In deze zaak heeft de Raad van Beroep voor Belastingzaken op 27 juni 2005 uitspraak gedaan over de aanvaardbaarheid van een gesloten compromis met betrekking tot de inkomstenbelasting van appellant over de jaren 1990 tot en met 1997. Appellant had belastingaanslagen ontvangen, waaronder een navorderingsaanslag over 1990 en primitieve aanslagen over de jaren 1991 tot en met 1995. Tegen deze aanslagen heeft appellant tijdig beroep en bezwaar aangetekend. De Inspecteur heeft de bezwaren afgewezen, waarna appellant in beroep ging bij de Raad. De Raad heeft vastgesteld dat appellant ontvankelijk is in zijn beroepen, maar dat hij niet is verschenen op de zittingen, wat door zijn gemachtigde als verhindering werd verklaard zonder voldoende bewijs.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden rondom de belastingaanslagen en de boekhouding van appellant onderzocht. Het bleek dat appellant een eenmanszaak drijft en betrokken is bij verschillende naamloze vennootschappen. De Inspecteur heeft de boekhouding van appellant als ondeugdelijk bestempeld, wat leidde tot een omkering van de bewijslast. De Raad heeft geoordeeld dat appellant niet overtuigend heeft aangetoond dat de door de Inspecteur gemaakte schattingen onjuist waren. De Raad heeft de hoogte van de belastbare inkomens over de jaren 1990 tot en met 1995 vastgesteld en de navorderingsaanslag over 1990 gehandhaafd, terwijl de belastbare inkomens voor de andere jaren zijn verminderd.
De Raad heeft geconcludeerd dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de boekhouding over de jaren 1993 tot en met 1995 ondeugdelijk was, en dat appellant recht heeft op bepaalde aftrekken. De uiteindelijke beslissing van de Raad was om de navorderingsaanslag over 1990 te handhaven en de belastbare inkomens voor de jaren 1991 tot en met 1995 te verlagen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een betrouwbare boekhouding en de gevolgen van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting voor belastingplichtigen.