ECLI:NL:OGEAC:2021:23

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
CUR202001159 t/m CUR202001163
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waarde onroerende zaak voor onroerendezaakbelasting vastgesteld in goede justitie

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is de waarde van een onroerende zaak voor de onroerendezaakbelasting in geschil. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018, die waren opgelegd op basis van een waarde van NAf 1.080.000. Na bezwaar werd deze waarde verminderd tot NAf 900.000. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar en heeft op 6 mei 2020 beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 22 januari 2021, waarbij de rechter via videoverbinding de zitting leidde vanwege coronamaatregelen.

Tijdens de zitting trok de belanghebbende de beroepen inzake de aanslagen voor de jaren 2015 tot en met 2018 in, maar het beroep tegen het niet tijdig beslissen bleef bestaan. Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende geen belang meer had bij dit beroep, omdat de Inspecteur inmiddels uitspraak had gedaan op het bezwaar. Het Gerecht concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk was gemaakt door beide partijen. Uiteindelijk stelde het Gerecht de waarde in goede justitie vast op NAf 850.000, en vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur. De proceskosten werden vastgesteld op NAf 175, en het griffierecht van NAf 50 werd aan de belanghebbende vergoed.

De uitspraak werd gedaan op 9 februari 2021 door mr. dr. A.J.H. van Suilen, en de griffier was mr. S.C.M.J. Bucx. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 9 februari 2021
BBZ nrs. CUR202001159 t/m CUR202001163
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaak [adres 1] (hierna: de onroerende zaak) aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018 opgelegd naar een waarde van NAf 1.080.000, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van NAf 5.380 elk.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
1.3
Belanghebbende heeft op 6 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 augustus 2020 de aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2018 verminderd tot aanslagen naar een waarde van NAf 900.000, resulterend in een verschuldigd belastingbedrag van NAf 4.300 elk.
1.5
Belanghebbende heeft op 16 januari 2021 nadere stukken ingediend.
1.6
De Inspecteur heeft op 21 januari 2021 pleitnota’s ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter de zitting geleid via een videoverbinding.

2.OVERWEGINGEN

2.1
Belanghebbende heeft ter zitting de beroepen inzake de aanslagen onroerendezaakbelasting voor de jaren 2015 tot en met 2018 ingetrokken. Hierbij wordt opgemerkt dat als in de onderhavige procedure voor het jaar 2014 de vastgestelde waarde wordt verminderd, deze verminderde waarde heeft te gelden voor het gehele tijdvak 2014 tot en met 2018.
Beroep tegen niet-tijdig beslissen
2.2
Belanghebbende heeft op 6 mei 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag onroerendezaakbelasting 2014. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 11 augustus 2020 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
2.3
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 6 mei 2020 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 11 augustus 2020 (GEA Curaçao 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Ontvankelijkheid bezwaar; eerste jaar van vijfjarig tijdvak
2.4
Ingevolge artikel 9, lid 1, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, bezwaar indienen bij de Inspecteur tegen de vastgestelde waarde. Dit betekent dat in het tijdvak 2014 tot en met 2018 alleen bezwaar tegen de vastgestelde waarde mogelijk is over het jaar 2014. Het bezwaar van belanghebbende voor het onderhavige jaar 2014 is gericht tegen de vastgestelde waarde. Dit bezwaar is mitsdien ontvankelijk.
Belastbare waarde
2.5
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een vrijstaande woning met zwembad en losstaande garage, gelegen op een perceel met een oppervlakte van 1.655 m².
2.6
Belanghebbende heeft in 2006 het onbebouwde perceel gekocht voor NAf 284.622. Nadien heeft belanghebbende een woning erop gebouwd. De bouwkosten hebben circa NAf 500.000 bedragen.
2.7
Vanaf 2011 heeft de Inspecteur de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op NAf 1.500.000, welke waarde na bezwaar is verminderd tot NAf 900.000. Voor het onderhavige tijdvak 2014 tot en met 2018 is de Inspecteur – in de uitspraken op bezwaar – aangesloten bij deze vastgestelde waarde van NAf 900.000.
2.8
Op grond van artikel 5, lid 2, LOZB wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald (vgl. MvT, Ozb, P.B. 2013, no. 54, blz. 11-12, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
2.9
Belanghebbende bepleit gemotiveerd een lagere waarde. In dat geval rust op de Inspecteur de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door haar verdedigde waarde niet te hoog is.
2.1
Ter onderbouwing van de door haar verdedigde waarde van NAf 900.000 heeft de Inspecteur verwezen naar de waarde die voor een vorig tijdvak aan de onroerende zaak is toegekend. Deze verwijzing mist betekenis. De waarde van een onroerende zaak wordt voor elk vijfjarig tijdvak opnieuw bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond het begin van dat tijdvak hebben voorgedaan, met voorbijgaan aan de waarde die voor een vorig tijdvak aan de onroerende zaak is toegekend. Ieder tijdvak dient de Inspecteur de waarde opnieuw vast te stellen, bijvoorbeeld met behulp van door haar aangedragen vergelijkingsobjecten. De waardevaststelling van het vorige tijdvak doet niet ter zake. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2014 niet te hoog is vastgesteld.
2.11
Dit betekent overigens niet dat de door belanghebbende bepleite waarde zonder meer als juist kan worden aanvaard (vgl. HR 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300). Naar het oordeel van het Gerecht heeft ook belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de door haar bepleite waarde van NAf 562.500 juist is. In de door belanghebbende ingebrachte waardebrief van taxatiekantoor [Z] is de waarde per 26 november 2018 getaxeerd op NAf 675.000. Deze waarde is niet getaxeerd aan de hand van vergelijkingsobjecten, waardoor niet inzichtelijk is op welke wijze de getaxeerde waarde tot stand is gekomen. Bovendien is de waarde niet getaxeerd naar de peildatum van 1 januari 2014. Verder heeft belanghebbende op generlei wijze met marktgegevens onderbouwd dat op de peildatum van 1 januari 2014 de waarde 20% lager is dan de getaxeerd waarde per 26 november 2018.
2.12
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door haar voorgestane waarde aannemelijk te maken, stelt het Gerecht, gelet op hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op NAf 850.000.
Slotsom
2.13
Gelet op het vorenstaande ziet het Gerecht aanleiding om te oordelen dat de aanslag verminderd dient te worden.

3.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

3.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar, waaronder de taxatiekosten. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.3
In artikel 15, lid 2 LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
3.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 175 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet-tijdig beslissen)).
3.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting 2014 tot een aanslag naar een waarde van NAf 850.000;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 175; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 9 februari 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500