ECLI:NL:OGEABES:2020:13

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
BON201900139 en BON201900342 t/m BON201900350 en BON201800256 en BON201800278 tot en met BON201800283
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkheidsbeginsel en naheffing verhuurbelasting in geschil tussen autoverhuurbedrijf en heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een autoverhuurbedrijf en het Openbaar Lichaam Bonaire, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar. De belanghebbende, die verhuurbelasting heeft betaald over de periode van augustus 2017 tot en met december 2018, betwistte de afwijzing van haar bezwaren tegen de heffingsambtenaar. De kern van het geschil was of de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel had geschonden door in vergelijkbare gevallen geen naheffing van verhuurbelasting op te leggen. Het Gerecht oordeelde dat het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat hij in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen naheffingsaanslagen had opgelegd of zou opleggen. De belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd dat in haar geval een ongelijkwaardige behandeling had plaatsgevonden. Het Gerecht concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten of griffierechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor belastingplichtigen om aan te tonen dat zij in vergelijkbare situaties ongelijk zijn behandeld door de belastingautoriteiten.

Uitspraak

Uitspraak van 27 maart 2020
BBZ nrs. BON201900139 en BON201900342 t/m BON201900350 en BON201800256 en BON201800278 tot en met BON201800283
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende],
belanghebbende,
gericht tegen:
HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,zetelend in Bonaire,
de heffingsambtenaar,

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbende heeft over de tijdvakken augustus 2017 tot en met december 2018 aangiften verhuurbelasting gedaan. De verschuldigde verhuurbelasting heeft belanghebbende telkens op aangifte voldaan.
1.2
Belanghebbende heeft tegen de op aangifte voldane belasting bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren afgewezen.
1.3
Hierna volgt een overzicht van de tijdvakken waarop de bezwaren betrekking hebben, van de data van de ingediende bezwaarschriften, en de data waarop de heffingsambtenaar uitspraken op bezwaar heeft gedaan.
Tijdvak
Datum bezwaarschrift
Uitspraak op bezwaar
augustus 2017
16 november 2017
24 januari 2018
september 2017
16 november 2017
24 januari 2018
oktober 2017
5 december 2017
24 januari 2018
november 2017
3 januari 2018
24 januari 2018
december 2017
22 februari 2018
20 april 2018
januari 2018
16 maart 2018
10 april 2018
februari 2018
11 april 2018
17 april 2018
maart 2018
31 mei 2018
27 juli 2018
april 2018
07 juni 2018
27 juli 2018
mei 2018
17 augustus 2018
11 september 2018
juni 2018
17 augustus 2018
11 september 2018
juli 2018
31 augustus 2018
11 september 2018
augustus 2018
17 oktober 2018
12 november 2018
september 2018
02 november 2018
12 november 2018
oktober 2018
20 november 2018
16 januari 2019
november 2018
01 februari 2019
11 februari 2019
december 2018
01 februari 2019
11 februari 2019
1.4
Belanghebbende is op 2 mei 2018 in beroep gekomen tegen de uitspraken op bezwaar over de periode augustus 2017 tot en met februari 2018 en op 22 februari 2019 over de periode maart 2018 tot en met december 2018. Ter zake van de indiening van de beroepschriften heeft belanghebbende een bedrag van tweemaal USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.5
De heffingsambtenaar heeft op 30 juli 2018 en 19 juli 2019 verweerschriften ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 21 september 2018 een conclusie van repliek ingediend.
1.7
De hefiingsambtenaar heeft op 24 oktober 2018 een conclusie van dupliek ingediend.
1.8
Belanghebbende heeft op 12 februari 2019 gereageerd op het verweerschrift van de heffingsambtenaar.
1.9
De heffingsambtenaar heeft op 15 februari 2019 gereageerd op bovengenoemd stuk.
1.1
Belanghebbende heeft op 11 juni 2019 een aanvullend stuk ingediend.
1.11
De zaken zijn behandeld ter zitting van 6 november 2019 te Bonaire. Namens belanghebbende zijn verschenen [A], verbonden aan [Q], [B] en [C]. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [D], [E], [F] en [G]. De heffingsambtenaar heeft op de zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.12
De heffingsambtenaar heeft ter zitting een lijst overgelegd van 83 crib-nummers van belastingplichtigen die voor de verhuurbelasting zijn beschreven. Het Gerecht heeft vervolgens de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om na de zitting nadere gegevens te overleggen waaruit zou blijken dat aan deze belastingplichtigen over de laatste drie maanden van 2018, naheffingsaanslagen verhuurbelasting zijn opgelegd en/of dat de belastingplichtigen over deze periode verhuurbelasting hebben betaald.
1.13
Belanghebbende heeft op de zitting te kennen gegeven af te zien van kennisname van deze stukken en heeft toestemming gegeven aan het Gerecht om uitspraak te doen zonder dat zij van deze gegevens kennisneemt.
1.14
Ter zitting heeft de rechter medegedeeld deze zaken ingevolge artikel 8.102a Belastingwet BES te zullen verwijzen naar een meervoudige kamer. Partijen hebben naar aanleiding hiervan te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een zitting met de meervoudige kamer.
1.15
De heffingsambtenaar heeft op 19 november 2019 via e-mail nadere gegevens overgelegd. Deze gegevens zijn aan belanghebbende toegestuurd. Het Gerecht heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende exploiteert een autoverhuurbedrijf op Bonaire. Haar omzet bestaat vrijwel geheel uit de opbrengsten uit de verhuur van auto’s aan toeristen. Ter zake van deze verhuur is belanghebbende belastingplichtig voor de verhuurbelasting.
2.2
Belanghebbende heeft over de maanden augustus 2017 tot en met december 2018 maandelijks aangifte gedaan en verhuurbelasting voldaan. Tegen de voldoening heeft belanghebbende telkens bezwaar gemaakt.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen naheffing van verhuurbelasting achterwege te laten. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2
Verder beroept belanghebbende zich op begunstigend beleid. De heffingsambtenaar betwist dat daarvan sprake is.
3.3
Belanghebbende concludeert tot teruggaaf van de betaalde toeristenbelasting. De heffingsambtenaar concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen dan wel ongegrondverklaring ervan.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Ontvankelijkheid beroepen

4.1
De verhuurbelasting is een eilandbelasting. In artikel 67, lid 1, van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is bepaald dat de heffing en invordering van eilandbelastingen geschiedt met toepassing van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (hierna: Bw BES). Dit brengt met zich dat de ontvankelijkheid van het beroep aan de hand van artikel 8.101 Bw BES beoordeeld dient te worden.
4.2
In artikel 8.101, lid 2 Bw BES is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een door de Inspecteur gedane uitspraak, binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar een beroepschrift kan indienen bij het Gerecht.
4.3
Voornoemde regel lijdt uitzondering als de uitspraak op bezwaar de belanghebbende niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van belastingdienst, zoals een verkeerde adressering die aan de belastingdienst is te wijten. In dat geval vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst van de uitspraak door de belanghebbende.
4.4
De uitspraken op bezwaar over de tijdvakken augustus 2017 tot en met november 2017 zijn gedagtekend op 24 januari 2018. Het beroepschrift tegen deze uitspraken is op 2 mei 2018 ingediend, derhalve buiten de wettelijke termijn van twee maanden.
4.5
De uitspraken op bezwaar over de tijdvakken maart en april 2018 zijn gedagtekend op 27 juli 2018. De uitspraken op bezwaar over de tijdvakken mei 2018 tot en met september 2018 zijn gedagtekend op 11 september 2018 en 12 november 2018. Het beroepschrift tegen deze uitspraken is op 22 februari 2019 ingediend. Ook dit beroepschrift is, voor wat betreft deze tijdvakken, dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.6
Belanghebbende heeft gesteld dat de uitspraken van de heffingsambtenaar niet op de juiste wijze zijn bekend gemaakt, zodat de beroepstermijnen later zijn aangevangen. De uitspraken op bezwaar zijn volgens belanghebbende ten onrechte naar het oude adres, [adres], van gemachtigde gezonden, terwijl het juiste adres van de gemachtigde [adres], is. Dit terwijl belanghebbende telkens het juiste adres in haar bezwaarschriften heeft vermeld. Door deze onjuiste adressering hebben de uitspraken hem eerst op 10 april 2018 (tijdvakken augustus 2017 tot en met november 2017), op 21 februari 2019 (tijdvakken maart en april 2018) en op 12 februari 2019 (tijdvakken mei tot en met september 2018) bereikt. De Inspecteur heeft deze stelling niet weersproken, zodat het Gerecht deze als vaststaand aanmerkt.
4.7
Nu de uitspraken op bezwaar niet op de voorgeschreven wijze bekend zijn gemaakt, vangt de beroepstermijn pas aan op de dag van de ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van de uitspraken of van afschriften daarvan (vgl. HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960; GEA Curaçao 23 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:60; GEA Aruba 15 juni 2018, ECLI:NL:OGEAA:2018:361). Dit brengt mee dat de beroepstermijnen zijn aangevangen op de dag van de ontvangst van de uitspraken door belanghebbende. De beroepschriften van de maanden augustus 2017 tot en met november 2017, alsmede de maanden maart 2018 tot en met september 2018 zijn dan binnen de termijn van twee maanden ingediend. De beroepen zijn daarom ontvankelijk.
Meerderheidsregel
4.8
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op de meerderheidsregel. In dat verband is van belang het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0264. Daarin heeft de Hoge Raad onder meer geoordeeld:
“4.2. De meerderheidsregel strekt ter bescherming van belastingplichtigen tegen een willekeurige ongelijke behandeling door het bestuursorgaan. (…)
4.3.
Voor belastingen die bij wege van voldoening of afdracht op aangifte worden geheven (hierna tezamen ook aangeduid als: aangiftebelastingen) geldt dat niet het bestuursorgaan de belastingschuld vaststelt, maar de belastingplichtige of inhoudingsplichtige deze zelf berekent. Op het bestuursorgaan rust wel de taak om, indien het verschuldigde bedrag niet volledig op aangifte is betaald, over te gaan tot naheffing van de te weinig betaalde belasting. Van een door het bestuursorgaan gevolgde van de wet afwijkende gedragslijn waarop een belanghebbende zich in het kader van de meerderheidsregel kan beroepen, is bij aangiftebelastingen sprake indien het bestuursorgaan in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen waarmee het bekend is expliciet of impliciet een standpunt inneemt op grond waarvan het een juiste wetstoepassing achterwege laat (vgl. HR 11 maart 1998, nr. 32723, LJN AA2454, BNB 1998/266). Van het innemen van een dergelijk standpunt kan worden gesproken indien naheffing achterwege blijft hoewel de verschuldigde belasting niet (volledig) is betaald en het bestuursorgaan over alle benodigde gegevens beschikt om een naheffingsaanslag te kunnen opleggen. Die situatie doet zich ook voor als een belanghebbende die zich op de meerderheidsregel beroept aan het bestuursorgaan alle benodigde gegevens inzake rechtens en feitelijk vergelijkbare gevallen heeft verstrekt waaruit volgt dat te weinig belasting is betaald en op grond waarvan tot naheffing kan worden overgegaan, waarna het bestuursorgaan niettemin naheffing achterwege laat.”
4.9
Ook is van belang hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 11 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2454:
“3.2 Belanghebbende heeft voor het Hof gesteld dat de hem opgelegde naheffingsaanslag op grond van het gelijkheidsbeginsel dient te worden vernietigd, nu bij de verkrijgers van de overige bouwkavels naheffing achterwege is gebleven. (…)
3.3. (…)
Uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat de naheffingsaanslagen in de door belanghebbende bedoelde andere gevallen achterwege zijn gebleven als gevolg van een expliciete of impliciete standpuntoeristenbelastingepaling in die zin van de Inspecteur. In een zodanig geval kan indien ten tijde van de behandeling van de zaak voor het hof aannemelijk is dat de tot dan toe achterwege gebleven naheffingsaanslagen alsnog zullen worden opgelegd – het is aan het hof om te beoordelen of de mededeling van de Inspecteur dat hij voornemens is die aanslagen op te leggen aanleiding vormt de zaak in afwachting van de uitvoering van dat voornemen aan te houden – van een begunstigend beleid als door belanghebbende bedoeld niet worden gesproken. Evenmin kan dan een juiste wetstoepassing worden opzij gezet op de grond dat de Inspecteur in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege laat. (…)”
4.1
In een geval als het onderhavige waarin verschillende tijdvakken in het geding zijn, dient de wetstoepassing in het meest recente tijdvak (december 2018) in aanmerking te worden genomen (vgl. HR 15 maart 2000, nr. 34.740, ECLI:NL:HR:2000:AA5142, r.o. 3.8).
4.11
Op belanghebbende rust de last – in het licht van hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd – om aannemelijk te maken dat wat betreft het tijdvak december 2018 in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen te weinig verhuurbelasting is betaald en de heffingsambtenaar niettemin naheffing ervan achterwege heeft gelaten.
4.12
Belanghebbende stelt dat er 138 potentiele belastingplichtigen zijn voor de toeristenbelasting. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een namenlijst van 105 bedrijven – afkomstig uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) van Bonaire – overgelegd. Volgens informatie van de KvK hebben deze bedrijven gemeen dat ze zich onder andere -maar in bepaalde gevallen niet gelimiteerd- bezighouden met het verhuren van motorrijtuigen zoals, auto’s, scooters, brommers, quads, ‘all terrain vehicles’ en niet elektrisch aangedreven golfkarren. Op deze namenlijst zijn ook het bedrijfsadres en de oprichtingsdatum – waarvan de oudste datum dateert van het jaar 1974 – van het bedrijf vermeld.
4.13
Daarnaast heeft belanghebbende zelf een onderzoek verricht naar potentiele belastingplichtigen en heeft als resultaat daarvan een lijst met 33 namen van bedrijven overgelegd. Ter onderbouwing van haar stelling dat de meerderheidsregel toepassing vindt, verwijst zij voorts naar haar aandeel in de opbrengsten van de verhuurbelasting in de onderhavige periode. Volgens belanghebbende is haar aandeel in de opbrengsten hoger dan het op basis van haar marktaandeel zou moeten zijn.
4.14
Met hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht, signaleert zij slechts mogelijke belastingplichtigen voor de verhuurbelasting. Belanghebbende heeft daarmee op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat in deze gevallen daadwerkelijk belastingplicht bestaat voor de verhuurbelasting en dat niettemin naheffing achterwege is gebleven. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt reeds om deze reden.
4.15
Bovendien heeft de heffingsambtenaar aangevoerd dat zijn uitgangspunt is om zoveel mogelijk belastingplichtigen in de heffing te betrekken en dat zijn acties daarop zijn gericht. Het Gerecht hecht geloof aan deze verklaring en acht aannemelijk dat de over het tijdvak december 2018 achterwege gebleven naheffingsaanslagen alsnog zullen worden opgelegd. Het Gerecht neemt daarbij in aanmerking de gedetailleerde beschrijving van het plan van aanpak voor het opsporen van belastingplichtigen, de uitleg op de zitting van de in dat verband gevoerde acties, evenals de na de zitting overgelegde informatie. De heffingsambtenaar heeft een excel-overzicht overgelegd van zijn klantenbestand voor de verhuurbelasting met onder andere de naam, het cribnummer van de belastingplichtigen en het bedrag aan betaalde verhuurbelasting over 2018. Blijkens het overzicht zijn er 83 verschillende belastingplichtigen voor de toeristenbelasting. Ook heeft de heffingsambtenaar afschriften van 18 naheffingsaanslagen (facturen) over het tijdvak 2018 overgelegd. Blijkens het overzicht hebben 23 belastingplichtigen niets betaald, maar hebben geen naheffing gekregen. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen naheffingsaanslagen heeft opgelegd of nog zal opleggen. Belanghebbendes beroep op de meerderheidsregel faalt derhalve.
Begunstigend beleid
4.16
Belanghebbende stelt subsidiair dat de heffingsambtenaar een begunstigend beleid heeft gevoerd door jarenlang geen maatregelen aangaande de verhuurbelasting te nemen. Van begunstigend beleid kan sprake zijn indien de heffingsambtenaar belastingplichtigen bewust en consistent op een bepaald punt gunstiger behandelt dan de wet voorschrijft. Dat dit is gebeurd heeft belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Ook deze grief van belanghebbende faalt derhalve.
4.17
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
Schadevergoeding
4.18
Ingevolge artikel 8.115b Bw BES kan het Gerecht indien het beroep gegrond wordt verklaard, op verzoek van een partij en indien daarvoor gronden zijn, het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade die die partij lijdt. Nu de beroepen van belanghebbende ongegrond zijn, dient belanghebbendes verzoek reeds daarom te worden verworpen.

5.GRIFFIERECHTEN EN PROCESKOSTENVERGOEDING

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Jansen, voorzitter, mr. dr. A.J.H. van Suilen, en mr. M.E.B. de Haseth, rechters in dit Gerecht en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2020, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M Faro MSc.
De griffier, De voorzitter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieBES@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.