ECLI:NL:OGEAC:2021:113

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
BBZ nr. CUR202001803
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag onroerendezaakbelasting 2015 en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2015. De belanghebbende, wonende te Curaçao, had een aanslag ontvangen voor een onroerende zaak met een waarde van NAf 1.800.000. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de waarde van de onroerende zaak niet was gewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. De Inspecteur der Belastingen had de aanslag later wel verminderd tot NAf 1.100.000, maar dit gebeurde pas na het indienen van het beroep door de belanghebbende. Het Gerecht oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de Inspecteur inmiddels uitspraak had gedaan op het bezwaar. Het Gerecht vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar van de Inspecteur, omdat deze niet in overeenstemming was met de wetgeving omtrent de onroerendezaakbelasting. De proceskosten werden toegewezen aan de belanghebbende, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van NAf 50. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Inspecteur om tijdig te beslissen op bezwaren en de voorwaarden waaronder bezwaar kan worden gemaakt tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaken.

Uitspraak

Uitspraak van 4 mei 2021
BBZ nr. CUR202001803
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is ter zake van [adres] (hierna: de onroerende zaak) op 11 juli 2019 een aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) voor het jaar 2015 opgelegd naar een waarde van NAf 1.800.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 5 september 2019 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Daarvoor is een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 16 oktober 2020 alsnog een uitspraak op bezwaar gedaan. De Inspecteur heeft daarbij de aanslag OZB verminderd tot een aanslag naar een waarde van NAf 1.100.000.
1.5
De Inspecteur heeft op 16 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].

2.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar

2.1
Belanghebbende heeft op 5 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag OZB voor het jaar 2015. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 16 oktober 2020 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
2.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 5 juni 2020 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 16 oktober 2020 (GEA Curaçao 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Ontvankelijkheid bezwaar
2.3
Met ingang van het jaar 2014 is een nieuw vijfjarig tijdvak ingegaan. Voor dit tijdvak is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op NAf 1.800.000.
2.4
Ingevolge artikel 9, lid 1, Landsverordening onroerendezaakbelasting 2014 (hierna: LOZB) kan de belanghebbende slechts in het eerste jaar van het vijfjarig tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, bezwaar indienen bij de Inspecteur tegen de vastgestelde waarde. Dit betekent dat in het tijdvak 2014-2018 alleen bezwaar tegen de vastgestelde waarde mogelijk is over het jaar 2014. Op deze regel geldt de volgende uitzondering.
2.5
Indien de waarde van een onroerende zaak – gedurende het vijfjarig tijdvak – op basis van artikel 8, lid 1 LOZB een wijziging ondergaat, kan tegen deze vastgestelde waarde, bezwaar worden gemaakt.
2.6
Ingevolge artikel 8, lid 1 LOZB wordt de waarde van de onroerende zaak gewijzigd, indien er zich met betrekking tot de onroerende zaak een wijziging voordoet als gevolg van onder andere bouw, verbouwing, verbetering en afbraak. De waarde wordt dan vastgesteld naar de staat van de zaak bij het begin van het kalenderjaar volgend op dat waarin de genoemde wijziging zich heeft voorgedaan.
2.7
Anders dan belanghebbende stelt, is de waarde van de onroerende zaak voor het onderhavige jaar 2015 niet met toepassing van artikel 8, lid 1 LOZB gewijzigd. Het bezwaar voor het jaar 2015 is mitsdien niet-ontvankelijk. Nu de Inspecteur het bezwaar ontvankelijk heeft geacht, dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd.
2.8
In de uitspraak van dit Gerecht van 16 april 2021 (CUR201904231 en CUR201904232) is de aanslag OZB 2014 voor de onroerende zaak verminderd tot een aanslag naar een waarde van NAf 1.075.000. Deze waarde heeft te gelden voor het gehele tijdvak 2014-2018.

3.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

3.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Het Gerecht acht aannemelijk dat sprake is van beroepsmatige rechtsbijstand van [A].
3.2
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
3.3
Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
3.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 175 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (beroep niet tijdig/ ambtshalve gegrond beroep).
Griffierecht
3.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

4.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep inzake de aanslag OZB 2015 gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 175; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen rechter, en uitgesproken op 4 mei 2021, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500