ECLI:NL:OGEAC:2020:89

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
CUR201804303, CUR201804304, CUR201804305 t/m CUR201804317
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ; omkering en verzwaring van de bewijslast

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 15 april 2020 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ die aan de belanghebbende zijn opgelegd. De belanghebbende, eigenaar van meerdere onroerende zaken, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd op basis van geschatte huurbedragen, omdat hij geen informatie had verstrekt over zijn verhuuropbrengsten. Het Gerecht oordeelt dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting, waardoor de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is. De belanghebbende slaagt er niet in om de verzwaarde bewijslast te weerleggen, en het bewijsaanbod ter zitting wordt als tardief gepasseerd. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen gehandhaafd, en het Gerecht verklaart het beroep van de belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2007 tot en met 2012 ongegrond. De navorderingsaanslag voor het jaar 2006 wordt vernietigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, rechter, en is openbaar gemaakt op 20 april 2020.

Uitspraak

Uitspraak van 15 april 2020
BBZ nrs. CUR201804303, CUR201804304, CUR201804305 t/m CUR201804317
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 27 januari 2017 over het jaar 2006 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting, premies AOV/AWW en AVBZ opgelegd.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 27 januari 2017 over de jaren 2007 tot en met 2012 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies AVBZ opgelegd.
1.3
Tegen deze aanslagen is belanghebbende op 27 maart 2017 in bezwaar gekomen.
1.4
Belanghebbende heeft 19 december 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Daarvoor heeft hij het bedrag van NAf 50 aan griffierecht voldaan.
1.5
Bij uitspraken op bezwaar van 28 december 2018 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.6
De Inspecteur heeft op 23 januari 2020 verweerschriften ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020 te Willemstad. Op de zitting zijn namens belanghebbende verschenen [A] en [B] verbonden aan het kantoor [Q]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en A.R.T. Riedel.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in dienstbetrekking werkzaam voor [X]. Hij woont aan de [adres]. Belanghebbende is eigenaar van nog twee onroerende zaken, gelegen te [adres A] en [adres B].
2.2
In het kader van een onderzoek (Project Bestandsvergelijking) is door de Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) aan belanghebbende bij brief van 6 september 2016 informatie met betrekking tot zijn onroerende zaken verzocht. In die brief is voor zover van belang het volgende vermeld:
“In verband met een project van de Belastingdienst Curaçao in het kader van de verhuur van onroerende zaken benaderen wij u als eigenaar van een of meerdere onroerende zaken op Curaçao en verzoeken wij u om informatie te verstrekken over uw onroerende zaken en over de verhuuropbrengsten in de jaren 2006 tot en met december 2015. (…)
In het kader van het bovenstaande verzoek ik u om binnen een week de gegevens opgenomen in bijlage 1, voor de
jaren 2006 tot en met 2015aan ons te verstrekken: (…)”
In bijlage 1 wordt onder andere informatie over de aankoop van de onroerende zaken verzocht, informatie over het huurtarief en de bezetting.
2.3
Tot de gedingstukken behoort het rapport van 20 september 2016 van de SBAB met het resultaat van dit onderzoek. Blijkens het rapport is belanghebbende eigenaar van vier percelen waaronder het perceel te [adres A] en het perceel te [adres B]. In het rapport is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“ (…)
Resultaat onderzoek
Medewerking belastingplichtige
Op 6 september 2016 heb ik belastingplichtige en zijn echtgenote benaderd met het verzoek om binnen een week informatie te verstrekken betreffende hun onroerende zaken. Nadat een week is verstreken heb ik hun weer telefonisch benaderd. Belastingplichtige verklaarde dat hij zijn adviseur bij het kantoor [Q] opdracht heeft gegeven om zijn zaken te behandelen. Tot op heden heb ik geen reactie gekregen van belastingplichtige noch zijn adviseur.
(…)
Perceel [adres A]:
Dit betreft een bebouwd perceel gelegen in Dominguito. Ik heb waarneming ter plekke gedaan en heb geconstateerd dat het huis bewoond is. Ik neem aan dat dit huis door belastingplichtige verhuurd wordt.
Ik zal de huuropbrengsten bepalen op basis van soortgelijke huurwoningen in de omgeving. Dit komt op een huurbedrag van 1.000 per maand. Op basis van informatie van Aqualectra heb ik geconstateerd dat op dit huis sinds 1976 de water- en elektriciteitsmeters op naam van een derde staat vermeld.
(…)
De volgende bedragen dienen te worden gecorrigeerd:
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Huuropbrengsten
12
12
12
12
12
12
12
65% opbrengst onroerende zaken
7.8
7.8
7.8
7.8
7.8
7.8
7.8
Perceel [adres B]
Dit betreft een woning verdeeld in kamers. Volgens de informatie van derden worden de kamers voor een gemiddelde prijs van 750 er maand verhuurd. Voor de berekening zal ik 11 maanden aanhouden dat de kamers bezet waren. De woning bestaat uit 4 kamers.
Op basis van het eerder genoemde kom ik tot de volgende huuropbrengsten per jaar:
(…)
De volgende bedragen dienen te worden gecorrigeerd:
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Huuropbrengsten
33
33
33
33
33
33
33
65% opbrengst onroerende zaken
21.45
21.45
21.45
21.45
21.45
21.45
21.45
(…)
Recapitulatie
De volgende bedragen dienen te worden aangemerkt als opbrengst onroerende zaken.
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Huuropbrengsten [adres B]
33
33
33
33
33
33
33
Huuropbrengsten [adres A]
12
12
12
12
12
12
12
Totale huuropbrengsten
45
45
45
45
45
45
45
65% opbrengst onroerende zaken
29.25
29.25
29.25
29.25
29.25
29.25
29.25
Aangegeven
3.51
3.51
3.51
3.51
Loon
90
Correctie inkomen
119.25
29.25
29.25
32.76
32.76
32.76
32.76
2.4
De Inspecteur heeft voor de onderhavige jaren op 27 januari 2017 overeenkomstig het rapport navorderingsaanslagen opgelegd.
2.5
Belanghebbende heeft voor het jaar 2006 een belastbaar inkomen aangegeven van nihil. De aanslagen inkomstenbelasting en premies zijn overeenkomstig de aangifte opgelegd. Op 27 januari 2017 zijn navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf. 117.036.
2.6
Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 86.652. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf 115.902 (NAf 86.652 plus NAf 29.250) en een premie-inkomen AVBZ van NAf. 119.762.
2.7
Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 80.443. Aan belanghebbende is op 23 december 2013 een eerste navorderingsaanslag opgelegd voor niet aangegeven rente-inkomsten. Vervolgens zijn op 27 januari 2017 navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie- inkomen AVBZ van NAf. 114.206 (NAf 84.956 plus NAf. 29.250).
2.8
Belanghebbende heeft voor het jaar 2009 een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 84.516. Aan belanghebbende is op 10 januari 2014 een eerste navorderingsaanslag opgelegd voor niet aangegeven rente-inkomsten. Vervolgens zijn op 27 januari 2017 navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen AVBZ van NAf 122.840 (NAf 93.590 plus NAf 29.250).
2.9
Belanghebbende heeft voor het jaar 2010 een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 182.500. De aanslagen inkomstenbelasting en premie AVBZ zijn opgelegd naar een belastbaar, en een premie- inkomen van NAf 104.254. De Inspecteur heeft op basis van het rapport navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen AVBZ van NAf 133.504 (NAf 104.254 plus 29.250).
2.1
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 115.478. De aanslagen zijn overeenkomstig de aangifte vastgesteld. De Inspecteur heeft op basis van het rapport navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen AVBZ van NAf 144.728 (NAf 115.478 plus 29.250).
2.11
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 een belastbaar inkomen aangegeven van NAf 138.855. De aanslag is overeenkomstig de aangifte vastgesteld. De Inspecteur heeft op basis van het rapport navorderingsaanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen en premie-inkomen AVBZ van NAf 168.105 (NAf 138.855 plus 29.250).
2.12
In de motivering van het bezwaarschrift (11 augustus 2017) is over de huuropbrengsten van het perceel te [adres A] – voor zover van belang - het volgende vermeld:
(…)
“Aangezien het om een woning gaat die in gebruik is genomen door familie die dicht bij cliënt staan, heeft hij nimmer huur gevraagd voor het woongenot. Derhalve geniet cliënt met betrekking tot deze woning geen huuropbrengsten.” (…)
Over de huuropbrengst van het perceel te [adres B] is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
(…)
Verder is het momenteel voor ons onbekend vanaf wanneer deze woning wordt verhuurd. Wij zullen, aangezien wij nog niet beschikken over de noodzakelijke gegevens om dit vast te stellen, u hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen. Cliënte is momenteel de huuropbrengsten per jaar in kaart aan het brengen. Wij zullen ook deze informatie zo spoedig mogelijk aan u doen toekomen. “
2.13
In een aanvulling op het bezwaarschrift is in het schrijven van 9 november 2017 over de huuropbrengst van het perceel te [adres B] – voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…) [adres B] wordt pas vanaf mei 2009 verhuurd aan derden. In de jaren 2006 tot en met april 2009 heeft er geen verhuur plaatsgevonden. Op basis van informatie verkregen van client bedroeg de huurprijs vanaf mei 2009 tot en met juni 2011 NAf 1.600 per maand. Vervolgens is de onroerende zaak vanaf juli 2011 tot en met juni 2015 verhuurd aan derden voor NAf 600 per maand. Bijgaand treft u een e-mail van cliënte inzake de huurinkomsten aan. (…) ”
2.14
In de e-mail (7 november 2017) is - voor zover van belang – het volgende vermeld:
“ (…)
- de huurgegevens over de periodes mei-2009 tot juni-2011 and juni 2015 tot en met mei-2017 zijn reeds in jullie bezit;
- Voor 2006 tot mei-2009 geldt dat er geen verhuur aan derden heeft plaatsgevonden;
- In de periode juni-2011 tot juni 2015 is het object zonder schriftelijke overeenkomst verhuurd aan [W], voor ANG 600,--/maand. Gedurende deze periode is geen administratie bijgehouden, ook niet van kosten. (…)”
2.15
De navorderingsaanslagen zijn in de bezwaarfase gehandhaafd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslagen (jaren 2007 t/m 2012) naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Deze vraag beantwoordt belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2
Over het jaar 2006 bestaat tussen partijen geen geschil meer. De Inspecteur heeft in het verweerschrift te kennen gegeven dat hij door verloop van de termijn van artikel 13, lid 3 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) niet bevoegd was de aanslagen op te leggen. Deze navorderingsaanslagen dienen derhalve te worden vernietigd.
3.3
Belanghebbende stelt (zie pleitnota) dat hij abusievelijk in de aangiften de huurinkomsten slechts gedeeltelijk heeft aangegeven. Het perceel te [adres A] werd volgens belanghebbende niet verhuurd maar is aan familieleden om niet ter beschikking gesteld. Het perceel te [adres B] is wel verhuurd, maar pas vanaf het jaar 2009. De te belasten huurinkomsten bedragen aldus belanghebbende NAf 8.320 (2009), NAf 12.480 (2010), NAf 8.580 (2011) en NAf 7.200 (2012).

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Beroep niet tijdig beslissen

4.1
Belanghebbende heeft op 18 december 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen. Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 28 december 2018 alsnog uitspraak gedaan op de bezwaren. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.2
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 18 december 2018 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar van 28 december 2018 (GEA Curaçao, 17 april 2018, nr. CUR201700103, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Omkering bewijslast
4.3
Artikel 40 lid 1, letter a van de ALL bepaalt dat een ieder gehouden is aan de Inspecteur op diens verzoek de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing ten aanzien van hem van belang kunnen zijn.
4.4
Artikel 31, lid 3 ALL bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikelen 40 ALL tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.5
In het onderhavige geval is belanghebbende middels schrijven van 6 september 2016 verzocht om informatie te verstrekken over zijn onroerende zaken. Ter zitting heeft de controlemedewerker verklaard dat hij ook (tweemaal) telefonisch contact heeft gehad met belanghebbende en verzocht heeft om financiële gegevens (waaronder bankafschriften) om de huuropbrengsten te kunnen bepalen. Bij uitblijven van een reactie van belanghebbende zijn de navorderingsaanslagen opgelegd op basis van geschatte huurbedragen. In de bezwaarfase heeft belanghebbende over de verhuur de in 2.12, 2.13 en 2.14 opgenomen informatie verstrekt. Die informatie is te summier en daarmee wordt naar het oordeel van het Gerecht niet voldaan aan de informatieverplichting van artikel 40 lid 1, letter a van de ALL. Dit brengt mee dat voornoemde bewijsregel van artikel 31, lid 3 ALL (omkering en verzwaring van de bewijslast) toepassing vindt.
4.6
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De navorderingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. Het huurbedrag (NAf 1.000 per maand) van het perceel te [adres A] is volgens de Inspecteur gebaseerd op huurbedragen van soortgelijke huurwoningen in de buurt. Desgevraagd is op de zitting verklaard dat hiervoor informatie van de terreindienst van de Belastingdienst is gebruikt. Het huurbedrag van het [adres B] is volgens verklaring van de Inspecteur op de zitting, gebaseerd op informatie van een bemiddelingsbureau voor verhuur van kamers. Het Gerecht hecht geloof aan de verklaringen van de Inspecteur. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
4.7
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 31, lid 3 ALL bedoelde wijze (vgl. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013: BX7184). Belanghebbende heeft in dat verband gewezen op de informatie die hij in de bezwaarfase heeft ingebracht (zie 2.13 en 2.14). Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende daarmee niet op overtuigende wijze de onjuistheid aangetoond van de schatting van de Inspecteur of de voor de schatting gebruikte gegevens. Ter zitting heeft belanghebbende nog verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld nadere informatie te verstrekken. Niet is gebleken dat belanghebbende deze informatie niet eerder heeft kunnen verstrekken. Het Gerecht passeert dit bewijsaanbod gelet op de doelmatige procesgang als tardief. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur.
4.8
De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat de navorderingsaanslag premie AVBZ voor het jaar 2007 moet worden vastgesteld op NAf 118.762. Het beroep inzake deze navorderingsaanslag is derhalve gegrond.
Niet-horen in de bezwaarfase
4.9
Op grond van artikel 30, lid 4, ALL wordt de belanghebbende in de bezwaarfase gehoord als hij daar in zijn bezwaarschrift om heeft verzocht. Belanghebbende is ondanks zijn verzoek daartoe niet gehoord in de bezwaarfase. Het Gerecht ziet in de gang van zaken aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt (vgl. HR 19 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495).

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten. Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding aan bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL: OGHACMB: 2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.2
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, vijfde lid van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies voor het jaar 2006 gegrond;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen voor het jaar 2006;
  • verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor het jaar 2007 t/m 2012 ongegrond;
  • verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag premie AVBZ voor het jaar 2007 gegrond en inzake de premie AVBZ voor de andere jaren ongegrond;
  • vermindert de navorderingsaanslag premie AVBZ 2007 naar een premie-inkomen van NAf 118.762;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en uitgesproken op 15 april 2020, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500