In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een autoverhuurbedrijf en het Openbaar Lichaam Bonaire, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar. De belanghebbende, die verhuurbelasting heeft betaald over de periode van augustus 2017 tot en met december 2018, betwistte de afwijzing van haar bezwaren tegen de heffingsambtenaar. De kern van het geschil was of de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel had geschonden door in vergelijkbare gevallen geen naheffing van verhuurbelasting op te leggen. Het Gerecht oordeelde dat het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat hij in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen naheffingsaanslagen had opgelegd of zou opleggen. De belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd dat in haar geval een ongelijkwaardige behandeling had plaatsgevonden. Het Gerecht concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om aan te tonen dat zij in vergelijkbare situaties ongelijk zijn behandeld door de belastingautoriteiten.