2.1.1. Belanghebbende is een concern in de zin van artikel 80, aanhef en letter g, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012; hierna: de Wet). Tot belanghebbende behorende vennootschappen produceren en verhandelen waxinelichtjes.
2.1.2. Een waxinelichtje bestaat uit een aluminium cup (hierna: de cup), een pit, een aan de pit bevestigde stalen pithouder die ervoor zorgt dat de pit bij het opbranden van het lichtje niet gaat drijven (hierna: de pithouder), en paraffine.
2.1.3. Belanghebbende produceert twee soorten waxinelichtjes, te weten afgevulde waxinelichtjes en geperste waxinelichtjes.
Bij een afgevuld waxinelichtje wordt de pithouder met de daaraan bevestigde pit aan de cup vastgelijmd voordat de cup wordt afgevuld. Daardoor wordt voorkomen dat de pithouder met pit gaat drijven tijdens het afvullen van de cup. De cup wordt vervolgens afgevuld met verwarmde paraffine. Na kristallisatie van de paraffine zijn de cup, de pithouder, de pit en de paraffine onlosmakelijk met elkaar verbonden. Bij een afgevuld waxinelichtje is het niet mogelijk de cup (met de pithouder en de pit) zonder beschadiging van de gekristalliseerde paraffine te verwijderen.
Bij een geperst waxinelichtje zitten een geperst paraffineblokje en de pithouder, met de daaraan bevestigde pit, los in de cup.
2.1.4. Belanghebbende heeft over de jaren 2008 tot en met 2012 geen verpakkingenbelasting op aangifte voldaan ter zake van de door haar binnen Nederland ter beschikking gestelde cups en pithouders behorende bij de afgevulde waxinelichtjes en bij de geperste waxinelichtjes. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de cup en de pithouder verpakkingen zijn in de zin van artikel 80, aanhef en letter a, van de Wet en dat belanghebbende op de voet van artikel 82, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet, in samenhang gelezen met artikel 83, lid 2, van de Wet, verpakkingenbelasting is verschuldigd. Om die reden heeft de Inspecteur verpakkingenbelasting nageheven.
2.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de cup in beginsel een verpakking is als bedoeld in artikel 80, letter a, aanhef, van de Wet omdat deze wordt gebruikt voor het insluiten, beschermen en aanbieden aan de gebruiker of consument van (gekristalliseerde) paraffine.
2.2.2. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat bij afgevulde waxinelichtjes de cup met de pithouder en bij geperste waxinelichtjes de cup valt onder de groep producten bedoeld in het laatste zinsdeel van artikel 80, letter a, onder 1°, van de Wet, die zijn uitgezonderd van het begrip verpakking. Daartoe overwoog het Hof dat i) de cup – bij de afgevulde lichtjes: met pithouder (en pit) - integraal deel uitmaakt van de paraffine, ii) alle elementen (de cup, de pithouder, de pit en de paraffine) bedoeld zijn om samen te worden gebruikt, en iii) de cup nodig is om de paraffine tijdens de levensduur te bevatten. Gelet op de omstandigheid dat gebruik van de paraffine gedurende haar levensduur zonder de cup niet mogelijk is, onderscheidt dit geval zich van het geval dat aan de orde was in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 november 2016, Eco-Emballages SA, C-313/15 en C-530/15, ECLI:EU:C:2016:859, aldus het Hof. Het heeft in dit verband verworpen het standpunt van de Inspecteur dat de woorden "samen gebruikt, verbruikt of verwijderd" in het laatste zinsdeel van artikel 80, letter a, onder 1°, van de Wet aldus moeten worden gelezen dat alle elementen tezamen moeten worden gebruikt, verbruikt én verwijderd om onder de uitgezonderde producten te kunnen worden begrepen.
2.2.3. Op grond van zijn hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen heeft het Hof geoordeeld dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd.