ECLI:NL:OGEAC:2017:16

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
16 februari 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500112, CUR201500114 en CUR201500683
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing over ABP-pensioen van ingezetene van Curaçao en dubbele belastingpreventie

In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een ingezetene van Curaçao, die een pensioen ontvangt van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in Nederland. De belanghebbende is belast voor zijn wereldinkomen, inclusief het ABP-pensioen, en de heffingsrechten over dit pensioen zijn toegewezen aan Nederland. Om dubbele belasting te voorkomen, dient Curaçao een belastingvermindering te verlenen volgens artikel 24 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK). De belanghebbende is ook premieplichtig in Curaçao voor de AVBZ en BVZ. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting en premies AVBZ en BVZ die aan de belanghebbende zijn opgelegd. De belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen. De belanghebbende is in beroep gegaan tegen deze uitspraken op bezwaar, waarbij hij aanvoert dat de uitspraken niet deugdelijk zijn gemotiveerd en dat hij niet belastingplichtig is voor zijn pensioeninkomsten in Curaçao. Het Gerecht oordeelt dat de aanslagen terecht zijn vastgesteld en dat Curaçao de belastingvermindering moet toepassen om dubbele belasting te voorkomen. De uitspraak van het Gerecht bevestigt dat de belanghebbende premieplichtig is in Curaçao en dat de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ worden gehandhaafd, terwijl het beroep tegen de niet-tijdige uitspraak op bezwaar tegen de premie BVZ gegrond wordt verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 8 februari 2017
BBZ nrs. CUR201500112, CUR201500114 en CUR201500683
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X,wonende te Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
de Inspecteur,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 12 december 2014 aanslagen in de inkomstenbelasting, premie AVBZ en premie BVZ voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar en premie inkomen van Naf. 97.262.
1.2
Belanghebbende is op 22 december 2014 tegen de aanslagen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken op bezwaar van 29 mei 2015 heeft de Inspecteur de bezwaren met betrekking tot de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ afgewezen. Op het bezwaar tegen de aanslag BVZ is geen uitspraak gedaan.
1.3
Belanghebbende is op 21 juli 2015 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar (IB en AVBZ). Nadien is belanghebbende met betrekking tot de BVZ, op 14 december 2015 in beroep gekomen tegen de fictieve weigering tot het doen van uitspraak op bezwaar.
1.4
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) uitgenodigd tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband is op 30 augustus 2016 en op 2 december 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A. Belanghebbende is beide keren in persoon verschenen. Hij is bijgestaan door B.
1.6
De Inspecteur en belanghebbende hebben in overeenstemming met de ter comparitie van 2 december 2016 gemaakte afspraak nadere informatie verstrekt aan het Gerecht welke informatie telkens aan de wederpartij is bekendgemaakt.
1.7
Partijen hebben overeenkomstig artikel 8b van de LBB schriftelijk toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling van de zaken.

2.FEITEN

2.1
Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.
2.2
Belanghebbende (geboren op [geboortedatum] 1952) is in het onderhavige jaar ingezetene van Curaçao. Hij geniet een pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in Nederland. Dit pensioen houdt verband met de vroegere dienstbetrekking van belanghebbende bij het Nederlandse Ministerie van Defensie. Door het ABP is voor een bedrag van Euro 1.786 aan loonheffing ingehouden. Ook had belanghebbende looninkomsten uit dienstbetrekking in Curaçao en genoot hij een AOV-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in Curaçao.
2.3
Hierna volgt een overzicht van het door belanghebbende aangegeven inkomen alsmede het inkomen zoals dat door de Inspecteur is vastgesteld:
Aangegeven Vastgesteld
O: Naf. 29.944 Naf. 29.944
ABP- pensioen: nihil Naf. 67.318
SVB pensioen:
nihil nihil
Inkomen Naf. 29.944 Naf. 97.262
Buitengewone lasten
Naf. 10.000 nihil
Belastbaar/premie-inkomen Naf. 19.944 Naf. 97.262
2.4
Aan belanghebbende zijn aanslagen opgelegd naar een belastbaar/premie inkomen van Naf. 97.262. De aanslagen IB en AVBZ zijn bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd. In beide uitspraken op bezwaar is vermeld dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft aangetekend en dat de door hem aangevoerde argumenten de Inspecteur geen aanleiding geven om de aanslag te verminderen. Voorts is vermeld dat voorkoming van dubbele belasting is toegepast en dat de aanslagen worden gehandhaafd.
2.5
De verschuldigde inkomstenbelasting is vastgesteld op Naf. 6.782. De premies AVBZ en BVZ zijn op basis van een premie-inkomen van Naf. 97.262 vastgesteld op respectievelijk Naf. 1.608 en Naf. 8.915.
2.6
Uit de ter comparitiezitting van 2 december 2016 overgelegde bijlagen van de pleitnota van belanghebbende blijkt dat de Inspecteur na de eerste comparitiezitting, rekening heeft gehouden met door belanghebbende opgevoerde bedragen aan buitengewone lasten. De aanslagen inkomstenbelasting en AVBZ zijn verminderd waarbij het belastbaar/premie-inkomen is vastgesteld op Naf. 83.899 met een bedrag aan belasting van Naf. 3.362 en een bedrag aan premie AVBZ van Naf. 1.341.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.2
Belanghebbende heeft - samengevat - het volgende aangevoerd:
IB en AVBZ
(i) dat de uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd omdat zij niet deugdelijk zijn gemotiveerd;
IB, AVBZ en BVZ
(ii) dat hij belastingplichtig noch premieplichtig is in Curaçao voor zijn pensioeninkomsten. Hij voert daartoe - samengevat - aan dat de pensioeninkomsten in Nederland reeds worden getroffen met loonbelasting en premies volksverzekeringen en dat deze inkomsten ingevolge de artikelen 41 B van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (LvIB) en de artikelen 15, 24 en 17 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) buiten de heffing van belasting en premies moeten blijven. Hij ziet aanknopingspunten voor zijn zienswijze in de nieuwe Belastingregeling Nederland Curaçao en een aantal passages uit de Memorie van Toelichting op deze regeling.
(iii) Met betrekking tot de BVZ stelt belanghebbende subsidiair dat de premie niet juist is berekend, omdat de Inspecteur is uitgegaan van een onjuiste premiegrondslag. Naar het Gerecht begrijpt, betoogt belanghebbende dat de premiegrondslag voor de BVZ het zuiver inkomen in de zin van de LvIB moet zijn, derhalve het inkomen verminderd met de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten.
3.3
De Inspecteur voert aan dat de aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
3.4
Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Gerecht naar de gedingstukken.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

IB en AVBZ
formeel
4.1
Belanghebbende voert aan dat de uitspraken op bezwaar, waarvan beroep een motiveringsgebrek hebben en daarom moeten worden vernietigd. Ingevolge artikel 30, vijfde lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) wordt de uitspraak gemotiveerd indien niet (volledig) aan het bezwaar wordt tegemoetgekomen. De ALL, noch de LBB stellen echter nadere eisen aan de motivering van de uitspraak op bezwaar. Het Gerecht stelt vast dat de uitspraken een motivering hebben. Indien de uitspraken onvoldoende zijn gemotiveerd, kan die omstandigheid alleen niet leiden tot vernietiging van de uitspraken. Het Gerecht merkt nog op dat anders dan belanghebbende heeft gesteld, het vastgestelde bedrag aan belasting en premie op het aanslagbiljet en de verminderingsaanslag wel met elkaar overeenkomen. Beide aanslagen vermelden immers een bedrag aan belasting van Naf. 6.782 en een bedrag aan premie van Naf.1.608
Inhoudelijk
4.2
Met betrekking tot de aanslag in de inkomstenbelasting oordeelt het Gerecht als volgt. Op grond van artikel 1 in verbinding met artikel 3 LvIB worden natuurlijke personen, die in Curaçao wonen, belast voor hun totale wereldinkomen. Het is daarbij niet van belang, waar ter wereld dat inkomen is verkregen. Tot dit wereldinkomen behoort in het onderhavige geval het ABP-pensioen dat daarom in de heffing van inkomstenbelasting dient te worden betrokken.
4.3
Het ABP- pensioen wordt ook in Nederland belast zodat een situatie ontstaat van dubbele belasting. De BRK bevat regels voor de voorkoming van dubbele belasting. Het recht inkomstenbelasting te heffen over het ABP-pensioen komt ingevolge artikel 17 van de BRK toe aan Nederland. Dit laat onverlet dat Curaçao het ABP-pensioen in de heffingsgrondslag van de inkomstenbelasting kan begrijpen. Om dubbele belasting te voorkomen moet van de zijde van Curaçao een tegemoetkoming (belastingvermindering) worden verleend. De wijze van tegemoetkoming wordt geregeld in artikel 24, eerste lid van de BRK. Deze bepaling luidt als volgt:
“1. Het land van inwoning kan in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van deze afdeling mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land – anders dan uitsluitend ingevolge artikel 11, tweede en derde lid, artikel 12, tweede lid, en artikel 13, tweede lid – mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Artikel 23 wordt daarbij in aanmerking genomen.”
4.4
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de BRK verleent Curaçao op de over het totale wereldinkomen berekende belasting een vermindering voor het ABP-pensioen die gelijk is aan het bedrag, dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het ABP-pensioen staat tot het totale wereldinkomen (het belastbare inkomen). De BRK verplicht Curaçao niet een verdergaande vermindering te verlenen dan in artikel 24, eerste lid, van de BRK is voorgeschreven.
4.5
Het belastbaar inkomen van belanghebbende is verminderd naar Naf. 83.899. Daar hoort volgens de Inkomstenbelastingtabel 2013 een bedrag aan belasting bij van Naf. 17.008. Het door de Inspecteur vastgestelde bedrag aan belasting (met toepassing van vermindering ter voorkoming van dubbele belasting) bedraagt
Naf. 3.362. Het Gerecht is van oordeel dat de vermindering op de juiste wijze volgens de in artikel 24, eerste lid, van de BRK neergelegde systematiek is berekend op
Naf. 13.646.
Belastbaar inkomen Naf. 83.899
Belasting over het inkomen Naf. 17.008
Belastingreductie (Naf.67.318/Naf.83.899) x 17.008 =
Naf. 13.646 -/-
Verschuldigde belasting: Naf. 3.362
4.6
De door belanghebbende (pleitnota 30 augustus 2016) aangehaalde jurisprudentie waaronder de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 27 april 2005 (ECLI:NL:GHAMS:2005:AT8169) voeren het Gerecht niet tot een ander oordeel. In voormelde uitspraak heeft het Hof immers – voor zover van belang – overwogen (5.4) dat het woonland (Nederland) pensioenuitkeringen van het Algemeen Pensioenfonds van Aruba die ingevolge artikel 17 zijn toegewezen aan het bronland (Aruba) in de heffing mag betrekken, maar vervolgens wel gehouden is om ingevolge artikel 24 BRK een vermindering van belasting te verlenen. In het onderhavige geval is het oordeel van het Gerecht eveneens dat Curaçao (woonland) de pensioenuitkeringen die aan het bronland (Nederland) zijn toegewezen in de heffing mag betrekken en daarbij gehouden is een vermindering ter voorkoming van belasting te verlenen.
4.7
Met betrekking tot de aanslag premie AVBZ oordeelt het Gerecht als volgt. Het staat vast dat belanghebbende ingezetene is van Curaçao. Hieruit volgt dat, nu gesteld noch gebleken is dat hij op grond van het Landsbesluit beperking kring verzekerden niet verzekerd is of is vrijgesteld, hij tot de kring van verzekerden voor de AVBZ behoort en premieplichtig is in Curaçao (artikel 4 in verbinding met artikel 20 en 22 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (Lv AVBZ)). Belanghebbende moet aldus premie betalen over zijn premie-inkomen. Daartoe behoort ook het genoten ABP- pensioen. Heffing van AVBZ blijft niet achterwege door het enkele feit dat belanghebbende over het ABP- pensioen in Nederland reeds premies volksverzekeringen heeft betaald. Het betoog van belanghebbende met betrekking tot de toepassing van de BRK gaat niet op nu de heffing van premies ABVZ buiten het toepassingsbereik van de BRK valt . Deze regeling heeft immers enkel betrekking op belastingen en wel de belastingen die vermeld zijn in artikel 3 van de BRK. Dit geldt evenzeer voor de nieuwe Belastingregeling Nederland Curaçao die overigens pas per 1 januari 2016 in werking is getreden.
4.8
De Inspecteur heeft het premie-inkomen vastgesteld op Naf. 83.899. De daarover verschuldigde premie is vastgesteld op Naf. 1.341. Over de hoogte van het vastgestelde bedrag aan premie bestaat geen geschil zodat het Gerecht ervan uitgaat dat de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
4.9
Met betrekking tot de BVZ oordeelt het Gerecht dat belanghebbende een geslaagd beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Het beroep is derhalve gegrond. Het Gerecht zal de zaak wegens redenen van proceseconomie zelf afdoen en niet terugwijzen naar de Inspecteur voor een uitspraak op bezwaar.
4.1
In artikel 2.1 van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten P.B. 2013-3 (LvBVZ) wordt het volgende bepaald:
“1. Verzekerd ingevolge deze landsverordening is degene, die:
a. ingezetene is; of
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Curaçao krachtens arbeidsovereenkomst
naar burgerlijk recht bij een hier te lande gevestigd bedrijf of instelling verrichte
arbeid alhier aan loonbelasting onderworpen is.
2. Niet verzekerd ingevolge deze landsverordening zijn de navolgende categorieën ingezetenen:
(…)
3. Indien de Uitvoeringsorganisatie van oordeel is dat een persoon al dan niet verzekerd is in de zin van dit artikel en dat oordeel op enigerlei wijze wordt betwist, neemt de Uitvoeringsorganisatie een beslissing over het al dan niet verzekerd zijn. De Uitvoeringsorganisatie neemt die beslissing niet eerder dan nadat de betrokkene gelegenheid is gegeven om aan te tonen dat hij al dan niet verzekerd is. Onverminderd de eerste en tweede volzin van dit artikellid, geeft de Uitvoeringsorganisatie op verzoek van degene die kan aantonen op grond van dit artikel niet verzekerd te zijn, een verklaring af van het niet verzekerd zijn.”
Ingevolge artikel 2.1 eerste lid van de LvBVZ is belanghebbende verzekerd voor de BVZ nu hij ingezetene is en gesteld noch gebleken is dat hij beschikt over een verklaring van het Uitvoeringsorgaan (artikel 2.1 , derde lid LvBVZ), dat hij niet verzekerd is. Belanghebbende is derhalve ingevolge artikel 6.2 en 6.7 LvBVZ over zijn inkomen, premies BVZ verschuldigd. Het genoten ABP-pensioen behoort ook tot het inkomen. Heffing van BVZ blijft niet achterwege door het enkele feit dat belanghebbende over het ABP- pensioen in Nederland reeds premies volksverzekeringen heeft betaald. Voorts geldt hetgeen hiervoor in 4.7 met betrekking tot de betekenis van de BRK en de Belastingregeling Nederland Curaçao voor de heffing van AVBZ is overwogen evenzeer voor de heffing van BVZ.
4.11
De Minister van Financiën heeft bij de ‘Aanschrijving tegemoetkoming in premies voor de basisverzekering ziektekosten’ van 28 oktober 2013 - voor zover van belang- goedgekeurd dat personen die middels bewijsstukken bij de aangifte inkomstenbelasting 2013 kunnen aantonen dat zij op 31 januari 2013 een lopende verzekering tegen ziektekosten bij een buitenlandse verzekeraar hebben, over het jaar 2013 geen premie verschuldigd zijn. Uit de gedingstukken (bijlage 2 van het verweerschrift van 18 augustus 2016) blijkt dat belanghebbende op voormelde datum geen lopende verzekering had en derhalve komt hij niet in aanmerking voor de ontheffing van BVZ zoals bedoeld in voormelde aanschrijving.
4.12
De heffing van de premies geschiedt door de Inspecteur. Over de maatstaf van de heffing van de inkomensafhankelijke premie bepaalt artikel 6.7, eerste lid, LvBVZ het volgende:
“1. De inkomensafhankelijke premie wordt geheven bij wege van aanslag naar de maatstaf van het door de verzekerde in een kalenderjaar genoten inkomen. Ten aanzien van degene, die slechts een gedeelte van een kalenderjaar verzekerd is geweest, treedt dit gedeelte voor het kalenderjaar in de plaats. Ten behoeve van de toepassing van de tweede volzin kunnen bij ministeriële regeling, met algemene werking, nadere regels worden gesteld.”
In artikel 1.1 onderdeel o wordt vermeld hetgeen in de LvBVZ en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder inkomen. Daaronder wordt verstaan: het inkomen bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de LvIB (PB 2002-63).
4.13
Artikel 3 van de LvIB (PB 2002-63) luidt als volgt:
“1. De binnen de Nederlandse Antillen wonende personen zijn belastingplichtig naar
hun belastbaar inkomen.
2. Belastbaar inkomen is het in een belastingjaar genoten zuiver inkomen verminderd met de
op grond van artikel 15 te verrekenen verliezen.
3. Zuiver inkomen is het inkomen verminderd met de persoonlijke lasten en de buitengewone
lasten.
4. Onder inkomen wordt verstaan het gezamenlijke bedrag van hetgeen de belastingplichtige
zuiver geniet als opbrengst van:
a. onroerende goederen;
b. roerend kapitaal;
c. onderneming en arbeid;
d. rechten op periodieke uitkeringen.
De stelling van belanghebbende dat onder inkomen dient te worden verstaan het zuiver inkomen (het inkomen verminderd met de persoonlijke lasten en de buitengewone lasten) is onjuist. Het vierde lid van artikel 3 LvIB heeft het immers over het
inkomenen haar componenten. Ter berekening van het inkomen komen ingevolge artikel 9 LvIB slechts de kosten
tot verwerving, inning, en behoud der opbrengst’ en op de opbrengst rustende lasten in mindering. De buitengewone lasten en de persoonlijke lasten vormen derhalve geen onderdeel van de premie-grondslag voor de BVZ. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur.
4.14
De Inspecteur heeft het premie-inkomen vastgesteld op Naf. 97.262. De daarover verschuldigde premie is vastgesteld op Naf. 8.644. Over de hoogte van het vastgestelde bedrag aan premie bestaat geen geschil zodat het Gerecht ervan uitgaat dat de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld.
4.15
Het vorenstaande leidt ertoe dat als volgt moet worden beslist.

5.BESLISSING

De rechter in dit Gerecht:
  • verklaart het beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting en premie AVBZ gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • handhaaft de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie AVBZ ten bedrage van Naf. 3.362 en Naf. 8.915 zoals deze door de Inspecteur na het instellen van het beroep zijn vastgesteld;
  • verklaart het beroep tegen het niet doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag in de premie BVZ gegrond en handhaaft de aanslag.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, drs. mr. M.M. de Werd, en mr. W.C.E. Winfield, leden en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2017, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
0Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17a, eerste lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).
Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door persoonlijke indiening bij dan wel toezending aan de griffier van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17b, tweede lid Landsverordening op het beroep in belastingzaken).