ECLI:NL:OGEAC:2019:43

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
CUR201600591 t/m CUR201600602
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkapte winstuitdeling en verzuimboetes in belastingzaken

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, stond de vraag centraal of de Inspecteur der Belastingen terecht navorderingsaanslagen en verzuimboetes had opgelegd aan de belanghebbende, een directeur en enig aandeelhouder van een schildersbedrijf. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die waren opgelegd over de jaren 2009 tot en met 2012, als gevolg van een boekenonderzoek dat door de Inspecteur was uitgevoerd. Dit onderzoek had geleid tot de conclusie dat er sprake was van verkapte winstuitdelingen aan de aandeelhouder, waarbij de belanghebbende en de NV zich bewust waren van de vermogensverschuivingen. De belanghebbende had verzocht om boetevermindering vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar het Gerecht oordeelde dat de redelijke termijn ten tijde van sluiting van het onderzoek nog niet was overschreden. De uitspraak van het Gerecht op 6 maart 2019 bevestigde de navorderingsaanslagen en handhaafde de verzuimboetes, maar matigde deze wel met 15% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn na de oplegging van de boetes. De belanghebbende werd in het gelijk gesteld voor de verzuimboetes, die werden verminderd tot respectievelijk NAf 848, NAf 1.208, NAf 675 en NAf 1.112. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak van 6 maart 2019
BBZ nrs. CUR201600591 t/m CUR201600602
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[ X ], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 18 december 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing AVBZ over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 87.282. Verder is op dezelfde datum een navorderingsaanslag premieheffing AOV 2009 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 77.544. Voorts is een verzuimboete van NAf 998 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Aan belanghebbende zijn op 18 december 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing AVBZ over het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 112.784. Verder is op dezelfde datum een navorderingsaanslag premieheffing AOV 2010 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 80.336. Voorts is een verzuimboete van NAf 1.422 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.3
Aan belanghebbende zijn op 23 december 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing AVBZ over het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 105.572. Verder is op dezelfde datum een navorderingsaanslag premieheffing AOV 2011 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 82.184. Voorts is een verzuimboete van NAf 795 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.4
Aan belanghebbende zijn op 23 december 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing AVBZ over het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar en premie-inkomen van NAf 131.414. Verder is op dezelfde datum een navorderingsaanslag premieheffing AOV 2012 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 93.000. Voorts is een verzuimboete van NAf 1.309 opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.5
Belanghebbende heeft op 9 februari 2016 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen en de boetes.
1.6
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 24 juni 2016 de navorderingsaanslagen en de boetes gehandhaafd.
1.7
Belanghebbende heeft op 23 augustus 2016 beroepen ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Daarbij is NAf 50 aan griffierecht betaald.
1.8
Belanghebbende heeft op 14 juni 2017 de beroep gemotiveerd.
1.9
De zitting heeft op 13 september 2017 plaatsgevonden ten overstaan van rechter mr. De Werd. De zaken met de nummers CUR201600591 t/m CUR201600602 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [ A ] van [ Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [ C ]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.1
Een nadere zitting heeft op 30 november 2017 plaatsgevonden ten overstaan van rechter mr. De Werd. De zaken met de nummers CUR201600591 t/m CUR201600602 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [ A ], voornoemd. Namens de Inspecteur zijn verschenen [ C ], [ D ] en [ E ]. Het Gerecht heeft het onderzoek gesloten.
1.11
Door defungeren van rechter mr. De Werd per 1 augustus 2018, kan de uitspraak in deze zaak niet door hem worden gewezen. Partijen hebben ermee ingestemd dat rechter mr. Van Suilen uitspraak wijst in deze zaak, zonder dat een nadere mondelinge behandeling ten overstaan van mr. Van Suilen heeft plaatsgevonden.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [ X ] NV (hierna: de NV). De NV exploiteert een schildersbedrijf.
2.2
In opdracht van de Inspecteur heeft in 2014 bij de NV een boekenonderzoek plaatsgevonden naar de winstbelasting, omzetbelasting en loonbelasting voor de jaren 2009 tot en met 2012. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 16 april 2015. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:
4.1.1.1 Verkoop van vervoermiddelen
Zoals hiervoor vermeld, heeft belastingplichtige in het jaar 2010 een vervoermiddel verkocht. Van deze transactie is niets geboekt. Dit vervoermiddel staat nog steeds op de balans ultimo 2012.
Belastingplichtige gaf aan dat het vervoermiddel in november 2010 voor een bedrag van 2.500 is verkocht. Echter heeft belastingplichtige dit bedrag niet aannemelijk kunnen maken, er zijn namelijk geen bewijsstukken overgelegd.
Belastingplichtige heeft het vervoermiddel, [ Automerk ] — model 2000, in het jaar 2007 voor een bedrag van 15.000 aangeschaft. Het is niet aannemelijk dat belastingplichtige na 3 jaar hetzelfde vervoermiddel voor een waarde van 2.500 verkoopt. Volgens de autodealer, '[ Autodealer ]', had deze auto een marktwaarde van 7.500 in het jaar 2010. Op grond hiervan stel ik u voor om de verkoopwaarde op 7.500, • inclusief OB, vast te stellen.
De boekwinst heb ik bepaald aan de hand van de voorgenoemde verkoopwaarde en de boekwaarde volgens de administratie. In het overzicht hierna wordt dit nader gespecificeerd:
Omschrijving
2010
Verkoopwaarde inclusief OB
7.5
OB
357
Verkoopwaarde exclusief OB
7.143
Aanschafwaarde
15
Cumulatieve afschrijving (aug '07 t/m nov '10)
9
Boekwaarde bij verkoop
6
Boekwinst bij verkoop
1.143
De voorgenoemde handelswijze van belastingplichtige heeft ook gevolgen voor de OB. (…)
De gerealiseerde omzet is niet aangegeven. De omzet heeft het vermogen van de onderneming permanent verlaten, waardoor sprake is van een verarming van belastingplichtige. Een bevoordeling van de aandeelhouder heeft kennelijk plaatsgevonden waarbij de aandeelhouder en de vennootschap zich bewust zijn of zich redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van deze bevoordeling. Verder heeft de aandeelhouder deze bevoordeling in zijn hoedanigheid van aandeelhouder aangenomen. Op grond hiervan is er sprake van een winstuitdeling. Ik stel u daarom voor om de verkoopwaarde inclusief OB als een winstuitdeling aan de aandeelhouder aan te merken. Deze uitdeling zal in een apart schrijven aan de Inspecteur Inkomstenbelasting worden vermeld.
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Uitdeling [ Belanghebbende ]
-
7.5
-
-
4.1.2
Debiteuren
(…)
Tijdens het beoordelen van de debiteuren heb ik geconstateerd dat belastingplichtige van het openstaande bedrag uit het jaar 2012, ad 18.898 een totaal bedrag van 8.678 reeds heeft ontvangen middels een cheque. Het betreft de volgende facturen:
  • Factuur 399 — factuurbedrag: 2.212,22 - betaald met Cheque [bank] bank 000263;
  • Factuur 423 — factuurbedrag: 4.505,00 — betaald met Cheque [bank] 001783;
  • Factuur 427 — factuurbedrag: 1.961,00 — betaald met Cheque [bank] 001840.
De ontvangen cheques zijn niet gestort op de zakelijke rekening en ook niet in de administratie geregistreerd. Hierdoor is het debiteurensaldo ten onrechte te hoog opgenomen. (…)
De ontvangen bedragen hebben het vermogen van de onderneming permanent verlaten, waardoor sprake is van een verarming van belastingplichtige. Een bevoordeling van de aandeelhouder heeft kennelijk plaatsgevonden waarbij de aandeelhouder en de vennootschap zich bewust zijn of zich redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van deze bevoordeling. Verder heeft de aandeelhouder deze bevoordeling in zijn hoedanigheid van aandeelhouder genoten. Op grond hiervan is er sprake van een winstuitdeling. Ik stel u voor om het ontvangen bedrag als een winstuitdeling aan de aandeelhouder aan te merken. Deze uitdeling zal in een apart schrijven aan de lnspecteur Inkomstenbelasting worden vermeld.
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Uitdeling [ Belanghebbende ]
-
-
-
8.688
4.2.2
Opbrengstverantwoording
Belastingplichtige heeft in de jaren 2009 tot en met 2012 de volgende opbrengsten aangegeven:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Opbrengst
463.041
575.238
368.509
499.084
Tijdens het onderzoek heb ik geconstateerd dat belastingplichtige een aantal bedragen per bank heeft ontvangen welke niet als opbrengsten zijn aangegeven. Deze ontvangsten zijn afkomstig van particuliere opdrachtgevers van belastingplichtige.
Verder heb ik een aantal stortingen op de spaarrekening van de digra geconstateerd, waarvan de herkomst niet bekend is. De digra is 100% werkzaam bij belastingplichtige. Het loon uit dienstbetrekking is de enige inkomstenbron van de digra. Door de structurele gebreken in de administratie van belastingplichtige concludeer ik dat deze stortingen, opbrengsten van belastingplichtige zijn, die op de prive rekening van de digra zijn gestort.
Op grond van het voorgaande concludeer ik dat de ontvangsten van particuliere opdrachtgevers niet volledig aangegeven zijn. Op basis van een verklaring van de digra, vertegenwoordigen de particuliere kanten circa 10 tot 20% van de totale omzet. Uit een analyse van de niet aangegeven opbrengsten
(exclusief OB)van belastingplichtige (bankstortingen van zakelijke en prive rekening) concludeer ik dat circa 15% van de totale omzet, bestaande uit particulier opdrachtgevers, niet is aangegeven.
Als gevolg van het voorgaande concludeer ik dat belastingplichtige 15% van haar totale opbrengsten niet heeft aangegeven. De aangegeven opbrengsten zijn dienovereenkomstig 85% van de werkelijke opbrengsten. Ik stel u daarom voor om de niet aangegeven opbrengsten te corrigeren. Dit leidt tot de volgende berekening:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Aangegeven opbrengsten (a: 85%)
463.041
575.238
368.509
499.084
Berekende opbrengsten (b: 100%)
544.754
676.75
433.54
587.157
Niet aangegeven opbrengsten (b-a)
81.713
101.512
65.031
88.073
Het voorgaande leidt tot het volgende correctievoorstel:
Correctie
2009
2010
2011
2012
Meer opbrengst (Particuliere klanten)
81.713
101.512
65.031
88.073
De voorgenoemde handelswijze van belastingplichtige heeft ook gevolgen voor de OB. (…)
Verder is het aannemelijk dat belastingplichtige naast de niet aangegeven opbrengsten ook niet aangegeven loonkosten heeft. Volgens de jaarrekeningen bedragen de aangegeven loonkosten gemiddeld 55% van de aangegeven opbrengsten. Op grond hiervan stel ik u voor om 55% van de gecorrigeerde opbrengsten als loonkosten van belastingplichtige te accepteren. Dit leidt tot de volgende berekening:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Meer opbrengst (Particuliere klanten)
81.713
101.512
65.031
88.073
Meer loonkosten (55% van meer opbrengst)
44.942
55.831
35.767
48.44
De gerealiseerde omzet is niet volledig aangegeven. De niet aangegeven omzet heeft het vermogen van de onderneming permanent verlaten, waardoor sprake is van een verarming van belastingplichtige. Een bevoordeling van de digra heeft plaatsgevonden waarbij de digra en de vennootschap zich bewust zijn of zich redelijkerwijs bewust hebben moeten zijn van deze bevoordeling. Verder heeft de digra deze bevoordeling in zijn hoedanigheid van aandeelhouder aangenomen. Op grond hiervan is er sprake van een winstuitdeling. lk stel u daarom voor om het verschil tussen de omzet en de loonkosten als een winstuitdeling aan de digra aan te merken. Deze uitdeling zal in een apart schrijven aan de Inspecteur Inkomstenbelasting worden vermeld.
De winstuitdeling is als volgt:
Omschrijving
2009
2010
2011
2012
Meer opbrengst Particuliere klanten (a)
81.713
101.512
65.031
88.073
OB (5%/6% x (a))
4.085
5.075
3.251
5.284
Meer opbrengsten particuliere klanten incl. OB
85.798
106.587
68.282
93.357
Meer loonkosten
44.942
55.831
35.767
48.44
Uitdeling [belanghebbende]
40.856
50.756
32.515
44.917
2.3
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen over de jaren 2009 tot en met 2012 opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat vier winstcorrecties bij de NV als een winstuitdeling aan belanghebbende moeten worden aangemerkt. De volgende winstuitdelingen zijn in aanmerking genomen:
Correcties (NAf)
2009
2010
2011
2012
1 Meer opbrengst NV/ verkapte winstuitdeling
40.856
50.756
32.515
44.917
2 Verkoop vervoermiddel
7.5
3 Betaling debiteur
8.668
4 Accountantskosten/ verkapte winstuitdeling (niet betwist)
100
100
100
100

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur de navorderingsaanslagen terecht en tot een juist bedrag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving.
3.3
Verder zijn de verzuimboetes in geschil.

4.OVERWEGINGEN

Verkapte winstuitdeling

4.1
In de heden door het Gerecht gedane uitspraak in de zaak CUR201600179 t/m CUR201600181, is geoordeeld dat de in 2.3 genoemde bedragen zijn onttrokken aan de NV. De ‘betaling debiteur’ heeft bij de NV niet geleid tot een winstcorrectie. Deze betaling van NAf 8.688 is blijkens het boekenonderzoek niet in de administratie van de NV verwerkt, zodat het Gerecht aannemelijk acht dat ook dit bedrag aan de NV is onttrokken.
4.2
Van een winstuitdeling is sprake als zich een vermogensverschuiving heeft voorgedaan van de vennootschap naar haar aandeelhouder en partijen zich daarbij ervan bewust moeten zijn geweest dat de aandeelhouder in die hoedanigheid werd bevoordeeld.
4.3
Op de Inspecteur rust de last aannemelijk te maken dat de NV met de onttrekkingen een verkapte winstuitdeling aan belanghebbende heeft gedaan. Naar het oordeel van het Gerecht is de Inspecteur daarin geslaagd. Het Gerecht acht aannemelijk dat de onttrekkingen aan de NV ten goede zijn gekomen aan de aandeelhouder, zodat in zoverre een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van de NV naar belanghebbende. Verder acht het Gerecht aannemelijk dat de betrokken partijen – de NV en belanghebbende – zich van de vermogensverschuiving bewust zijn geweest. Redengevend daarvoor is dat de NV en belanghebbende als enig aandeelhouder van die vennootschap, voor wat betreft wetenschap kunnen worden vereenzelvigd en dat aannemelijk is dat belanghebbende de onttrokken bedragen heeft genoten om zichzelf in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te bevoordelen. Het Gerecht acht derhalve een (verkapte) winstuitdeling aanwezig ter grootte van de correcties. De navorderingsaanslagen worden niet verminderd. Het gelijk is in zoverre aan de Inspecteur.
Verzuimboetes
4.4
De verzuimboetes zijn opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangiften inkomstenbelasting.
4.5
Op grond van artikel 18, lid 2, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de Inspecteur ter zake van dit verzuim een boete opleggen van ten hoogste NAf 2.500.
4.6
Belanghebbende heeft niet betwist dat de aangiften inkomstenbelasting niet tijdig zijn gedaan. Het Gerecht gaat daarom ervan uit dat de aangiften niet tijdig zijn gedaan. De Inspecteur heeft mitsdien terecht verzuimboetes opgelegd. Het Gerecht acht deze boetes passend en geboden.
4.7
Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek, in een e-mailbericht van 12 november 2018, verzocht om de boetes te verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Indien vóór de sluiting van het onderzoek reeds sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, dient een verzoek om daarmee rekening te houden als regel uiterlijk op de zitting te worden gedaan (vgl. HR 12 april 2013, nr. 12/01566, ECLI:NL:HR:2013:BZ6799 (https://www.navigator.nl/document/id8c8c32de3675445eb5a29736553f3966?anchor=id-189928a1-3c5c-4fb4-af3c-774097c2c553)). In het onderhavige geval was ten tijde van sluiting van het onderzoek op 30 november 2017 de redelijke termijn nog niet overschreden, zodat nadien nog een verzoek om vermindering kan worden gedaan (vgl. HR 7 juni 2013, nr. 12/01582, ECLI:NL:HR:2013:CA2233 (https://www.navigator.nl/document/id8c8c32de3675445eb5a29736553f3966?anchor=id-189928a1-3c5c-4fb4-af3c-774097c2c553)).
4.8
Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot vermindering van de boete, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 25 juli 2018, nr. SXM2017H00047, ECLI:NL:OGHACMB:2018:130). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.9
Van de oplegging van de verzuimboetes (december 2015) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (maart 2019) zijn meer dan drie jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van meer dan één jaar. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zal het Gerecht de boetes met 15% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, nr. 04/03329, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298.
4.1
Het vorenstaande brengt mee dat de opgelegde verzuimboetes worden verminderd tot respectievelijk NAf 848, NAf 1.208, NAf 675 en NAf 1.112.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met betrekking tot de verzuimboetes samenhangen.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 656,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (verzoek na sluiting onderzoek), factor 1,5 voor samenhangende zaken).
5.4
Op grond van het Besluit worden samenhangende zaken als één zaak worden beschouwd.
5.5
Ook dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen ongegrond;
  • verklaart de beroepen inzake de verzuimboetes gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de verzuimboetes;
  • vermindert de verzuimboetes tot respectievelijk NAf 848, NAf 1.208, NAf 675 en NAf 1.112;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 656,25; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 6 maart 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël – van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500