ECLI:NL:OGEAA:2025:14

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
525 van 2024
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in zedenzaken met betrekking tot verkrachting en bezit van kinderpornografie

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978 en thans gedetineerd in Aruba, heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 31 januari 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting van een minderjarige, ontucht met een minderjarige leerling en bezit van kinderpornografie. De zaak kwam ter terechtzitting op 10 januari 2025, waar de officier van justitie, mr. P.A.J. van der Biezen, de beschuldigingen onderbouwde met de verklaring van de minderjarige, die stelde dat hij herhaaldelijk door de verdachte was misbruikt. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.G. Illes, pleitte voor integrale vrijspraak, wijzend op inconsistenties in de verklaring van de minderjarige en het gebrek aan ondersteunend bewijs.

Het Gerecht beoordeelde de betrouwbaarheid van de verklaring van de minderjarige en concludeerde dat deze niet betrouwbaar was. De verklaring was inconsistent met de tijdlijn van de gebeurtenissen en de omstandigheden waarin de vermeende misdrijven zouden hebben plaatsgevonden. Het Gerecht oordeelde dat er geen wettig bewijs was voor de beschuldigingen van verkrachting en ontucht, en sprak de verdachte vrij van deze feiten. Wat betreft het bezit van kinderpornografie, oordeelde het Gerecht dat de aangetroffen beelden niet als zodanig konden worden gekwalificeerd, waardoor ook hiervoor vrijspraak volgde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.

Uitspraak

Parketnummer: P-2024/01150
Zaaknummer: 525 van 2024
Uitspraak van: 31 januari 2025 op tegenspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba
hierna: de verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2025.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering en standpunt van de officier van justitie mr. P.A.J. van der Biezen, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Illes, advocaat in Aruba, naar voren hebben gebracht.
Het Gerecht heeft tevens kennisgenomen van de vordering van de ter terechtzitting verschenen benadeelde partij, zijnde de moeder tevens wettelijke vertegenwoordiger van het vermeende slachtoffer, mevrouw [moeder van het slachtoffer].

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de ter zitting gewijzigde dagvaarding. Verdachte wordt -samengevat- beschuldigd van het (1.) plegen van verkrachting van c.q. ontucht met een minderjarige leerling, (2.) plegen van seksueel binnendringen van een minderjarige leerling jonger dan 12 jaar, en (3.) bezitten van -kort gezegd- kinderporno. Afschriften van de dagvaarding en de toegestane wijziging tenlastelegging zijn aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Daartoe heeft hij betoogd, dat de verklaring van de minderjarige betrouwbaar is, omdat de minderjarige consistent en gedetailleerd heeft verklaard wat hem is overkomen toen hij op de basisschool zat, namelijk dat de verdachte hem meermalen seksueel heeft aangeraakt, dat het telkens na de gymles gebeurde wanneer hij was achter gebleven om op te ruimen en hij bezig was zich om te kleden in de kleedkamer in de gymzaal, en ook omdat hij heeft verklaard dat hij niet meer wilde leven vanwege hetgeen hem is overkomen.
Volgens de officier van justitie zou dit zijn gebeurd gedurende het schooljaar 2017/2018, toen de minderjarige in de vierde klas zat en 9 jaar oud was.
De verklaring van de minderjarige vindt, aldus de officier van justitie, steun in de aangifte van de moeder van de minderjarige, waarin zij verklaart dat de minderjarige, nadat hij had geprobeerd om zichzelf te doden, haar huilend en trillend had verteld dat hij seksueel is aangeraakt en misbruikt door meneer [verdachte], toen hij in de vierde klas van de basisschool zat, en dat dit meermalen en telkens na de gymles is gebeurd. Behalve de emoties die door de moeder zijn waargenomen terwijl de minderjarige voor het eerst over het misbruik sprak, gelden als steunbewijs ook de verklaringen van een leerkracht van de vierde klas van [plaats] en de verklaringen van twee ex-leerlingen (16 en 17 jaar oud) van die basisschool. Deze getuigen hebben ieder voor zich maar overeenstemmend verklaard, dat de leerlingen van de vierde klas zich omkleedden in de kleedkamers in de gymzaal en dat enkele leerlingen na de gymles achterbleven om het gymmateriaal op te ruimen. De verklaring van de minderjarige wordt hiermee gesteund wat betreft de plaats en momenten, aldus de officier van justitie.
Tenslotte wijst de officier van justitie op het proces-verbaal van bevinding betreffende de foto’s en videobeelden die in de computer van verdachte zijn aangetroffen, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt betrokken zijn of schijnbaar betrokken zijn, als wettig en overtuigend bewijs voor het onder feit 3 tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van hetgeen zijn cliënt ten laste is gelegd.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de zeer ernstige beschuldigingen onder feiten 1 en 2 tegen zijn cliënt volledig zijn gebaseerd op de verklaring van één persoon, namelijk de minderjarige. De moeder van de minderjarige, tevens aangeefster, was er immers niet bij en verklaart alleen over wat haar zoon haar heeft verteld.
Tegenover deze verklaring staat de onvoorwaardelijke en consequente ontkenning van cliënt, aldus de raadsman.
Wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van de minderjarige, heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
De minderjarige heeft verklaard dat hij 8 jaar oud was toen hij door meneer [verdachte] seksueel werd aangeraakt en dat dit zou zijn gebeurd in de kleedkamer in de gymzaal, wanneer hij zich na zijn gymles ging omkleden. Nu ook de moeder in haar aangifte heeft verklaard, dat het delict acht jaar eerder was gepleegd, betekent dit dat het delict niet kon zijn gepleegd toen de minderjarige (die toen dus 8 jaar oud was) in de vierde klas zat. Als 8-jarige zat de minderjarige in de tweede en/of de derde klas basis. Uit het dossier volgt dat leerlingen in de tweede klas zich niet omkleedden na een gymles, en dat leerlingen in de derde klas geen gymlessen maar zwemlessen krijgen.
Volgens de raadsman meent het openbaar ministerie dat de minderjarige in de vierde klas moet hebben gezeten toen de strafbare feiten jegens hem zijn begaan, maar dit strookt niet met hetgeen de aangeefster en de minderjarige hebben verklaard, en het is niet aan het openbaar ministerie om er een ander verhaal van te maken. Bovendien werden de kleedkamers in de gymzaal vóór de Covid-periode in 2020 niet gebruikt en wisselden de leerlingen van de vierde klas, ook de minderjarige [slachtoffer], vóór 2020 hun gymkleding om in de toiletten op het schoolterrein, zoals de getuige [getuige] heeft verklaard.
Dit alles tast de geloofwaardigheid van de verklaring van de minderjarige aan, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman aangevoerd, dat nagenoeg alle getuigen zich alleen lovend over cliënt hebben uitgelaten en dat geen van hen een belastende verklaring heeft afgelegd. De raadsman heeft geconcludeerd dat de emotionele en inconsistente verklaring van de minderjarige geen steun vindt in enig ander objectief en niet voor manipulatie vatbaar bewijsmiddel, zodat niet aan het bewijsminimum is voldaan.
Wat betreft het onder feit 3 tenlastegelegde, heeft de raadsman betoogd dat de aangetroffen foto’s en video’s, waarop ontblote (boven)lichamen of naaktfoto’s van jongens te zien zijn, niet als kinderpornografie zijn aan te merken, nu uit die foto’s niet blijkt van seksuele handelingen waarbij een minderjarige is betrokken noch van seksuele gedragingen.
4.3
Beoordeling van het Gerecht
Ten aanzien van het onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het Gerecht het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast.
Verdachte is al meer dan tien jaar sportleerkracht op de basisschool, [plaats], te [adres]. Hij wordt door zijn (ex-)leerlingen meneer [verdachte] genoemd.
De thans 17-jarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2007, (hierna te noemen: de minderjarige) was tot 4 december 2017 leerling op die basisschool. Halverwege het schooljaar 2017/2018, toen de minderjarige in de vierde klas zat en net 10 jaar oud was geworden, is hij (in december 2017) samen met zijn familie naar Nederland geëmigreerd.
Op 12 april 2024 heeft de moeder van de minderjarige aangifte gedaan tegen de verdachte ter zake van verkrachting van en het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige. Volgens de aangifte en de verklaring van de minderjarige hebben deze strafbare feiten zich acht jaar eerder voorgedaan, toen de minderjarige op de basisschool [plaats] zat.
Verdachte ontkent de handelingen te hebben gepleegd waarvan hij wordt beschuldigd.
4.3.2
Het juridisch kader
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het feit dat zij zich voordoen in een situatie waarbij slechts twee personen aanwezig zijn: een verondersteld slachtoffer en een veronderstelde dader. Als de veronderstelde dader ontkent moet de rechter beoordelen of aan het bewijsminimum is voldaan.
Volgens artikel 385, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van één getuige. Deze bepaling heeft als doel te zorgen voor een deugdelijke bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover één getuige verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken niet dat vereist is dat het (seksueel) misbruik en de ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen
,afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd (in dit geval de minderjarige [slachtoffer]). Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan die belastende verklaring, in die zin dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van die verklaring. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van het vermeende slachtoffer, geeft deze daaraan in het licht van artikel 385, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring (‘van horen zeggen’), inhoudende een weergave van wat de getuige (in dit geval de minderjarige) aan de betrokken andere getuige (in dit geval zijn moeder) heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het vermeende slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde (zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117).
Het bewijsminimum mag (dus) niet worden verward met een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer. Dat staat hier volledig los van. De betrouwbaarheid zegt alleen iets over het waarheidsgehalte van die verklaring, terwijl om tot een bewezenverklaring te kunnen komen ook ander bewijs voorhanden dient te zijn.
4.3.3
Betrouwbaarheid verklaring(en) minderjarige
De eerste vraag die het Gerecht dient te beantwoorden is of de verklaring(en) van de minderjarige betrouwbaar is(/zijn). Immers, enkel betrouwbare verklaringen kunnen als uitgangspunt dienen voor de verdere beoordeling van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Indien de eerste vraag bevestigend beantwoord wordt, dient het Gerecht vervolgens de tweede vraag te beantwoorden: is er voldoende steun voor die verklaringen te vinden in ander bewijsmateriaal?
Het Gerecht zal eerst de verklaring(en) van de minderjarige tegen het licht houden. Hierbij is van belang op te merken dat het Gerecht bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van die verklaring(en) let op de volledigheid, accuraatheid en consistentie daarvan.
Het Gerecht constateert ten eerste dat de minderjarige, in maart 2024 toen hij 16 jaar oud was, voor het eerst aan een ander, in dit geval zijn moeder, heeft verteld dat hij op zijn achtste seksueel zou zijn misbruikt door een leraar.
De minderjarige heeft hierna -in april 2024- bij de politie verklaard dat hij na een gymles moest achterblijven om “de meneer” te helpen met opruimen, dat “de meneer” [verdachte] heet, dat hij zich hierna ging omkleden in de kleedkamer in de gymzaal waar hij alleen was omdat zijn klasgenootjes al naar de volgende les waren gegaan, dat hij alleen een boxershort aanhad toen de meneer in de kleedkamer kwam, dat de meneer hem vroeg om bij hem te komen, dat de meneer hem toen aan zijn schouder en zij vastpakte, dat de meneer hem vervolgens aan zijn billen streelde, en met zijn hand in de boxerschort van de minderjarige hem aan zijn billen kneep en hierna een vinger in zijn anus forceerde, terwijl hij met zijn andere hand de penis van de minderjarige stimuleerde. Terwijl hij dit deed kuste de meneer hem op zijn mond en zijn hele gezicht. Verder heeft de minderjarige gezegd dat hetzelfde zeker meer dan twee keer is gebeurd, “dus ik zeg dat het ongeveer 5 keren was gebeurd” en altijd in dezelfde kleedkamer.
Hoewel de verklaring voldoende gedetailleerd is, is deze wat betreft tijd en plaats niet accuraat noch consistent.
* tijd
De minderjarige heeft uitdrukkelijk verklaard -en dit is ook door de moeder aangegeven- dat hij acht jaar oud was toen hij door de verdachte seksueel is misbruikt.
Het Gerecht stelt vast, dat de minderjarige in december 2015 zijn achtste verjaardag vierde, en toen in de tweede klas van de basisschool zat. Verdachte heeft verklaard dat de leerlingen van de tweede klas zich na een gymles niet omkleden. Het tegendeel is uit het dossier niet gebleken.
De minderjarige was ook nog acht jaar oud toen hij in de derde klas van de basisschool zat. Zowel de verdachte als de directrice van de basisschool heeft verklaard, dat de derdeklassers geen gymles maar zwemles krijgen. Deze leerlingen kleden zich na de zwemles dus ook niet om in de kleedkamer van de gymzaal.
Dat de minderjarige op zijn achtste na gymlessen door de verdachte seksueel is misbruikt, is gelet hierop niet aannemelijk geworden.
*
plaats
Indien het Gerecht meegaat met het openbaar ministerie en aanneemt dat de minderjarige zich heeft vergist in de tijd, en dat hij in de vierde klas van de basisschool zat en negen jaar oud was toen hij seksueel werd misbruikt, dan neemt het Gerecht in aanmerking dat uit de verklaring van de getuige [getuige], leerkracht van de vierde klas bij [plaats], bij wie de minderjarige laatstelijk gedurende het schooljaar 2017/2018 in de klas zat, volgt dat de minderjarige zich na de gymlessen moest omkleden in een jongenstoilet op het schoolterrein buiten de gymzaal, omdat de toiletten in de gymzaal vóór het jaar 2020 niet mochten worden gebruikt.
Dat de minderjarige na de gymlessen in de kleedkamer in de gymzaal door de verdachte is misbruikt, is daarom evenmin aannemelijk geworden.
Het gerecht weegt bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van de minderjarige verder mee, dat deze verklaring door de minderjarige is afgelegd nadat hij heeft getracht zichzelf van het leven te beroven door een mix in te nemen van alcohol, LSD, Xtc, en pijnstillers, dat zijn verklaring feiten en omstandigheden betreffen van zeven jaar eerder, en dat uit het dossier niet blijkt dat de moeder/aangeefster of de leerkrachten van de basisschool in de periode vanaf december 2015 tot december 2017 enige gedragsverandering bij de minderjarige hebben gemerkt.
Gelet op het vorenstaande is het Gerecht van oordeel, dat de verklaring(en) van de minderjarige niet betrouwbaar is(/zijn). Aan de vraag of er voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier voorhanden is, komt het Gerecht dan ook niet toe.
4.3.4
Conclusie
Dit leidt tot de conclusie dat voor het tenlastegelegde onder feiten 1 en 2 geen wettig bewijs voorhanden is, zodat de verdachte voor deze feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde
4.3.5
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het Gerecht het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vast.
Tijdens het lopende onderzoek in deze zaak is een Apple iMac bij verdachte in beslag genomen en onderzocht. In de Apple iMac werden 409.537 foto’s aangetroffen. Het onderzoeksteam heeft van een aantal van deze foto’s en videobeelden, namelijk 17 foto’s en 2 videobeelden, geverbaliseerd dat op die foto’s jongens met ontbloot bovenlichaam te zien zijn die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, die soms naast de verdachte op een bed liggen, en/of waarop jongens te zien zijn die hun broek naar beneden doen en hun achterwerk of gedeelte van hun penis tonen en/of waarop een jongen zijn hand in zijn broek doet en/of een jongen op het strand op de schoot van de verdachte zit.
De verdachte betwist dat bedoelde foto’s en videobeelden als kinderporno kunnen worden aangemerkt.
4.3.6
Eigen waarneming Gerecht
De rechter en de griffier hebben na het onderzoek ter terechtzitting en niet in de rechtszaal, de betreffende foto’s en videobeelden bekeken.
Het Gerecht stelt vast dat de meeste foto’s, op drie na, “selfies” zijn van een paar jongens al dan niet in gezelschap van de verdachte, met ontbloot bovenlichaam. Op die foto’s zijn geen seksuele handelingen noch seksuele gedragingen te zien. De poses van de jongens op de foto’s passen bij hun leeftijd en zijn naar het oordeel van het Gerecht niet seksueel prikkelend of kinderpornografisch van aard.
In drie van de foto’s is telkens een jongen, van wie het Gerecht niet kan vaststellen dat het om dezelfde jongen gaat, in een gewaagde pose te zien: op een foto houdt de jongen met ontbloot bovenlijf zijn penis in zijn broek vast waarbij een gedeelte van de schacht is te zien, terwijl hij ‘verleidelijk’ naar de camera kijkt, op een andere foto staat een jongen, met ontbloot en gespierd bovenlijf en met een zonnebril en pet op, die zijn spijkerbroek naar beneden trekt en zijn naakte heup toont. Mede omdat deze foto’s ongedateerd zijn heeft het Gerecht niet kunnen vaststellen dat de jongen of jongens op deze foto’s kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.
De derde foto betreft een screenshot van een op sociale media geplaatste selfie van een jongen, die kennelijk de leeftijd van achttien nog niet heeft bereikt, die in een badkamer staat, zijn broek naar beneden houdt en van de zijkant zijn naakte bil toont. Naar het oordeel van het Gerecht kan van deze selfie niet worden gezegd dat het seksueel prikkelend van aard is.
4.3.7
Conclusie
Gelet op het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat voor het onder feit 3 tenlastegelegde geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, zodat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

[Moeder van het slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een bedrag van Afl. 44.000,- gevorderd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ad Afl. 19.000,- en immateriële schade ad Afl. 25.000,-, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering (deels) kan worden toegewezen wat betreft de materiele schadevergoeding, tot een bedrag van Afl. 33.444,53, en daartoe betoogd dat niet alle posten voldoende zijn onderbouwd, en wat betreft de immateriële schade volledig.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering, nu de verdediging integrale vrijspraak heeft bepleit.
5.3
Het oordeel van het Gerecht
Nu de verdachte van de ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, zal de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard.

6.Voorlopige hechtenis

De ten aanzien van verdachte bevolen voorlopige hechtenis zal, gelet op het vorenstaande, worden opgeheven met ingang van heden.
DE BESLISSING
Het Gerecht:
verklaartniet bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van
31 januari 2025, doch uiterlijk om
17:00 uur;
verklaartde benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.K. Engelbrecht, rechter, bijgestaan door Y.G. Wilsoe, (zittingsgriffier), en op 31 januari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerecht.
Bijlage: de tenlasteleggingen