ECLI:NL:OGEAC:2018:178

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
CUR201600932 en CUR201703147
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en naheffingsaanslag omzetbelasting na wetswijziging voor verhuuractiviteiten

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is belanghebbende, X N.V., in beroep gegaan tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De naheffingsaanslag, gedateerd 23 december 2014, betrof een bedrag van Naf. 23.995, met een vergrijpboete van Naf. 5.998. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd afgewezen door de Inspecteur op 30 april 2015. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, en de zitting vond plaats op 17 mei 2018.

De kern van het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende stelt dat zij door een wetswijziging met ingang van 1 januari 2012 belastingplichtig is geworden voor de omzetbelasting, terwijl zij in 2011 al facturen had uitgereikt voor de huursom van 2012 zonder omzetbelasting in rekening te brengen. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd op basis van de gewijzigde definitie van 'ondernemer' in de Landsverordening omzetbelasting.

Het Gerecht oordeelt dat de naheffingsaanslag en de vergrijpboete vernietigd moeten worden, omdat de huursom voor 2012 al in 2011 was gefactureerd en er derhalve geen omzetbelasting verschuldigd was. Daarnaast wordt het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de belastingwetgeving in Curaçao geen schadevergoeding voor dergelijke gevallen voorziet. De uitspraak werd gedaan op 27 juni 2018 door rechter A.J.H. van Suilen, in aanwezigheid van griffier M.M.M. Faro MSc.

Uitspraak

Uitspraak van 27 juni 2018
BBZ nrs. CUR201600932 en CUR201703147
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
X N.V., gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is over het jaar 2012, met dagtekening 23 december 2014, een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van Naf. 23.995. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van Naf. 5.998 (25%).
1.2
Belanghebbende heeft op 11 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de vergrijpboete.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 april 2015 de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en vergrijpboete afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 12 december 2016 en 15 december 2017 beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
1.5
De Inspecteur heeft op 1 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 11 april 2018 een pleitnota ingediend.
1.7
De Inspecteur heeft op 16 mei 2018 een pleitnota ingediend.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Namens belanghebbende is verschenen mr. A, werkzaam bij Y te Curaçao. Namens de Inspecteur is verschenen mw. mr. B.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende verhuurt een pand. De huursommen worden maandelijks gefactureerd.
2.2
De Inspecteur heeft in 2009 aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat deze verhuuractiviteit als vermogensbeheer wordt aangemerkt, zodat belanghebbende niet als ondernemer in de zin van de Landsverordening omzetbelasting wordt aangemerkt.
2.3
Door wetswijziging is met ingang van 1 januari 2012 de definitie van het begrip ‘ondernemer’ uitgebreid. Door deze uitbreiding wordt belanghebbende met ingang van 1 januari 2012 als ondernemer aangemerkt.
2.4
Belanghebbende heeft de huursom voor het jaar 2012 op 15 december 2011 gefactureerd. Daarbij heeft zij geen omzetbelasting in rekening gebracht en op aangifte voldaan.
2.5
De Inspecteur heeft de niet betaalde omzetbelasting nageheven. Verder heeft de Inspecteur een vergrijpboete opgelegd.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
Verder verzoekt belanghebbende om toekenning van een immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en de beroepsfase.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de vergrijpboete. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid beroep

4.1
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 30 april 2015. Belanghebbende betwist dat deze uitspraak is verzonden. De Inspecteur heeft met de uitdraai van een schermprint van de uitspraak niet aannemelijk gemaakt dat deze daadwerkelijk is verzonden. Deze uitspraak heeft alsnog werking verkregen door de latere bekendmaking bij het verweerschrift van de Inspecteur, dat op 13 maart 2018 door belanghebbende per e-mail is ontvangen. De beroepstermijn van twee maanden neemt derhalve een aanvang per die datum. Het nadere stuk van belanghebbende van 11 april 2018 kan als beroepschrift worden aangemerkt, zodat het beroep tijdig is ingediend.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.2
Het onderhavige aanslagbiljet heeft als dagtekening 23 december 2014. Belanghebbende heeft op 11 maart 2015 daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is dus buiten de tweemaandstermijn ingediend. Belanghebbende stelt, hetgeen niet is weersproken, dat zij pas door de aanmaning van 25 februari 2015 op de hoogte is gekomen van het aanslagbiljet.
4.3
Als met vertraging is kennisgenomen van een besluit, geldt dat het beroep zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Het Gerecht merkt in beginsel een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL:OGEAC:2018:54). Belanghebbende heeft op 11 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete waarmee zij pas op 25 februari 2015 bekend is geworden. Dit is binnen de termijn van drie weken, zodat de bezwaartermijn niet is overschreden.
Naheffingsaanslag omzetbelasting
4.4
In de jaren 2011 en 2012 luidde artikel 10, lid 1, van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (hierna: LvOB) als volgt:
‘De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop een factuur wordt uitgereikt of uiterlijk had moeten worden uitgereikt.’
4.5
Tot en met 2011 wordt op grond van artikel 1, aanhef en letter e, LvOB onder ondernemer verstaan ‘een ieder die een bedrijf of beroep uitoefent’.
4.6
Blijkens artikel IV van de Landsverordening van 21 december 2011, P.B. 2011, no. 72, komt artikel 1, aanhef en letter e, LvOB met ingang van 1 januari 2012 als volgt te luiden:
‘Ondernemer: een ieder die een bedrijf of beroep uitoefent, alsmede een ieder die een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen.’
4.7
De overgangsregeling van artikel XVI, lid 2, van de Landsverordening van 21 december 2011, P.B. 2011, no. 72, luidt als volgt:
‘In geval omzetbelasting vóór de datum van inwerkingtreding van artikel IV [Gerecht: 1 januari 2012] verschuldigd is ter zake van leveringen en diensten die worden verricht op of na deze datum, wordt hetgeen meer verschuldigd zou zijn geweest indien de belasting zou zijn berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip waarop de levering of de dienst wordt verricht, alsnog verschuldigd op die datum.’
4.8
Belanghebbende is door wetswijziging met ingang van 1 januari 2012 belastingplichtig geworden. Eerst vanaf die datum is zij omzetbelasting verschuldigd geworden ter zake van de verhuuractiviteiten. Op grond van artikel 10 LvOB is de omzetbelasting verschuldigd op het tijdstip waarop de factuur wordt uitgereikt of uiterlijk had moeten worden uitgereikt. De factuur ter zake van de huursommen over 2012 is reeds in 2011 uitgereikt, zodat daarover in 2012 geen omzetbelasting is verschuldigd. De overgangsregeling zoals vermeld in 4.7 dwingt niet tot een andere conclusie. Deze overgangsregeling heeft naar zijn bewoording immers betrekking op gevallen waarin vóór de datum van inwerkingtreding (1 januari 2012) reeds omzetbelasting verschuldigd was ter zake van leveringen en diensten, terwijl belanghebbende vóór 1 januari 2012 nu juist geen omzetbelasting was verschuldigd.
4.9
Het vorenstaande brengt mee dat zowel de naheffingsaanslag als de vergrijpboete dient te worden vernietigd.
Overschrijding redelijke termijn
4.1
Onder meer in zijn arrest van 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:HR:NL:2011:BO05046, heeft de Hoge Raad aanvaard dat op verzoek een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Met overeenkomstige toepassing van de in Nederland geldende schadevergoedingsregeling in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de inspecteur tot vergoeding van die schade worden veroordeeld.
4.11
Anders dan in de in Nederland geldende Awb, voorziet de belastingwetgeving in Curaçao niet in de mogelijkheid van het toekennen van een schadevergoeding (vgl. GEA Curaçao 6 februari 2017, nr. CUR201500818, ECLI:NL:OGEAC:2017:17). Reeds daarom kan de belastingrechter geen vergoeding van immateriële schade toekennen vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Daarvoor dient men zich te wenden tot de burgerlijke rechter.
Slotsom
4.12
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van belanghebbende gegrond is.

5.PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT

5.1
Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
5.2
Wel ziet het Gerecht aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase.
5.3
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd.
5.4
Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Naf. 1.400 (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt Naf. 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB de betaalde griffierechten van tweemaal Naf. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de vergrijpboete;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Naf. 1.400; en
- draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal Naf. 300 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 27 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Wilhelminaplein 4
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-natuurlijke personen: NAf. 200
-personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf. 500
In het beroepschrift kan aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.