ECLI:NL:OGEAC:2019:230

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
7 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
CUR201802963
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag premieheffing AOV/AWW en het gelijkheidsbeginsel in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de premieheffing AOV/AWW voor het jaar 2016, die was opgelegd op 29 september 2017. De Inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn, maar het Gerecht oordeelde dat het bezwaar wel degelijk tijdig was ingediend. De belanghebbende stelde dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat in vergelijkbare gevallen de gezamenlijke beschikking AOV/AWW niet was toegepast. Het Gerecht oordeelde echter dat de door de belanghebbende aangevoerde gevallen niet vergelijkbaar waren met zijn eigen situatie, en dat de beoordeling van de meerderheidsregel moest plaatsvinden op basis van de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet. De uitspraak op bezwaar van de Inspecteur werd vernietigd, maar de belanghebbende kreeg inhoudelijk geen gelijk. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 7 oktober 2019
BBZ nr. CUR201802963
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[X], wonende te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 september 2017 een aanslag in de premieheffing AOV/AWW voor het jaar 2016 opgelegd naar een premie-inkomen van NAf 100.592, resulterend in een verschuldigd premiebedrag van NAf 16.006.
1.2
Belanghebbende heeft op 29 november 2017 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 13 juli 2018 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.4
Belanghebbende heeft op 6 september 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.5
De Inspecteur heeft op 12 augustus 2019 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 22 augustus 2019 nadere stukken ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2019 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is in het jaar 2016 ingezetene van Curaçao.
2.2
Belanghebbende geniet ABP-pensioen uit Nederland.
2.3
Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting heeft de Inspecteur voor het ABP-pensioen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Belanghebbende is daardoor in Curaçao geen belasting verschuldigd.
2.4
Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag premieheffing AOV/AWW is het ABP-pensioen wel in de heffing betrokken.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de aanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag, terwijl de Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
In artikel 29, lid 1, Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde aanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 29 september 2017. Het bezwaarschrift is op 29 november 2017 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus binnen de wettelijke termijn van twee maanden ingediend. De Inspecteur heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Premieheffing AOV/AWW
4.3
Tot en met het belastingjaar 2015 bevatte de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) regels ter voorkoming van dubbele belasting. Voor de belastingjaren vanaf 2016 is de Belastingregeling Nederland Curaçao (hierna: Belastingregeling) van toepassing.
4.4
Op grond van artikel 2 Belastingregeling geldt de Belastingregeling niet voor de premieheffing AOV/AWW.
4.5
Belanghebbende is als ingezetene van Curaçao verzekerd en premieplichtig voor de AOV en AWW. De verschuldigde premies worden geheven over het door belanghebbende genoten premie-inkomen. Onder het premie-inkomen wordt verstaan het belastbaar inkomen in de zin van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB).
4.6
Tot het belastbaar inkomen in de zin van de LIB behoort ook het uit Nederland genoten ABP-pensioen. Dit betekent dat Curaçao over dit ABP-pensioen premies AOV/AWW kan heffen. De Inspecteur heeft het ABP-pensioen dan ook terecht in het premie-inkomen begrepen.
4.7
Tot en met 2013 was in artikel 12a Gezamenlijke beschikking AOV/AWW en loonbelasting 1976 (hierna: Gezamenlijke beschikking) bepaald dat geen aanslag premieheffing AOV/AWW wordt vastgesteld als op grond van artikel 41B LIB een aanslag inkomstenbelasting achterwege blijft. Deze bepaling is vanaf 2014 niet langer van toepassing, zodat sindsdien ook premies verschuldigd zijn als geen aanslag inkomstenbelasting is opgelegd.
Gelijkheidsbeginsel; meerderheidsregel
4.8
Belanghebbende heeft betoogd dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat in vergelijkbare gevallen artikel 12a Gezamenlijke beschikking wel is toegepast vanaf 2014. In dat verband heeft belanghebbende gewezen op een brief van de Inspecteur van 6 april 2018 waarin aan een andere belastingplichtige is meegedeeld dat op grond van artikel 12a Gezamenlijke beschikking geen aanslag premie AOV/AWW 2016 zal worden opgelegd (geval 1). Verder heeft belanghebbende gewezen op een uitspraak op bezwaar van 13 juli 2018 waarin de Inspecteur aan een andere belastingplichtige heeft meegedeeld dat geheel aan het bezwaar tegen de aanslag premieheffing AOV/AWW 2014 wordt tegemoetgekomen (geval 2).
4.9
Buiten de zich hier niet voordoende situaties dat sprake is van een oogmerk van begunstiging of dat sprake is van begunstigend beleid, kan het gelijkheidsbeginsel slechts toepassing vinden in het kader van de meerderheidsregel. Deze regel brengt mee dat vergelijkbare gevallen deel moeten uitmaken van een groep, waarbij de meerderheid van die groep begunstigend wordt behandeld. Dit betekent dat een beroep op de meerderheidsregel ondersteund dient te worden met de stelling dat in minstens twee vergelijkbare gevallen geen of minder belasting is geheven (vgl. HR 28 september 2018, nr. 17/04088, ECLI:NL:HR:2018:1788).
4.1
De beoordeling of in een meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, moet plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet. Bij vergelijkbare gevallen moet het aantal gevallen waarin tot dan toe een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, worden vergeleken met het aantal gevallen waarin tot dan toe de wet juist is toegepast (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.740, ECLI:NL:HR:2000:AA5142).
4.11
Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Redengevend daarvoor is dat niet aannemelijk is dat het door belanghebbende genoemde geval 2 een gelijk geval is. Uit de uitspraak op bezwaar van 13 juli 2018 blijkt immers niet dat met toepassing van artikel 12a Gezamenlijke beschikking de aanslag premieheffing AOV/AWW 2014 achterwege is gebleven.
4.12
Bovendien moet de beoordeling van de meerderheidsregel plaatsvinden naar de situatie ten tijde van de dagtekening van het aanslagbiljet, in dit geval dus per 29 september 2017. De door belanghebbende genoemde gevallen 1 en 2 hebben zich nadien voorgedaan, zodat deze gevallen niet in de vergelijking betrokken kunnen worden.
4.13
Verder heeft de Inspecteur erop gewezen dat zowel in het geval van belanghebbende als van de belastingplichtige in de zaak met nummer CUR201802092 de wet juist is toegepast. Dit brengt mee dat zelfs als de door belanghebbende genoemde gevallen 1 en 2 allebei in de vergelijking betrokken kunnen worden, niet in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Het beroep op de meerderheidsregel kan derhalve ook om die reden niet slagen.
Slotsom
4.14
Gelet op het overwogene in 4.2 dient het beroep gegrond te worden verklaard. Ter voorlichting van belanghebbende merkt het Gerecht op dat de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur om procedurele redenen wordt vernietigd, maar dat belanghebbende inhoudelijk geen gelijk krijgt. De Inspecteur had het bezwaar ongegrond moeten verklaren in plaats van niet-ontvankelijk. Wel moet de Inspecteur de proceskosten en het griffierecht vergoeden.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 350 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 0,25 (bezwaar niet niet-ontvankelijk, maar ongegrond).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op het bezwaar;
- verklaart het bezwaar ongegrond en handhaaft de aanslag premieheffing AOV/AWW 2016;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken op 7 oktober 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieCUR@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500