ECLI:NL:OGEAC:2020:216

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
21 oktober 2020
Zaaknummer
CUR201902844
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslagen en omkering bewijslast in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 29 september 2020 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had te maken met een primitieve aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013, die was opgelegd op 25 augustus 2017, en een navorderingsaanslag die volgde op een boekenonderzoek. De belanghebbende had te laat aangifte gedaan, waardoor de Inspecteur niet in staat was om rekening te houden met de aangifte bij het vaststellen van de aanslag. Dit leidde tot omkering van de bewijslast, wat betekent dat de belanghebbende moest aantonen dat de aanslagen onjuist waren. De belanghebbende betwistte de hoogte van de aanslagen en voerde aan dat bepaalde kosten in mindering moesten worden gebracht. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur de aanslagen op een redelijke manier had vastgesteld, maar dat een bedrag van NAf 5.116, dat was meegenomen bij winkelovervallen, als kostenpost in mindering moest komen op de belastbare winst. De primitieve aanslag werd verminderd naar een belastbaar inkomen van NAf 101.180, terwijl de navorderingsaanslag werd vernietigd. De verzuimboete van NAf 2.500 werd gehandhaafd. Het Gerecht verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond en het bezwaar tegen de primitieve aanslag en navorderingsaanslag gegrond, maar het bezwaar tegen de verzuimboete ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak van 29 september 2020
BBZ nr. CUR201902844
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
Belanghebbende, wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 augustus 2017 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd (nr. 01.2013.45816) naar een belastbaar inkomen van NAf 209.867. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van NAf 2.500 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Aan belanghebbende is met dagtekening 22 september 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2013 opgelegd (nr. 01.13.46298) naar een belastbaar inkomen van NAf 215.290.
1.3
Belanghebbende heeft op 21 november 2017 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag van 22 september 2017.
1.4
Belanghebbende heeft op 8 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen de primitieve aanslag van 25 augustus 2017.
1.5
Belanghebbende heeft op 9 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.6
De Inspecteur heeft op 15 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 24 augustus 2020 een pleitnotitie ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [Q], alsmede belanghebbendes zoon [B]. Namens de Inspecteur is verschenen [C]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding. Belanghebbende heeft ter zitting nadere stukken ingebracht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft sinds 2010 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een toko, alsmede het verrichten van de betaalservicediensten Pagafasil en Pagomatiko.
2.2
Bij belanghebbende is in 2017 een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2012 tot en met 2016. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 24 mei 2017. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:
2.4
Eerder ingesteld(e) Waarneming(en) ter plaatse/Boekenonderzoek(en)
Op 26 november, 1 december en 21 december van het jaar 2015 hebben bij belastingplichtige drie WTP’s plaatsgevonden. Deze WTP's hadden ten doel:
- het vastleggen van alle procedures en handelingen rondom de verkopen/ kassa;
- het opnemen van de kas aan het begin en einde van de dag;
- het registreren van de verkoopinformatie.
Tijdens de waarnemingen ter plaatse is een gemiddelde dagomzet exclusief OB berekend van 1.212. Belastingplichtige zal een afschrift van het rapport ontvangen. (…)
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te alien tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
Omdat een (groot) deel van de omzet per kas wordt ontvangen dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constatering blijkt dat dit niet het geval is: Er ontbreekt een (klad)kasboek met dagelijkse kassaldi over de jaren 2012 tot en met 2014.
Er wordt geen kascontrole toegepast.
Er is geen jaarrekening over de jaren 2012 tot en met 2016 samengesteld;
Er is geen grootboek over de jaren 2012 tot en met 2016 opgemaakt;
Er zijn geen salarisslips van de maandelijks uitbetaald lonen over de jaren 2012 tot en met 2015 opgemaakt;
Er is geen LB ingehouden en afgedragen over de jaren 2012 tot en met 2016;
Over de jaren 2015 en 2016 is er geen aansluiting tussen de aangegeven OB volgens het kasboek en de OB volgens de aangiften omzetbelasting. Er zijn verschillen van 6.318 respectievelijk 3.292 geconstateerd. Voor een specificatie hiervan verwijs ik naar bijlage 2.
Belastingplichtige maakt geen onderscheid tussen belaste en onbelaste verkopen over de jaren 2012 tot en met 2014.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43. lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
(…)
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen -Administratieplicht" en "Bewaarplicht- genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
- Over de jaren 2012 tot en met 2016 is er geen aansluiting tussen de totale omzet volgens administratie (kasschriften, kasboek) en de omzet volgens de aangiften omzetbelasting. (…)
- (…)
- De ontvangen commissie voor het verrichten van diensten van Pagafasil en Pagomatiko zijn niet in de administratie als omzet verantwoord. (…)
- Tijdens de WTP's is geconstateerd dat de verkoop van Lotto powerball niet wordt aangeslagen op de kassa en zijn als gevolg hiervan niet in de administratie als omzet verantwoord. (…)
- De ontvangen huur in het jaar 2016 is niet in de administratie als omzet verantwoord. (…)
De in dit hoofdstuk genoemde bevindingen ten aanzien van de administratie en administratieve verplichtingen hebben gevolgen voor de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften. (…) Zie in dit verband ook artikel 30, lid 6 ALL (omkering bewijslast).
(…)
2.3
Aan belanghebbende is met dagtekening 25 augustus 2017 onderhavige primitieve aanslag inkomstenbelasting 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 209.867
2.4
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek is met dagtekening 22 september 2017 onderhavige navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 215.290.
2.5
Belanghebbende heeft op 8 maart 2018, bij het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2013, de aangifte inkomstenbelasting 2013 ingediend. Daarin heeft belanghebbende een belastbaar inkomen aangegeven van nihil.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de belastingaanslagen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2
De Inspecteur heeft in het verweerschrift en ter zitting het standpunt ingenomen dat de primitieve aanslag dient te worden verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 106.296. Verder heeft de Inspecteur verklaard dat de navorderingsaanslag daarom kan worden vernietigd. Volgens de Inspecteur wordt het belastbaar inkomen als volgt berekend:
2013
Theoretische omzet verkopen (131%)
586.853
Kostprijs verkopen (100%)
-447.979
Brutowinst verkopen (31%)
138.874
Theoretische omzet telefoonkaarten (106,95%)
50.44
Kostprijs telefoonkaarten (100%)
-47.162
Brutowinst telefoonkaarten (6,95%)
3.278
Ontvangst commissie Pagafasil
13.173
Ontvangst commissie Pagomatiko
14.879
Algemene kosten
-17.71
Huisvestingskosten
-34.453
Personeelskosten (excl. medische kosten)
-23.347
Representatiekosten
-143
-75.653
Winst uit onderneming
94.551
Inkomsten onroerend goed (65%)
2.73
AOV-uitkering
9.867
Persoonlijke lasten (rente eigen woning)
-852
Buitengewone lasten (levensonderhoud kind)
-2.39
Drempel
5.245
Belastbaar inkomen
106.296
3.3
Belanghebbende betoogt onder meer dat de brutowinstmarge op de verkopen geen 31% maar 12% dient te bedragen, dat de kosten voor adviseur [K] niet NAf 5.400 maar NAf 9.000 bedragen, dat de medische kosten van NAf 5.117 en de autokosten van NAf 7.699 in aftrek op de winst moeten komen en dat het kasgeld van NAf 5.116 dat is meegenomen bij winkelovervallen ook in mindering komt op de winst.
3.4
Tussen partijen is de verzuimboete van NAf 2.500 niet in geschil.
3.5
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag en tot een vermindering van de primitieve aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 106.296. Belanghebbende concludeert tot een verdergaande vermindering van de primitieve aanslag.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de primitieve aanslag inkomstenbelasting 2013 is op 8 maart 2018 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 8 december 2018, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, lid 1 ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 8 december 2019, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 9 augustus 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.6
In artikel 29, lid 1 ALL is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.7
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 25 augustus 2017. Het bezwaarschrift is op 8 maart 2018 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.8
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.9
Belanghebbende stelt, hetgeen het Gerecht aannemelijk acht, dat zij pas op 16 februari 2018 op de hoogte is gekomen van de aanslag.
4.1
Als met vertraging is kennisgenomen van een belastingaanslag, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van ten minste twee weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (vgl. GHvJ 8 juni 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:147). Belanghebbende heeft op 8 maart 2018 bezwaar gemaakt tegen de aanslag waarmee zij pas op 16 februari 2018 bekend is geworden. Dit is buiten de termijn van twee weken, zodat de bezwaartermijn is overschreden.
4.11
Vervolgens is de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid die een afwijking van de tweewekentermijn rechtvaardigt. Het Gerecht heeft jarenlang in beginsel een termijn van één maand als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ aangemerkt. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende, gelet op die vaste en jarenlange jurisprudentie, bij het instellen van het bezwaar in maart 2018 ervan mocht uitgaan dat die termijn ook in haar geval gehanteerd zou worden. Het Gerecht ziet dit dan ook als een bijzondere omstandigheid die in dit geval een afwijking van de tweewekentermijn rechtvaardigt (vgl. GHvJ 5 november 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:223). Uitgaande van een termijn van een maand is het onderhavige bezwaar tijdig ingediend, zodat het ontvankelijk is.
Inkomenscorrectie
4.12
Artikel 31, lid 3 ALL bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.13
De vereiste aangifte is niet gedaan als een aangifte de Inspecteur op een zodanig tijdstip bereikt, dat hij bij het regelen van de aanslag daarmee redelijkerwijze geen rekening kon houden. Dat een aangifte niet binnen de wettelijke termijn of de door de Inspecteur gestelde termijn is binnengekomen, brengt op zichzelf dus niet mee dat de vereiste aangifte in de zin van artikel 31 ALL niet is gedaan (vgl. HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1839; GEA Curaҫao 3 oktober 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:225).
4.14
Belanghebbende heeft, buiten de termijn, pas op 8 maart 2018 de aangifte inkomstenbelasting 2013 gedaan, terwijl de primitieve aanslag is vastgesteld op 25 augustus 2017. Deze aangifte heeft de Inspecteur op een zodanig laat tijdstip bereikt, dat de Inspecteur bij het regelen van de aanslag daarmee redelijkerwijs geen rekening kon houden. Dit betekent dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, en dat voornoemde bewijsregel van artikel 31, lid 3 ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast) van toepassing is.
4.15
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de winstcorrectie mede gebaseerd op een herberekening van de omzet aan de hand van de bij de waarnemingen ter plaatse geconstateerde dagomzetten. Verder is uitgegaan van een brutowinstpercentage van 31% dat is gebaseerd op branchegegevens. Voorts heeft belanghebbende zelf de operationele kosten aangegeven. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
4.16
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 30, lid 6 ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013: BX7184; GEA Curaҫao 15 april 2020, ECLI:NL:OGEAC:2020:89). Belanghebbende betoogt onder meer dat de brutowinstmarge geen 31% bedraagt, zoals de Inspecteur voor de schatting heeft aangenomen, maar slechts 12%.
4.17
Door te wijzen op een achteraf gereconstrueerde resultatenrekening waarin een brutowinstmarge van 12% is gehanteerd, heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat zij een lagere winstmarge heeft genoten dan de Inspecteur in aanmerking heeft genomen. Ook met hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd omtrent de kosten voor adviseur [K], de medische kosten en de autokosten heeft belanghebbende dit (verzwaarde) tegenbewijs niet geleverd. Belanghebbende heeft derhalve niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van deze voor de schatting gebruikte gegevens.
4.18
Dit is anders voor wat betreft het bij de winkelovervallen meegenomen kasgeld van NAf 5.116. De door overvallen of diefstal aan de onderneming onttrokken bedragen, dienen als kostenpost in aanmerking te worden genomen. Nu de Inspecteur niet heeft betwist dat een bedrag van NAf 5.116 is onttrokken bij winkelovervallen, dient dit bedrag in mindering te komen op de belastbare winst. De aanslag inkomstenbelasting 2013 zal dus worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen van NAf 106.296 minus NAf 5.116, ofwel NAf 101.180.
Slotsom
4.19
Gelet op het vorenstaande ziet het Gerecht aanleiding om te oordelen dat de navorderingsaanslag vernietigd moet worden, dat de primitieve aanslag verminderd moet worden naar een belastbaar inkomen van NAf 101.180 en dat de verzuimboete van NAf 2.500 gehandhaafd moet worden. Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht het bezwaar tegen de primitieve aanslag en navorderingsaanslag daarom gegrond verklaren en het bezwaar tegen de verzuimboete ongegrond verklaren.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
In bijzondere omstandigheden kan van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht echter geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand.
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de primitieve aanslag inkomstenbelasting 2013 gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2013 gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de verzuimboete ongegrond;
- vermindert de primitieve aanslag inkomstenbelasting 2013 tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf 101.180;
- vernietigt de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2013;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 29 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf. 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500