In deze zaak gaat het om een beroep van N.V., gevestigd in Curaçao, tegen de Inspecteur der Belastingen inzake een naheffingsaanslag winstbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboete. De belanghebbende heeft de op aangifte verschuldigde winstbelasting over het jaar 2009 te laat betaald, met een openstaand bedrag van Naf. 2.700. De Inspecteur legt een naheffingsaanslag op van Naf. 2.700 en een maximale verzuimboete van Naf. 7.300. De belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de boete en stelt dat deze beperkt moet worden tot 15% van de naheffingsaanslag, wat neerkomt op Naf. 405, in plaats van de opgelegde boete van Naf. 7.300.
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao oordeelt dat de verzuimboete moet worden vastgesteld op het minimumbedrag van Naf. 1.000, zoals bepaald in artikel 4.6 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht. Het Gerecht stelt vast dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden door niet in te gaan op het verzoek van de belanghebbende om te worden gehoord in de bezwaarfase. Het beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, en de verzuimboete wordt verlaagd tot Naf. 1.000. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op Naf. 1.400, en moet het griffierecht van Naf. 150 aan de belanghebbende worden vergoed.
De uitspraak is gedaan op 21 november 2017 en er staat hoger beroep open bij het Hof. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht, aangezien het beroep gegrond is verklaard.