ECLI:NL:OGEAC:2020:231

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201904171
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering investeringsaftrek door gebrek aan regelmatige boekhouding en onderbouwing van investeringen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende, een supermarktondernemer, in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De belanghebbende had een belastbaar inkomen van NAf 212.176 opgegeven, maar de Inspecteur der Belastingen handhaafde deze aanslag, wat leidde tot bezwaar en beroep. De belanghebbende had geen regelmatige boekhouding en geen aangifte inkomstenbelasting ingediend, wat leidde tot een verzuimboete van NAf 1.000. Tijdens de zitting, die via videoverbinding werd geleid vanwege coronamaatregelen, werd vastgesteld dat de belanghebbende geen recht had op investeringsaftrek, omdat hij niet kon aantonen dat hij investeringen had gedaan ter waarde van NAf 290.588. Het Gerecht oordeelde dat de boekhouding van de belanghebbende niet voldeed aan de eisen van de Landsverordening op de inkomstenbelasting, waardoor de aanslag moest worden verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 135.500. De belanghebbende werd ook veroordeeld tot het betalen van proceskosten en het terugkrijgen van teveel betaald griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 6 oktober 2020
BBZ nr. CUR201904171
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 30 november 2018 een aanslag inkomstenbelasting 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 212.176. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 1.000 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Belanghebbende heeft op 29 januari 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 augustus 2019 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 15 oktober 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft op 27 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020 te Willemstad. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [A]
.Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft in 2015 werkzaamheden in dienstbetrekking verricht bij [Q] NV. Daarvoor heeft belanghebbende loon genoten ten bedrage van NAf 24.000.
2.2
Belanghebbende drijft vanaf juni 2015 onder de naam ‘[WX]’ een supermarkt in de vorm van een eenmanszaak.
2.3
Namens de Inspecteur heeft in 2017 een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomsten-, loon- en omzetbelasting voor het jaar 2015. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 september 2017. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld:
“1 OPDRACHT
In het kader van het kassa/ actualiteitsproject heeft SBAB waarnemingen ter plaatse (WTP) op 15 en 27 augustus 2015 en 3 september 2015 bij Wan Xing uitgevoerd.
Deze WTP's hadden ten doel:
- het nagaan of en in hoeverre door belastingplichtige wordt voldaan aan de administratieve verplichtingen volgens de Landsverordening Landsbelastingen;
- het vastleggen van alle procedures en handelingen rondom de verkopen/ kassa;
- het opnemen van de kas aan het begin en einde van de dag;
- het registreren van de verkoopinformatie.
In het kader van de bevindingen van deze waarnemingen ter plaatse heb ik een boekenonderzoek LB over de periode augustus 2015 tot en met december 2015 en OB over de periode juni 2015 tot en met december 2015 bij belastingplichtige verricht. Dit onderzoek heeft ook gevolgen voor de heffing van de IB. Aangezien geen aangifte IB over het jaar 2015 is ingediend zal ik, naar aanleiding van het boekenonderzoek, aan de Inspecteur der Belastingen voorstellen om een taxatieve aanslag IB over het jaar 2015 op te leggen. Het onderzoek is aangekondigd op 16 februari 2017.
3 ADMINISTRATIE
3.3
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichtingen:
Omdat de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constateringen blijkt dat dit niet het geval is: Er wordt geen kasboek bijgehouden.
Er wordt geen voorraadadministratie gevoerd.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.4
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
- Een groot deel van de operationele kostenfacturen over de periode juni 2015 tot en met december 2015.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet volledig is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL.
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen "Administratieplicht" en "Bewaarplicht" genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
  • belastingplichtige heeft geen aangifte IB (inclusief jaarrekening) over het jaar 2015 ingediend;
  • belastingplichtige heeft loon uitbetaald, zonder LB, premie AOV/AWW, premie AVBZ en premie BVZ ingehouden.
Zie in dit verband ook artikel 30, lid 6 ALL (omkering bewijslast).
4 INKOMSTENBELASTING
4.1
Fiscale winstberekening
4.1.1
Opbrengstverantwoording
De opbrengsten van belastingplichtige worden verkregen door het exploiteren van een supermarkt.
Uit het onderzoek is gebleken dat uitsluitend contant wordt verkocht. Belastingplichtige gebruikt 2 kasregisters met kassarollen. Er wordt een kassabon aan de klanten uitgereikt.
Volgens belastingplichtige worden de inkopen zowel contant als op rekening gedaan.
Aangezien belastingplichtige nog geen aangifte IB (inclusief jaarrekening) over het jaar 2015 heeft ingediend, heb ik naar aanleiding van de bevindingen van de waarnemingen ter plaatse een theoretische omzet berekend.
(…)
9 SLOTOPMERKINGEN
9.1
Afspraken
Met belastingplichtige zijn de volgende afspraken gemaakt:
- belastingplichtige dient zo spoedig mogelijk zijn aangifte IB 2015 in te dienen;
- belastingplichtige dient vanaf heden een kasboek bij te houden waarin ook privé-opnamen en privé-stortingen opgenomen dienen te worden.
- belastingplichtige dient vanaf heden een voorraadadministratie te voeren.”
2.4
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is op 30 november 2018 onderhavige aanslag inkomstenbelasting 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 212.176.
2.5
Belanghebbende heeft op 29 januari 2019, bij het bezwaarschrift, de aangifte inkomstenbelasting 2015 ingediend. Daarin heeft belanghebbende een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 67.945. Verder heeft belanghebbende in het bezwaarschrift opgemerkt dat bij het samenstellen van de jaarrekening de theoretische omzetberekening uit het boekenonderzoek is toegepast.

3.GESCHIL

3.1
Partijen zijn bij wijze van compromis overeengekomen dat belanghebbende in 2015 loon uit dienstbetrekking heeft genoten van NAf 24.000, dat de aftrekbare kosten ter zake op NAf 500 kunnen worden gesteld en dat belanghebbende een opbrengst uit onderneming heeft genoten van NAf 112.000. Tussen partijen is nog uitsluitend in geschil of belanghebbende recht heeft op investeringsaftrek ten bedrage van NAf 29.058.
3.2
De verzuimboete van NAf 1.000 is niet in geschil.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 106.442. De Inspecteur concludeert tot vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 135.500.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Indien in een boekjaar voor meer dan NAf 5.000 wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, wordt ingevolge artikel 9A, lid 1, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) 10% van het investeringsbedrag ten laste gebracht van de opbrengst van onderneming van dat jaar.
4.2
Het voorgaande vindt slechts toepassing indien door de belastingplichtige een regelmatige boekhouding wordt gevoerd, met geregelde jaarlijkse afsluitingen (artikel 9B LIB).
4.3
Het Gerecht is met de Inspecteur van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op de investeringsaftrek over het jaar 2015 door het ontbreken van een regelmatige boekhouding met regelmatige afsluitingen. Zijn boekhouding over dat jaar vormt immers geen betrouwbare grondslag voor de winstberekening en een adequate kascontrole is blijkens de bevindingen van het boekenonderzoek niet mogelijk (vgl. RBB 27 juni 2005, ECLI:NL:ORBBNAA:2005:2).
4.4
Verder betwist de Inspecteur dat belanghebbende voor een bedrag van NAf 290.588 aan investeringen heeft gedaan. Dit brengt mee dat belanghebbende, die een aftrekpost in aanmerking wenst te nemen, moet bewijzen dat hij deze investeringen heeft gedaan.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende op generlei wijze de gestelde investeringen onderbouwd, bijvoorbeeld met aankoopbewijzen, facturen of overeenkomsten. Belanghebbende is dus niet geslaagd in zijn bewijslast.
4.5
Nu belanghebbende geen recht heeft op investeringsaftrek, is tussen partijen niet in geschil dat de aanslag moet worden verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 135.500.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.
5.5
Door de griffier is ten onrechte NAf 150 in plaats van NAf 50 griffierecht in rekening gebracht. Het Gerecht zal daarom de griffier het teveel betaalde griffierecht laten terugbetalen (vgl. GEA Curaҫao 14 mei 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:148).

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 135.500;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf 1.400;
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden; en
- verstaat dat de griffier het teveel betaalde griffierecht van NAf 100 aan belanghebbende terugbetaalt.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 6 oktober 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500