Uitspraak
gevestigd in [vestigingsplaats],
zetelende in Curaçao,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
24 april 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] B.V. tegen de Landsontvanger van Curaçao. De zaak betreft een bodembeslag dat op 10 augustus 2015 was gelegd ten laste van [A] B.V., waarbij de beslagen zaken in eigendom toebehoren aan [eiseres]. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of het gehele pand, waar het bodembeslag was gelegd, als de bodem van de belastingschuldige [A] kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het pand feitelijk in gebruik was bij [A] en dat [A] onafhankelijk van anderen de beschikking had over het pand. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 23 oktober 2018 en wees de zaak terug naar dat hof voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de omstandigheden in deze zaak erop wijzen dat er een verwevenheid bestaat tussen [eiseres] en [A], wat betekent dat de beslagen zaken ook als reële eigendom van [A] moeten worden beschouwd. Dit heeft gevolgen voor de vraag of de reële eigendom van [eiseres] moet worden ontzien. De Hoge Raad concludeerde dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd was getreden door te oordelen dat de reële eigendom van [eiseres] niet behoeft te worden ontzien, zonder dat dit door de Ontvanger was aangevoerd. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feiten en de rechtsverhouding tussen partijen in belastingzaken.