ECLI:NL:OGEAC:2018:32

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
6 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
BBZ nr. CUR201600760
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht door rechtspersoon

Op 6 maart 2018 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen BVHH, gevestigd in Curaçao, en de Inspecteur der Belastingen van Curaçao. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag loonbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. Belanghebbende had op 12 februari 2016 bezwaar aangetekend tegen de aanslag, maar de Inspecteur verklaarde dit bezwaar op 18 augustus 2016 niet-ontvankelijk. Vervolgens is belanghebbende in beroep gegaan tegen deze uitspraak.

Het Gerecht heeft belanghebbende op 15 december 2016 geïnformeerd over de verschuldigde griffierechten van Naf. 150,-, met de mededeling dat deze binnen zes weken betaald dienden te worden. Ondanks herinneringen, waaronder een e-mail op 27 maart 2017, heeft belanghebbende het griffierecht niet betaald. De bestuurder van belanghebbende heeft aangevoerd dat zowel hij als de rechtspersoon niet in staat zijn om het griffierecht te betalen.

Het Gerecht overweegt dat volgens de richtlijnen van de Hoge Raad, enkel natuurlijke personen een beroep op betalingsonmacht kunnen doen. Aangezien belanghebbende een rechtspersoon is, kan zij geen beroep doen op betalingsonmacht. Hierdoor is belanghebbende in verzuim door het niet betalen van het griffierecht, wat leidt tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Het Gerecht heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijke behandeling van de zaak.

Uitspraak

Uitspraak van 6 maart 2018
BBZ nr. CUR201600760
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
Na vereenvoudigde behandeling van het beroep in de zin van artikel 7a van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) in het geding tussen:
[ X ] BVHH, gevestigd in Curaçao,
belanghebbende,
en,
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN VAN CURACAO,zetelend in Curaçao,
de Inspecteur,

1.HET PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 14 maart 2012 over het jaar 2010 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd. Belanghebbende is op 12 februari 2016 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft op 18 augustus 2016 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet- ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is op 7 oktober 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.
1.2
Het Gerecht heeft aan belanghebbende, met dagtekening 15 december 2016 een brief verstuurd met de mededeling dat griffierecht is verschuldigd van Naf. 150,- en dat het bedrag binnen zes weken na dagtekening van de brief moet zijn betaald. De brief is voorzien van de juiste adressering en naar het juiste adres verzonden. In de brief is vermeld dat, indien het griffierecht niet tijdig wordt betaald, het beroep niet- ontvankelijk kan worden verklaard.
1.3
Nadien heeft het Gerecht aan belanghebbende ter herinnering een brief doen toekomen met dagtekening 27 maart 2017 met de mededeling dat uit de administratie van het Gerecht blijkt dat nog niet is voldaan aan de uitnodiging om het griffierecht te betalen en dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van de brief betaald dient te worden. Deze brief is op 27 maart 2017 per e-mail verstuurd. Ook in deze brief is belanghebbende erop gewezen dat bij niet tijdige betaling niet- ontvankelijk verklaring kan volgen.

2.OVERWEGINGEN OMTRENT HET BEROEP

2.1
Ingevolge artikel 7a, letter b Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) kan het Gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.2
Belanghebbende heeft het griffierecht niet betaald. De bestuurder van belanghebbende, [ Q ], heeft aangevoerd dat zowel hij als belanghebbende over onvoldoende middelen beschikken om Naf. 150 aan griffierecht te betalen, noch in staat zijn dergelijke middelen te verwerven. Het Gerecht overweegt als volgt.
2.3
Ingevolge artikel 18, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) wordt ten behoeve van de indiener van een beroepschrift een griffierecht geheven. In artikel 1 sub b van het Landsbesluit griffierechten beroep in belastingzaken is het griffierecht voor personenvennootschappen en rechtspersonen vastgesteld op Naf. 150. Indien het griffierecht niet tijdig is betaald wordt het beroep, overeenkomstig artikel 18, lid 4 LBB, niet ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest.
2.4
De Hoge Raad heeft in het arrest van 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:699, geoordeeld dat de betrokkene niet in verzuim is indien de heffing van het verschuldigde griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van zijn recht op beroep).
2.5
In het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354 heeft de Hoge Raad richtlijnen gegeven voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht. De richtlijnen zien echter uitsluitend op gevallen waarin een natuurlijk persoon een beroep doet op betalingsonmacht. Het Gerecht leidt hieruit af dat de Hoge Raad hiermee duidelijk heeft willen maken dat een rechtspersoon bij het betalen van griffierecht geen beroep kan doen op betalingsonmacht (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3581).
Dat betekent dat hij door het niet betalen van griffierecht in verzuim is en dat het beroep op grond van artikel 18, lid 4 LBB kennelijk niet ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt het Gerecht niet toe.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël van der Biezen BSc en uitgesproken op 6 maart 2018.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen schriftelijk verzet doen bij het Gerecht in eerste aanleg (art. 7b van de Landsverordening beroep in belastingzaken, hierna LBB).
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt overeenkomstig art. 7b, tweede lid, twee maanden. Deze termijn vangt aan nadat de uitspraak aan de partijen is toegezonden.
Is het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt deze uitspraak en wordt de zaak alsnog in behandeling genomen.