ECLI:NL:OGEAC:2020:234

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201803787, CUR201803788 en CUR201804034
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de Inspecteur der Belastingen inzake inkomstenbelasting en premies AVBZ en BVZ

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende, een ingezetene van Curaçao en directeur-grootaandeelhouder van de vennootschap RBV, en de Inspecteur der Belastingen over de aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AVBZ en BVZ voor de jaren 2012 en 2013. Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, omdat zij in die jaren ook in Nederland werkzaam was voor RBV, dat belasting en premies over haar inkomen heeft ingehouden en afgedragen. De Inspecteur betwist dit en stelt dat de werkzaamheden feitelijk in Curaçao hebben plaatsgevonden, waardoor belanghebbende geen recht heeft op de gevraagde aftrek.

Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelt dat belanghebbende als inwoner van Curaçao en in de hoedanigheid van bestuurder van RBV inkomsten heeft genoten die onderhevig zijn aan de Nederlandse belastingheffing. Dit betekent dat Curaçao een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet verlenen. De aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie AVBZ worden beoordeeld, waarbij het Gerecht concludeert dat de aanslagen terecht zijn opgelegd, maar dat de aanslag inkomstenbelasting voor 2012 moet worden verminderd tot NAf 1.007. De aanslagen voor de premies AVBZ en BVZ worden ongegrond verklaard, omdat belanghebbende niet kan aantonen dat zij niet verzekerd is in Curaçao.

De uitspraak is gedaan op 14 oktober 2020 door mr. D.J. Jansen, waarbij het Gerecht de Inspecteur opdraagt het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee maanden hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 14 oktober 2020
BBZ nrs. CUR201803787, CUR201803788 en CUR201804034
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], woonachtig in Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 9 oktober 2015 over het jaar 2012 aanslagen in de inkomstenbelasting en de premie AVBZ opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 52.745 en een premie-inkomen van NAf 53.681 resulterend in een verschuldigde belasting van NAf 7.202 en een verschuldigde premieheffing van NAf 1.073. Gelijktijdig met de aanslag inkomstenbelasting is een verzuimboete van NAf 250 opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende is op 25 september 2015 voor het jaar 2013 een aanslag in de premie BVZ opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 19.248 resulterend in een premieheffing van NAf 2.117.
1.3
Belanghebbende is op 13 november 2015 in bezwaar gekomen tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ 2012 en op 29 oktober 2015 tegen de aanslag premie BVZ 2013.
1.4
De Inspecteur heeft op 28 september 2018 de bezwaren afgewezen. De aanslagen zijn gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is op 9 november 2018 in beroep gekomen. Belanghebbende heeft daartoe een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 24 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2020 te Willemstad. Aldaar is belanghebbende verschenen en namens de Inspecteur is verschenen [A]. De zitting is geschorst en belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het verweerschrift van de Inspecteur.
1.8
De Inspecteur heeft op 31 januari 2020 een aanvulling op zijn verweerschrift ingediend.
1.9
Belanghebbende heeft op 19 februari 2020 een reactie op het verweerschrift van de Inspecteur ingediend. Op 28 februari 2020 heeft belanghebbende aanvullende stukken ingediend. Deze stukken zijn op 2 maart 2020 (voor een deel) en op 4 juni 2020 (voor het ander deel) doorgestuurd naar de Inspecteur.
1.1
Op 29 april 2020 heeft de Inspecteur gereageerd op de brief van 19 februari 2020.
1.11
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen en namens de Inspecteur is verschenen [A]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.12
Op 3 september 2020 heeft belanghebbende op verzoek van de rechter een aantal stukken overgelegd. Een afschrift is naar de wederpartij gestuurd. Deze stukken zijn aan het dossier gevoegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is vanaf 2009 ingezetene van Curaçao. Zij is directeur-grootaandeelhouder van de naar Nederlands recht opgerichte vennootschap [RBV] (hierna: RBV). De ondernemingsactiviteit van RBV betrof de exploitatie van een sportcentrum in Gouda. In 2011 is het sportcentrum verkocht. RBV is vanaf dat moment een pensioenvennootschap geworden.
2.2
Bij de Kamer van Koophandel (KvK) in Nederland waren belanghebbende en haar partner (RZ) ingeschreven als bestuurders van RBV. Nadat RBV een pensioenvennootschap is geworden heeft RBV een derde in Nederland woonachtige bestuurder erbij gekregen. Blijkens de overgelegde aanslagbiljetten vennootschapsbelasting en loonheffingen was RBV in onderhavige jaren 2012 en 2013 in Nederland belastingplichtig.
2.3
Belanghebbende is in de onderhavige jaren ook directeur- grootaandeelhouder van de in Curaçao gevestigde [SHBV] (hierna: SHBV) en [R] B.V.
2.4
In het aangiftebiljet voor het jaar 2012 heeft belanghebbende aan inkomsten uit dienstbetrekking aangegeven NAf 18.234 (werkgever: SHBV) en NAf 35.938 (werkgever RBV).
2.5
Over haar werkzaamheden voor RBV heeft belanghebbende in haar reactie (19 februari 2020) op het verweerschrift van de Inspecteur– voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Vanaf december 2009 tot eind 2012 heb ik als DGA heen en weer gereisd om het sportcentrum in Gouda operationeel te houden en verkoop klaar te maken en uiteindelijk te verkopen. Hier heb ik tot begin 2013 een salaris voor ontvangen om o.a. kosten van verblijf, woning, eten, etc. te kunnen voldoen.
De heer [toenmalige levenspartner], mijn toenmalige levenspartner, heeft de bouw en de opening van het sportcentrum op Curaçao begeleid.
In 2011 is het sportcentrum in Gouda verkocht en heb ik mij beziggehouden met de afwikkeling hiervan tot begin 2013 en heb daar dus ook een inkomen voor gehad. Dit inkomen is door de Nederlandse werkgever ([R] B.V.) betaald en de premies zijn door die werkgever ook afgedragen (zie aangifte IB 2012 in de bijlage en Loonaangifte december 2012 [R] B.V.).”
2.6
De aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ voor het jaar 2012 en de aanslag premie BVZ voor het jaar 2013 zijn naar aanleiding van het bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag (i) of belanghebbende voor de inkomstenbelasting recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en (ii) of de aanslagen premies AVBZ en BVZ terecht zijn opgelegd.
3.2
De verzuimboete is niet in geschil.
3.3
Belanghebbende voert aan dat zij in de onderhavige jaren 2012 en 2013 (ook) in Nederland werkzaam was bij RBV. RBV heeft belasting en premies over haar inkomen ingehouden en afgedragen. Derhalve dient zij voor dat deel van haar inkomen voor de inkomstenbelasting een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te krijgen. Voorts dient, aldus belanghebbende, de heffing van premies AVBZ en BVZ in Curaçao achterwege te blijven omdat zij in Nederland ook verzekerd was en premies heeft betaald.
3.4
De Inspecteur stelt dat de dienstbetrekking ten behoeve van RBV feitelijk in Curaçao heeft plaatsgevonden. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Indien de inkomsten van RBV genoten zijn in de hoedanigheid van bestuurder heeft Nederland, aldus de Inspecteur, het heffingsrecht en dient Curaçao aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Met betrekking tot de aanslag premie AVBZ en de aanslag BVZ (2013) stelt de Inspecteur dat de aanslagen terecht zijn opgelegd.
3.5
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Inkomstenbelasting

4.1
Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 (LIB) worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoren in het onderhavige geval het inkomen verkregen van SHBV (Curaçao) evenals het inkomen van RBV (Nederland). Niet in geschil is dat belanghebbende voor het inkomen van RBV in Nederland in de heffing van inkomstenbelasting is betrokken. Derhalve ontstaat een situatie van dubbele belasting. De Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) bevat regels voor de voorkoming van dubbele belasting.
4.2
Artikel 15 van de BRK luidt - voor zover van belang -als volgt:
“1 Inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid binnen een van de andere landen mogen worden belast in dat andere land.
2 In afwijking van het eerste lid mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen uit het verrichten van niet-zelfstandige arbeid binnen een van de andere landen worden belast in het land van inwoning, indien
a. hij gedurende niet meer dan 183 dagen binnen een tijdvak van twaalf maanden verblijft in het land waarbinnen de arbeid wordt verricht, en
b. de inkomsten niet worden betaald ten laste van een inwoner van dat land of ten laste van de winst welke is toe te rekenen aan een binnen dat land aangehouden vaste inrichting.
3 Voor zoveel nodig in afwijking van het eerste lid mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder of commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen, worden belast in dat andere land. (..)”
4.3
Uit de vaststaande feiten volgt dat belanghebbende in het onderhavige jaar 2012 als bestuurder werkzaamheden heeft verricht voor RBV. Het Gerecht acht aannemelijk dat zij de inkomsten van RBV voor haar werkzaamheden als bestuurder heeft genoten.
4.4
Belanghebbende heeft derhalve in 2012, als inwoner van Curaçao en in de hoedanigheid van bestuurder inkomsten uit RBV, een lichaam dat inwoner is van Nederland, genoten. In dat geval is ingevolge lid 3 van artikel 15 BRK, Nederland heffingsbevoegd over het Nederlands inkomen. Daarbij is niet van belang waar de werkzaamheden van belanghebbende feitelijk hebben plaatsgevonden. Curaçao kan het inkomen in de heffingsgrondslag van de inkomstenbelasting begrijpen. Om dubbele belasting te voorkomen, moet van de zijde van Curaçao een tegemoetkoming (belastingvermindering) worden verleend. De wijze van tegemoetkoming is geregeld in artikel 24, lid 1 BRK.
4.5
De Inspecteur heeft op de zitting van 26 augustus 2020 nog aangevoerd dat RBV niet in Nederland is gevestigd oftewel geen inwoner is van Nederland maar van Curaçao. Deze stelling heeft zij niet nader onderbouwd. Het Gerecht heeft geen reden om aan te nemen dat RBV geen inwoner is van Nederland. Ingevolge artikel 2 van de BRK wordt als inwoner van een land aangemerkt, een persoon die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van dat land aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid. Blijkens de vaststaande feiten is RBV in Nederland onderworpen aan de vennootschapsbelasting. Niet is gebleken dat RBV ingevolge de belastingregelingen van Curaçao, aldaar aan belasting is onderworpen.
4.6
Gelet op het voorgaande is het gelijk aan belanghebbende. Partijen zijn het over eens dat verschuldigde inkomstenbelasting alsdan dient te worden vastgesteld op NAf 1.007. Het belastbaar inkomen blijft gehandhaafd op NAf 52.745.
Premie AVBZ
4.7
Ingevolge artikel 4, lid 1 van de landsverordening Algemene Verzekering Bijzondere Ziektekosten (hierna: LAVBZ) wordt onder andere als verzekerde aangemerkt degene die ingezetene is van Curaçao. Nu belanghebbende ingezetene is van Curaçao betekent dit dat zij in beginsel tot de kring van verzekerden voor de AVBZ behoort en premieplichtig is in Curaçao (artikel 4 in verbinding met artikel 20 en 22 LAVBZ). In artikel 4, lid 2 LAVBZ is bepaald dat bij landsbesluit, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking kan worden gegeven aan de kring der verzekerden. Aan de beperking van de verzekerden is uitvoering gegeven in het Landsbesluit beperking kring verzekerden AVBZ (hierna: Landsbesluit). Deze regeling is gegeven ter voorkoming van dubbele verzekering.
Artikel 2 van dit Landsbesluit luidt:
‘1. Niet verzekerd ingevolge de landsverordening is de ingezetene die uitsluitend buiten de Nederlandse Antillen arbeid verricht.
2. Verricht de betrokkene zowel in de Nederlandse Antillen als daarbuiten arbeid dan is hij niet verzekerd ingevolge de landsverordening, indien hij:
a. buiten de Nederlandse Antillen in loondienst arbeid verricht; dan wel
b. niet overeenkomstig het gestelde in artikel 4, eerste lid, van de landsverordening ingezetene is, tenzij hij in Nederlandse Antillen in loondienst werkzaam is.’
4.8
Zoals hiervoor is geoordeeld heeft belanghebbende in 2012 als bestuurder inkomsten genoten van de Nederlandse RBV. De beperking van artikel 2, lid 2 a van het Landsbesluit geldt voor werkzaamheden die in dienstbetrekking worden uitgevoerd dan wel in de zelfstandige uitoefening van een beroep of bedrijf worden verricht (zie Nota van Toelichting bij het Landsbesluit).
4.9
Als hoofdregel geldt dat voor de vraag of fiscaal bezien sprake is van een dienstbetrekking de civielrechtelijke verhouding beslissend is. Sinds 2004 is in artikel 8, lid 5, Boek 2 Burgerlijk Wetboek opgenomen dat de rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon niet (mede) wordt aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat in die situatie op basis van de hoofdregel vanaf dat tijdstip ook fiscaal geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en dus evenmin van een (fiscale) dienstbetrekking (vgl. GEA Curaçao 25 mei 2016, ECLI:NL: OGEAC:2016:57).
4.1
Het Gerecht is het met de Inspecteur eens dat gelet op de tekst van artikel 2, lid 2 a van het Landsbesluit, het begrip dienstbetrekking naar het recht van Curaçao moet worden opgevat. Het begrip dienstbetrekking in de aanverwante bepaling artikel 2, aanhef en onder a van het Landsbesluit uitbreiding en beperking kring verzekerden AOV (P.B. 1960, no 131) dient naar Nederlands recht te worden opgevat (vgl. GHvJ 22 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:55). Echter die opvatting volgt uit de in de bepaling verwoorde samenhang tussen de voorwaarden voor toepassing van de beperking (zie r.o. 5.6.4 van voormelde uitspraak van het GHvJ) die in de tekst van artikel 2, lid 2 a van het Landsbesluit, niet voorkomt.
4.11
Het Gerecht concludeert uit hetgeen hiervoor is overwogen dat belanghebbende haar arbeid niet in dienstbetrekking verricht en aldus niet voldoet aan de betreffende voorwaarde van artikel 2, aanhef en letter a van het Landsbesluit.
4.12
Dat belanghebbende de werkzaamheden voor RBV feitelijk buiten Curaçao heeft verricht heeft zij bovendien niet aannemelijk gemaakt. De duur en frequentie van haar verblijf in Nederland hiervoor is niet inzichtelijk geworden. Het Gerecht merkt nog op dat artikel 2 van het Landsbesluit volgens de Nota van Toelichting bij het Landsbesluit niet beoogt de verzekering voor de AVBZ te beëindigen indien de ingezetene enige dagen buiten Curaçao arbeid verricht. De beperking van artikel 2, lid 2 a van het Landsbesluit is ook om deze reden niet van toepassing.
4.13
Gelet op het voorgaande is belanghebbende verzekerd en premieplichtig in Curaçao. Dat zij mogelijk ook in Nederland aan de heffing van premie AVBZ is onderworpen doet hieraan niet af (vgl. onder andere GEA Curaçao 25 augustus 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:105).
Premie BVZ
4.14
In artikel 2.1 van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten P.B. 2013-3 (hierna: LBVZ) wordt het volgende bepaald:
“1. Verzekerd ingevolge deze landsverordening is degene, die:
a. ingezetene is; of
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Curaçao krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bij een hier te lande gevestigd bedrijf of instelling verrichte arbeid alhier aan loonbelasting onderworpen is.
2. Niet verzekerd ingevolge deze landsverordening zijn de navolgende categorieën ingezetenen:
(…)
3. Indien de Uitvoeringsorganisatie van oordeel is dat een persoon al dan niet verzekerd is in de zin van dit artikel en dat oordeel op enigerlei wijze wordt betwist, neemt de Uitvoeringsorganisatie een beslissing over het al dan niet verzekerd zijn. De Uitvoeringsorganisatie neemt die beslissing niet eerder dan nadat de betrokkene gelegenheid is gegeven om aan te tonen dat hij al dan niet verzekerd is. Onverminderd de eerste en tweede volzin van dit artikellid, geeft de Uitvoeringsorganisatie op verzoek van degene die kan aantonen op grond van dit artikel niet verzekerd te zijn, een verklaring af van het niet verzekerd zijn.”
4.15
Ingevolge artikel 2.1 lid 1, van de LBVZ is belanghebbende verzekerd voor de BVZ nu zij in 2013 ingezetene is van Curaçao. Gesteld noch gebleken is dat zij beschikt over een verklaring van het Uitvoeringsorgaan (artikel 2.1, derde lid LBVZ), dat zij niet verzekerd is. Belanghebbende is derhalve ingevolge artikel 6.2 en 6.7 LBVZ over haar inkomen, premie BVZ verschuldigd.
4.16
De Minister van Financiën heeft bij de ‘Aanschrijving tegemoetkoming in premies voor de basisverzekering ziektekosten’ van 28 oktober 2013 - voor zover van belang- goedgekeurd dat personen die middels bewijsstukken bij de aangifte inkomstenbelasting 2013 kunnen aantonen dat zij op 31 januari 2013 een lopende verzekering tegen ziektekosten bij een buitenlandse verzekeraar hebben, over het jaar 2013 geen premie verschuldigd zijn (vgl. GEA Curaçao 8 februari 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:16). Niet is gebleken dat belanghebbende op voormelde datum een lopende verzekering had en derhalve komt zij niet in aanmerking voor de ontheffing van BVZ zoals bedoeld in voormelde aanschrijving.
4.17
Gelet op het voorgaande is belanghebbende premie BVZ verschuldigd over haar premie-inkomen. Daartoe behoren ook de inkomsten afkomstig van RBV. Het gelijk op dit punt is derhalve aan de Inspecteur.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken, het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting 2012 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag inkomstenbelasting 2012;
  • vermindert de aanslag inkomstenbelasting 2012 tot een bedrag van NAf 1.007;
  • verklaart het beroep tegen de aanslag AVBZ 2012 ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen de premie BVZ voor het jaar 2013 ongegrond; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter in dit gerecht, en is uitgesproken op 14 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500