In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de vraag centraal of de Ontvanger van het Land Curaçao zich kon verhalen op de gokautomaten van Eveworld Inc., gevestigd in Panama. De procedure volgde op een eerder vonnis van 13 januari 2020, waarbij Eveworld een conclusie had genomen en de Ontvanger een antwoordconclusie had ingediend. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van dwangschriften in het kader van de invordering van belastingen, zoals geregeld in de Landsverordening Dwanginvordering. De Ontvanger stelde dat Eveworld niet-ontvankelijk was omdat zij haar verzet niet correct had betekend. Het Gerecht verwierp deze stelling en oordeelde dat de belastingplichtige ook in een civiele procedure het invorderingsrecht kan aanvechten.
De kern van de zaak draaide om de eigendom van 36 gokautomaten, die Eveworld toebehoorden, maar zich op de bodem van de failliete Curaçao Real Estate N.V. bevonden. Het Gerecht oordeelde dat de gokautomaten in beginsel konden worden uitgewonnen voor de schulden van de belastingplichtige, maar dat er bij het uitwinnen van aan derden toebehorende zaken voldaan moest worden aan de eis van proportionaliteit. De Ontvanger voerde aan dat er sprake was van een bijzondere situatie die een inbreuk op het eigendomsrecht van Eveworld rechtvaardigde, maar het Gerecht oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de belastingschuldige gokautomaten huurde van Eveworld onvoldoende was om te concluderen dat de beslissingsbevoegdheid binnen de onderneming van de belastingschuldige feitelijk in handen was van Eveworld.
Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat de Ontvanger zich niet kon verhalen op de aan Eveworld toebehorende gokautomaten voor de schuld van de failliete Curaçao Real Estate N.V. en dat de vordering van Eveworld tot opheffing van het beslag toewijsbaar was. De Ontvanger werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen afgewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd.