In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, gaat het om een geschil tussen een belanghebbende, woonachtig in Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen over de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016. De belanghebbende heeft in de Verenigde Staten arbeidsinkomsten genoten, wat heeft geleid tot een situatie van dubbele belasting, aangezien Curaçao belasting heft op het wereldinkomen van zijn inwoners. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die oorspronkelijk was vastgesteld op een belastbaar inkomen van NAf 53.645, resulterend in een te betalen belasting van NAf 5.389. Na bezwaar is de aanslag verlaagd naar NAf 5.364, maar de belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
Tijdens de zitting op 28 juni 2019 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De belanghebbende stelt dat hij over zijn in het buitenland genoten arbeidsinkomen geen belasting verschuldigd is in Curaçao, en dat hij in het verleden wel degelijk aftrek heeft gekregen op basis van het beleid van de Belastingdienst. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de inkomsten uit arbeid in de VS zijn belast en dat Curaçao op basis van het OESO-Modelverdrag een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet verlenen.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de aanslag moet worden verminderd tot NAf 25, rekening houdend met de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De uitspraak op bezwaar is vernietigd en de Inspecteur is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen en is op 16 augustus 2019 uitgesproken.