet erop toeziet dat de vennootschap tijdig haar verplichtingen nakomt. Er zijn bijkomende omstandigheden vereist waaruit blijkt dat de bestuurder, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening (artikel 2:9 BW), persoonlijk een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:PHR:1989:AB9521, Beklamel; HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873, NJ 2000/295, m.nt. Ma.). Het is daarnaast vaste jurisprudentie dat een bestuurder van een vennootschap onrechtmatig handelt wanneer hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de rechtspersoon zijn wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt en daardoor aan de wederpartij schade berokkent, terwijl dit handelen of nalaten ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan een persoonlijk
ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. (Zie: Hoge Raad 08 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, Ontvanger/Roelofsen).
4.14.
De stichting heeft ter onderbouwing van haar stelling dat CMS en [gedaagde sub 3] als bestuurders, naast RLG aansprakelijk zijn, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht. Gelet op voormelde criteria kan de stichting voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid niet volstaan met de enkele stelling dat ervan moet worden uitgegaan dat de bestuurders zich niet aan de vergunningsvoorwaarden hebben gehouden en om die reden aansprakelijk zijn. Ook de stelling dat CMS en [gedaagde sub 3] hun taken aan een derde hadden uitbesteed en niet hebben toegezien op de gang van zaken binnen de vennootschap, kan niet zonder meer leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid van CMS en [gedaagde sub 3]. De vordering jegens CMS en [gedaagde sub 3] is daarom niet toewijsbaar.
Aansprakelijkheid van Antillephone als vergunninghouder ingevolge artikel 6:171 BW
4.15.
De stichting stelt dat Antillephone uit hoofde van vergunninghouderschap eveneens (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de vordering van [naam 1] en beroept zich daarbij in het bijzonder op het bepaalde in artikel 6:171 BW. Antillephone is namelijk de partij die de vergunning heeft om een (online) casino te exploiteren, maar heeft dit uitbesteed aan RLG die op haar beurt Grand Reef Casino exploiteerde. Antillephone is volgens de stichting dan ook aansprakelijk voor het handelen van RLG die zij onder haar vergunning laat opereren.
4.16.
Antillephone voert gemotiveerd verweer tegen haar aansprakelijkheid op grond van artikel 6:171 BW, omdat zij geen online casino exploiteert en evenmin deelneemt in de bedrijfsvoering en onderneming van RLG. Voorts stelt Antillephone dat RLG geen werkzaamheden uitvoert ter uitoefening van het bedrijf van Antillephone, maar ter uitoefening van haar eigen bedrijf middels het online casino ‘ grandreefcasino’. Daarbij komt dat Antillephone haar taken heeft uitgevoerd met het inzicht en zorgvuldigheid die van haar mocht worden verwacht binnen de kaders van de gegevens waarover zij beschikte, aldus Antillephone.
4.17.
Het gerecht verwijst op dit punt naar zijn eerdere uitspraak van 9 mei 2022 (ECLI:NL:OGEAC:2022:121), waarin is geoordeeld dat de vergunninghouder die, zoals in dit geval Antillephone, zijn werkzaamheden ingevolge de vergunning contractueel aan een niet-ondergeschikte, in dit geval RLG, heeft uitbesteed, aansprakelijk is voor door deze in de uitoefening van dat bedrijf begane fouten. Deze casus is volledig vergelijkbaar. Hetgeen Antillephone in dit kader naar voren heeft gebracht, noopt niet tot een ander oordeel. Dit brengt mee dat Antillephone op grond artikel 6:171 BW (hoofdelijk) aansprakelijk kan worden gehouden voor de door de stichting geleden schade.
Het vervolg van de procedure
4.18.
De zaak zal ingevolge rechtsoverweging 4.5 worden verwezen naar de rol van 19 september 2022 voor akte uitlating zijdens de stichting.
4.19.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1.
draagt de stichting op de bewijzen dat de handtekening op de cessieakte van 28 maart 2019 afkomstig is van [naam 1];
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van 19 september 2022 om de stichting in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Nootenboom-Lock, rechter, en op 22 augustus 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.