ECLI:NL:OGHACMB:2017:41

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
27 juni 2017
Zaaknummer
CUR2016H00003
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verzuimboete wegens niet tijdig doen van aangifte winstbelasting door Vrijgestelde Vennootschap

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzuimboete die aan een besloten vennootschap (appellante) was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte winstbelasting voor het jaar 2012. De appellante, die als Vrijgestelde Vennootschap is aangemerkt, had geen aangiftebiljet aangevraagd en diende haar aangifte pas op 30 december 2013 in, terwijl de deadline op 30 juni 2013 lag. De inspecteur der belastingen had een verzuimboete van NAf 500 opgelegd, maar het Hof oordeelde dat er geen redelijk vermoeden van belastingplicht was dat de uitreiking van een aangiftebiljet rechtvaardigde. Het Hof concludeerde dat de appellante niet belastingplichtig was voor de winstbelasting en dat de boete ten onrechte was opgelegd. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg en de boetebeschikking, en verklaarde het hoger beroep gegrond.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2016H00003
Datum uitspraak: 19 mei 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
gevestigd in Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (het Gerecht) van 24 mei 2016 in de zaak BBZ nr. 70300 van 2014, in het geding tussen:
appellante
en
de inspecteur der belastingen in Curaçao,
verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Door verweerder is met dagtekening 27 juni 2014 aan appellante over het jaar 2012 een aanslag winstbelasting opgelegd van nihil. Tevens is door verweerder aan appellante bij beschikking een verzuimboete opgelegd van NAf 500. Appellant is op 4 juli 2014 tegen de aanslag en de boetebeschikking in bezwaar gekomen.
1.2.
Verweerder heeft op 9 september 2014, bij in één geschrift vermelde uitspraken op bezwaar, de bezwaren afgewezen. Appellante is bij brief van 26 september 2014 tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerecht.
1.3.
Op 24 mei 2016 heeft het Gerecht het beroep tegen de aanslag en de boetebeschikking ongegrond verklaard.
1.4.
Appellante heeft op 29 juni 2016 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
1.5.
Het Hof heeft de zaak ter zitting te Willemstad behandeld op 31 maart 2017, waar zijn verschenen en gehoord, [ A ] namens appellante, bijgestaan door [ B ], alsmede [ C ], namens verweerder bijgestaan door [ D ].

2.Feiten

In hoger beroep is, op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1.
Appellante is een Besloten Vennootschap die als zodanig is aangemerkt als Vrijgestelde Vennootschap als bedoeld in artikel 1A, eerste lid, onderdeel f, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (LvWB).
2.2.
Verweerder heeft aan appellante voor het jaar 2012 een aangiftebiljet uitgereikt.
2.3.
Appellante heeft voor het doen van aangifte winstbelasting 2012 geen uitstel gevraagd aan verweerder. Zij heeft definitieve aangifte winstbelasting 2012 op 30 december 2013 ingediend.
2.4.
Op 27 juni 2014 heeft verweerder aan appellante over het jaar 2012 een aanslag winstbelasting opgelegd van nihil. Tevens is door verweerder aan appellante bij beschikking een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. Verweerder heeft de boete vanwege een tweede verzuim bepaald op van NAf 500.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Het Hof begrijpt het hoger beroep van appellante zo, dat in hoger beroep uitsluitend (nog) in geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht aan belanghebbende een verzuimboete heeft opgelegd.
3.2.
Appellante stelt zich op het standpunt dat de boete ten onrechte is opgelegd. Zij voert daartoe primair aan dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit om aan appellante een aangiftebiljet uit te reiken. Verder is – zo stelt appellante – door verweerder aan haar geen aanmaning uitgereikt tot het doen van aangifte, is bij haar in de onderhavige situatie sprake van afwezigheid van alle schuld, en is zij ten onrechte – ondanks een door haar daartoe aan verweerder gedaan verzoek – naar aanleiding van haar bezwaren door verweerder niet gehoord. Verweerder is van mening dat de boete terecht aan appellante werd opgelegd.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.4.
Appellante concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de boetebeschikking. Verweerder concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Het Gerecht heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van het Gerecht is appellante aangeduid als belanghebbende en verweerder als de inspecteur):
“4.1 Aan belanghebbende is een aangiftebiljet uitgereikt zodat zij ingevolge artikel 6, vierde lid van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) gehouden is aangifte te doen. De aangifteplicht is niet afhankelijk van het antwoord op de vraag of belanghebbende belastingplichtig is. Over de belastingplicht overweegt het Gerecht als volgt. Belanghebbende is een in Curaçao gevestigde besloten vennootschap en is derhalve ingevolge artikel 1, eerste lid, letter a van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (LvWB) belastingplichtig voor de winstbelasting. Ingevolge artikel 1, vijfde lid in verbinding met artikel 1A van de LvWB wordt van naamloze-, en besloten vennootschappen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 1A, de zogeheten vrijgestelde vennootschappen, echter geen winstbelasting geheven.
4.2 Artikel 15, lid 4 van de ALL schrijft voor dat de belastingplichtige gehouden is uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte winstbelasting te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger. Nu niet om uitstel voor de indiening van de aangifte is verzocht, had de aangifte winstbelasting uiterlijk op 30 juni 2013 gedaan moeten worden. Dit is niet gebeurd, derhalve is de aangifte niet tijdig ingediend.
4.3 Ingevolge artikel 18, lid 2 ALL kan de Inspecteur een verzuimboete opleggen indien niet tijdig aangifte is gedaan en wel voor een bedrag van ten hoogste NAf 2.500. Bij het opleggen van verzuimboeten wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid, met dien verstande dat bij afwezigheid van alle schuld (avas) het opleggen ervan achterwege behoort te blijven. Voor een geslaagd beroep op avas is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig zou zijn ingediend. De gemachtigde heeft aangevoerd dat zij abusievelijk geen uitstel voor het indienen van de aangifte van belanghebbende heeft aangevraagd. Hiervan zou desgewenst een bevestigende verklaring van het hoofd van de aangiftepraktijk overgelegd kunnen worden. Het beroep op avas slaagt niet. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, dient het te leveren bewijs betrekking te hebben op de zorgplicht van de belanghebbende zelf en niet die van de gemachtigde. Daarnaast gaat het om de zorgplicht voor het doen van de aangifte en niet voor het aanvragen van uitstel voor de indiening hiervan. Nu de verklaring van het hoofd van de aangiftepraktijk gelet op haar strekking, niet kan bijdragen tot een geslaagde beroep op avas, passeert het Gerecht dit bewijsaanbod.
4.4 De winstbelasting wordt ingevolge artikel 17 van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 geheven bij voldoening op aangifte. Voor het opleggen van de boete is geen aanmaning vereist. De aanmaning van artikel 7, tweede lid van de ALL heeft immers betrekking op belastingen welke bij wege van een aanslag worden geheven. Dat een eerste verzuim bij de winstbelasting, anders dan bij de andere aangiftebelastingen, wel een boete oplevert, brengt niet met zich mee dat het tweede lid van artikel 7 van de ALL van toepassing is op de winstbelasting.
4.5 De hoogte van de verzuimboete is afhankelijk van de zogenoemde verzuimenreeks en is geregeld in de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: regeling). Belanghebbende bepleit een verlaging van de boete en doet een beroep op artikel 4.2, tweede lid van de regeling. Tussen partijen staat vast dat sprake is van een tweede verzuim. De Inspecteur heeft ingevolge artikel 4.4 van de regeling daarom een boete opgelegd van Naf 500. De verzuimboete is bedoeld om de belastingplichtige, die te laat aangifte heeft gedaan, zoals belanghebbende, in te scherpen dat zij haar administratieve verplichtingen volledig behoort na te komen. Van een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de boete in de zin van artikel 4.2 tweede lid van de regeling is geen sprake. Het Gerecht acht de boete passend en geboden, zodat moet worden beslist zoals hieronder is vermeld.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Ter zitting van het Hof heeft appelante haar stelling dat aan haar voor het jaar 2012 geen aangiftebiljet winstbelasting is uitgereikt, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
5.2.
Appellante stelt dat nu zij een voor de winstbelasting Vrijgestelde Vennootschap is, zij geen aangifte behoefde te doen en verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het besluit om aan appellante een aangiftebiljet winstbelasting uit te reiken. Verweerder heeft geen enkele onderbouwing gegeven van een eventueel bij haar bestaand gerechtvaardigd vermoeden van belastingplicht ingevolge de LvWB bij appellante. Op grond hiervan dient de boetebeschikking – aldus appellante – te worden vernietigd.
5.3.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en letter a, en vijfde lid, van de LvWB, voor zover hier van belang, luiden:
“1. Onder de naam van “winstbelasting” wordt een belasting geheven:
a. van de winst van binnen de Nederlandse Antillen gevestigde naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen (…)
(…)
5. Het eerste lid is niet van toepassing op een Vrijgestelde Vennootschap als bedoeld in artikel 1A, eerste lid, onderdeel f.”
Blijkens de tekst van artikel 6, tweede lid, van de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao, dient met ingang van 10 oktober 2010 in bovenvermelde bepaling voor “de Nederlandse Antillen” te worden gelezen “het land Curaçao”.
5.4.1.
Niet in geschil is dat appellante door verweerder is aangemerkt als een Vrijgestelde Vennootschap als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de LvWB. Anders dan verweerder meent en het Gerecht – kennelijk – heeft geoordeeld brengt dit naar het oordeel van het Hof mee dat appellante niet is aan te merken als subjectief belastingplichtige voor de winstbelasting.
Het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en letter a, van de LvWB is immers niet van toepassing op een Vrijgestelde Vennootschap zoals appellante. Blijkens de duidelijke bewoordingen van de tekst kan, naar het oordeel van het Hof, het eerste lid in samenhang met het vijfde lid niet anders worden gelezen dan dat een winstbelasting wordt geheven van de winst van in Curaçao gevestigde naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen, niet zijnde Vrijgestelde Vennootschappen.
5.4.2.
In dit verband wijst het Hof ook op de bepalingen van artikel 1A, leden 6 e.v., van de LvWB, waarin – onder meer – wordt geregeld vanaf welk tijdstip een Vrijgestelde Vennootschap (weer) een “belaste vennootschap” wordt. Tot dat tijdstip is de betreffende vennootschap derhalve subjectief vrijgesteld van de heffing van winstbelasting. Van een objectieve vrijstelling, zoals bijvoorbeeld opgenomen in artikel 2 van de LvWB, is – anders dan verweerder stelt – geen sprake.
5.5.
Niettegenstaande het voormelde oordeel van het Hof met betrekking tot het ontbreken van subjectieve belastingplicht van appellante, kan verweerder onder omstandigheden een redelijk vermoeden hebben van belastingplicht en rechtmatig aan appellante een aangiftebiljet uitreiken op grond waarvan voor appellante een aangifteverplichting ontstaat. Artikel 6, eerste lid, van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) bepaalt immers:
“De Inspecteur kan aan een ieder die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is een aangiftebiljet uitreiken.”
Verder bepaalt artikel 6, vierde lid, van de ALL:
“Een ieder aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden aangifte te doen door dat biljet, duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, met de daarin gevraagde bescheiden, in te leveren.”
5.6.
Appellante klaagt er in hoger beroep over dat verweerder in strijd heeft gehandeld met bepaalde in artikel 6 van de ALL en daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, nu zij (objectief bezien) geen gerechtvaardigd vermoeden had van belastingplicht van appellante ingevolge de LvWB.
5.7.
In artikel 29 van de ALL is bepaald dat bezwaar kan worden gemaakt tegen de aan een belastingplichtige opgelegde belastingaanslag of tegen een ingevolge de ALL door de Inspecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikking. Daarbij is niet voorzien in de mogelijkheid van aanwending van een rechtsmiddel tegen de uitreiking van een aangiftebiljet als bedoeld in artikel 6 van de ALL. Dit neemt niet weg dat verweerder bij de uitoefening van de hem bij artikel 6 van de ALL toegekende bevoegdheid is gebonden aan de beginselen van behoorlijk bestuur en dat dit van betekenis is voor het antwoord op de vraag of en, zo ja, in hoeverre degene aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt of die is uitgenodigd tot het doen van aangifte aan zijn verplichtingen op grond van artikel 6 ALL moet voldoen. Daarnaast betreft de uitreiking van het aanslagbiljet een voorbereidingshandeling die opgaat in andere wel voor bezwaar vatbare beschikkingen, te weten de belastingaanslag en de boetebeschikking (artikel 23 van de ALL). Nu de verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte in hoger beroep nog in geschil is, heeft appellant in dat kader – te weten: de beoordeling van de rechtmatigheid en de hoogte van de boete – belang bij de beantwoording van de vraag of verweerder rechtmatig een aangiftebiljet aan haar heeft uitgereikt.
5.8.
Ter zitting van het Hof heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de uitreiking van het aangiftebiljet winstbelasting 2012 aan appellante een standaard-procedure is. Ieder (belasting) jaar worden – aldus verweerder ter zitting van het Hof of Hof– aangiftebiljetten winstbelasting uitgereikt aan alle bij verweerder bekende beschreven naamloze en besloten vennootschappen, derhalve ook de Vrijgestelde Vennootschappen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de LvWB. Op deze wijze kan verweerder – zo stelt hij – jaarlijks controleren of Vrijgestelde N.V.’s en B.V.’s nog steeds aan de voorwaarden voldoen.
5.9
Gegeven het oordeel van het Hof dat appellante niet subjectief belastingplichtig is voor de winstbelasting, ligt de last om aannemelijk te maken dat verweerder bij een zorgvuldige uitoefening van zijn taken desondanks een – redelijk – vermoeden van belastingplicht van appellante kon hebben, bij verweerder. Met hetgeen verweerder daartoe heeft aangedragen acht het Hof verweerder daarin niet geslaagd.
5.1
Het jaarlijks en standaard door verweerder uitreiken van een aangiftebiljet winstbelasting aan alle Vrijgestelde Vennootschappen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de LvWB, en dus ook aan appellante, getuigt naar het oordeel van het Hof niet van een afweging van welke aard dan ook met betrekking tot het vermoeden van belastingplicht, noch van een zorgvuldige afweging van daarbij betrokken belangen. Bij dit laatste neemt het Hof tevens in overweging, dat de door verweerder aangevoerde controlemogelijkheden ook reeds op andere wijze door verweerder kunnen worden uitgeoefend. Het Hof wijst er in dat verband op dat ingevolge artikel 1A, eerste lid, aanhef en onderdeel f, aanhef en ten 3e, van de LvWB, iedere Vrijgestelde Vennootschap jaarlijks een jaarrekening dient op te maken die door een onafhankelijke deskundige moet worden gecontroleerd en te worden goedgekeurd, en dat op grond van artikel 40 van de ALL een ieder – dus ook een Vrijgestelde Vennootschap – gehouden is aan de Inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing ten aanzien van hem van belang kunnen zijn. Tot slot wijst het Hof nog op de informatieverplichting van de onafhankelijke deskundige zoals opgenomen in artikel 1A, twaalfde lid, van de LvWB.
5.11
Belanghebbende heeft het door haar ontvangen aangiftebiljet winstbelasting 2012 niet tijdig, dat wil zeggen niet vóór 1 juli 2013, ingeleverd doch eerst op 30 december 2013. Op grond van hetgeen het Hof hiervoor heeft vastgesteld ontbreekt echter een aangifteplicht voor appellante nu er voor de uitreiking van het biljet geen aanleiding was. Alsdan is het opleggen van een verzuimboete in verband met het niet tijdig doen van aangifte niet aan de orde, noch passend of geboden. De boetebeschikking dient te worden vernietigd.
5.12.
De overige standpunten van belanghebbende behoeven in dat verband geen behandeling meer.
Slotsom
Het hoger beroep is gegrond.

6.Beslissing

Het Hof :
  • verklaarthet hoger beroep
    gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van het Gerecht;
  • verklaarthet tegen de uitspraak op bezwaar van appellant inzake de boetebeschikking bij de aanslag winstbelasting 2012 bij het Gerecht ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtdie uitspraak op bezwaar voor zover het de boetebeschikking betreft;
  • vernietigtde boetebeschikking
    ;
  • gelastverweerder tot vergoeding aan appellant van het griffierecht, te weten NAf 500 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, voorzitter, mr. drs. M.G.J.M. van Kempen en mr. H.A.J. Kroon, leden, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro MSc, als griffier. De beslissing is op 19 mei 2017 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.