Uitspraak
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
,afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd (in dit geval de minderjarige [slachtoffer]). Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan die belastende verklaring, in die zin dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van die verklaring. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van het vermeende slachtoffer, geeft deze daaraan in het licht van artikel 385, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’), inhoudende een weergave van wat de getuige (in dit geval de minderjarige) aan de betrokken andere getuige (in dit geval zijn moeder) heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het vermeende slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde (zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
plaats
5.Vordering benadeelde partij
6.Voorlopige hechtenis
31 januari 2025, doch uiterlijk om
17:00 uur;