ECLI:NL:OGEAA:2024:36

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
AUA202303141
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bouwvergunning voor een hotelproject in Sero Colorado en de ontvankelijkheid van eisers

In deze uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 10 januari 2024, wordt de beslissing van de Minister van Algemene Zaken, Innovatie, Overheidsorganisatie, Infrastructuur en Ruimtelijke Ordening van 30 augustus 2023 beoordeeld. Deze beslissing betreft de bouwvergunning voor het bouwen van 600 all-inclusive hotelkamers en centrale hotelfaciliteiten in Sero Colorado. Het Gerecht verklaart de beroepen van acht eisers niet-ontvankelijk, omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen de bouwvergunning. De overige twee eisers zijn wel ontvankelijk, maar hun beroepen worden ongegrond verklaard. Het Gerecht oordeelt dat de Minister voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en dat het niet hinderlijk is voor de omgeving. De beroepsgrond van eisers over het Bouw- en woningbesluit kan niet meer aan de orde komen in deze procedure. De uitspraak volgt op eerdere uitspraken van het Gerecht en het Hof, waarin de Minister was opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedures en de rol van de welstandscommissie in de beoordeling van bouwplannen.

Uitspraak

Uitspraak van 10 januari 2024
Lar nr. AUA202303141

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
1.eiser,
2. eiser,
3. eiser,
4. eiser,
5. eiser,
6. eiser,
7. eiser,
8. eiser,
9. eiser,
10. eiser,
allen wonend in Aruba,
hierna: eisers,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:
DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN, INNOVATIE, OVERHEIDSORGANISATIE, INFRASTRUCTUUR EN RUIMTELIJKE ORDENING,
zetelend in Aruba,
hierna: verweerder,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ),
met als derde-belanghebbende:
THREE RIVERS REAL ESTATE VBA,
gevestigd in Aruba,
hierna: vergunninghoudster,
gemachtigde: de advocaat mr. M.R.M. Reinkemeyer en mr. A.A. Ruiz.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt het Gerecht de beslissing van verweerder van
30 augustus 2023. Met deze beslissing heeft verweerder opnieuw op de inhoudelijke bezwaren van eisers beslist. Verweerder heeft deze beslissing genomen naar aanleiding van de uitspraak van het Gerecht van 7 juli 2023 in de zaak met nummer AUA202201904. In die uitspraak heeft het Gerecht de aan vergunninghoudster verleende bouwvergunning 0994-2019 beoordeeld. Deze bouwvergunning ziet op de bouw van een hotel te Sero Colorado.
1.1
In de uitspraak van 7 juli 2023 heeft het Gerecht het beroep van eisers gegrond verklaard en verweerders beslissing op bezwaar van 5 mei 2022 ten aanzien van de bouwvergunning 0994-2019 vernietigd om twee redenen. Verweerder had onvoldoende gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en verweerder had onvoldoende gemotiveerd dat het bouwplan vanwege zijn ligging niet hinderlijk voor de omgeving zal zijn. Verweerder is opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.2
Verweerder heeft uitvoering gegeven aan de uitspraak van 7 juli 2023 en heeft met de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 opnieuw beslist op de bezwaren van eisers.
1.3
Eisers hebben op 8 september 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023. Zij hebben hun gronden aangevuld op
29 november 2023. Verder hebben zij op die datum een rapport van 28 november 2023 van de heer [architect] (architect) overgelegd. Verweerder heeft bij email van
29 november 2023 de bestreden beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 en het daaraan ten grondslag liggende advies van DOW van 14 juli 2023 overgelegd. Vergunninghoudster heeft bij email van 28 november 2023 producties I-XI overgelegd. Partijen hebben conform het verzoek van het Gerecht hun pleitnota’s de dag voor de zitting overgelegd. Op de dag van de zitting hebben de gemachtigden van vergunninghoudster nog schriftelijk gereageerd op de pleitnota van eisers.
1.4
Het Gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 6 december 2023. Eisers 1 en 10 zijn verschenen, samen met [architect]. Mr. Boyce heeft de andere eisers ter zitting vertegenwoordigd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verder verschenen [A] (DOW), [B] (DOW) en [C] (DIP). Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Namens vergunninghoudster zijn onder meer verschenen de heer Moersia (directeur) en de heer Rosenstand (architect).
1.5
Conform de tijdens de zitting gemaakte afspraak heeft mr. Boyce bij email van
7 december 2023 de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 met alle bijlagen aan het gerecht gestuurd.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissing van verweerder van
30 augustus 2023 aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1
Het Gerecht komt tot het oordeel dat eiser 10 wel belanghebbende is, maar dat haar beroep en dat van eiser 1 ongegrond is. Verweerder heeft nu wel voldoende gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en dat het bouwplan vanwege zijn ligging of bouwwijze niet hinderlijk voor de omgeving zal zijn. Het Gerecht verklaart opnieuw de eisers 2 tot en met 9 niet-ontvankelijk in hun beroep.
3.2
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is relevant om te weten in deze zaak?
4.1
Vergunninghoudster beoogt in Sero Colorado in de omgeving van Baby Beach een hotel te bouwen met in totaal 900 kamers. Het hotel zal in twee fases worden gebouwd. De eerste fase bestaat uit de bouw van 600 'all-inclusive' hotelkamers en centrale hotelfaciliteiten zoals een lobby en een restaurant. Ten behoeve van de eerstesteenlegging op 15 november 2019 heeft vergunninghoudster op 22 oktober 2019 een eerste bouwvergunning aangevraagd. Deze is verleend op 30 oktober 2019 met kenmerk 0899-2019. Op 14 november 2019 heeft vergunninghoudster verweerder verzocht om bouwvergunningen voor fase 1. Bij beschikkingen van 28 mei 2020 zijn de door vergunninghoudster aangevraagde bouwvergunningen met kenmerken 0994-2019 (bouwvergunning 1) en 0853-2019 (bouwvergunning 2) verleend. De eerdere bouwvergunning met kenmerk 0899-2019 is samengevoegd met bouwvergunning 2. Vergunninghoudster heeft dus twee bouwvergunningen voor het realiseren van fase 1. Momenteel is ruim de helft daarvan gerealiseerd.
4.2
Bij uitspraak van 24 mei 2023 (ECLI:NL:OGHACMB:2023:70) heeft het Hof de uitspraak van het Gerecht van 9 februari 2022 (ECLI:NL:OGEAA:2022:153) bevestigd. In laatstgenoemde uitspraak heeft het Gerecht het beroep van eisers 2 tot en met 9 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat verweerder inhoudelijk moest beslissen op het bezwaar van eisers 1 en 10.
4.3
Dat heeft verweerder gedaan in de beslissing op bezwaar van 5 mei 2022. De bezwaren van eiser 1 en eiser 10 zijn ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen die beslissing beroep ingesteld. Dat beroep heeft geleid tot de uitspraak van het Gerecht van 7 juli 2023 (ECLI:NL:OGEAA:2023:163).
4.4
Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 7 juli 2023, omdat het Gerecht ook geoordeeld heeft dat een aantal van hun beroepsgronden niet slagen. De beroepsgronden waar het Gerecht in de uitspraak van 7 juli 2023 al over heeft geoordeeld dat die niet slagen, zien - voor zover voor deze zaak relevant - op de vereisten van de aanvraag om de bouwvergunning en toetsing van het bouwplan aan het ROPV. Eisers hebben in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 7 juli 2023 geen beroepsgronden aangevoerd over het Bouw- en woningbesluit.
4.5
Het hoger beroep tegen de uitspraak van 7 juli 2023 is bij het Hof geregistreerd onder nummer AUA2023H00154. Dit hoger beroep is nog niet behandeld.
4.6
Eisers hebben hangende deze procedure (AUA202303141) ook een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Dat verzoek is geregistreerd onder nummer AUA202303182. Bij uitspraak van 29 november 2023 heeft de voorzieningenrechter van dit Gerecht het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
4.7
Op 7 februari 2023 staan nog drie beroepen van eisers gepland voor behandeling op zitting (AUA202303025, AUA202302911 en AUA202302913). Die zaken zien op handhavingsverzoeken van eisers.
Is het beroep van eisers 2 tot en met 9 niet-ontvankelijk?
5. Het Gerecht heeft de beroepen van eisers 2 tot en met 9 in de uitspraak van
9 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Dit oordeel is in de uitspraak van het Hof van 24 mei 2023 bevestigd. In de uitspraak van het Gerecht van 7 juli 2023 heeft het Gerecht deze eisers opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Het Gerecht heeft de gemachtigde van eisers gevraagd waarom zij ondanks deze uitspraken het beroep in deze zaak toch ook weer heeft ingesteld namens eisers 2 tot en met 9. Dat heeft de gemachtigde ter zitting niet kunnen toelichten. Het Gerecht zal (wederom) het beroep van eisers 2 tot en met 9 niet-ontvankelijk verklaren.
Is het beroep van eiser 10 ontvankelijk?
6.1
Verweerder en vergunninghoudster hebben zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser 10 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser 10 is volgens hen geen belanghebbende bij de verleende bouwvergunning. De woning van eiser 10 ligt op een afstand van 135 meter van het dichtstbijzijnde gebouw van de hotelkamers waarop de bouwvergunning 0994-2019 betrekking heeft. Zij heeft volgens vergunninghoudster een te verwaarlozen uitzicht op de derde verdieping van het gebouw en dat gebouw is dan ook nog eens de lobby. Dat gebouw maakt geen onderdeel uit van deze bouwvergunning.
6.2
Eiser 10 vindt dat zij wel belanghebbende is. Afstand en zicht zijn volgens haar niet de enige criteria waarnaar gekeken moet worden. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij ook gevolgen zal ondervinden van het verkeer naar het hotel toe, van geparkeerde auto’s in de woonwijk die niet bij het hotel kunnen parkeren, van licht dat in de avond van het hotel afkomstig is waardoor zij Saturnus niet meer zal kunnen zien en van het geluid dat afkomstig is van het hotel.
7. Het Gerecht volgt verweerder en vergunninghoudster niet in hun standpunt.
7.1
Artikel 23, eerste lid, van de Lar bepaalt dat degene die rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, 14, tweede lid, of 20, daartegen beroep kan instellen bij het Gerecht.
7.2
De nieuwe beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 is gericht aan eiser 1 en eiser 10. Het belang van eiser 10 is dus rechtstreeks getroffen door deze beslissing op bezwaar en zij is daarbij dus belanghebbende. Om die reden is er geen reden om het beroep van eiser 10 niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3
Voor zover verweerder en vergunninghouder hebben willen betogen dat het Gerecht het bezwaar van eiser 10 alsnog niet-ontvankelijk moet verklaren omdat verweerder eiser 10 in de bezwaarfase ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt, geldt het volgende.
7.4
Artikel 9, eerste lid, van de Lar bepaalt dat degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan kan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen. Artikel 3, eerste lid, van de Lar bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een beschikking is betrokken. Als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een beschikking toestaat, in beginsel belanghebbende is bij die beschikking. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:737), dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van een betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij de beschikking ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die de beschikking toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
7.5
Saturnus kunnen blijven zien of niet, het Gerecht acht het gelet op de afstand van 135 meter van de woning van eiser 10 tot het project en de omvang van het project waarop de bouwvergunning ziet aannemelijk dat eiser 10 feitelijke gevolgen ondervindt van licht, geluid en zicht. Naar het oordeel van het Gerecht ontbreken qua zicht gevolgen van enige betekenis voor eiser 10. Hoewel twijfel mogelijk is over de vraag of ook zo is voor licht, geluid en verkeer, moet eiser 10 naar het oordeel van het Gerecht het voordeel van de twijfel krijgen. Daarbij betrekt het Gerecht dat eiser 10 in de eerdere zaken ook als belanghebbende is aangemerkt. Het Gerecht ziet dus geen aanleiding om het bezwaar van eiser 10 alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat heeft verweerder in de nieuwe beslissing op bezwaar geoordeeld?
8. Verweerder heeft in de nieuwe beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 conform de opdracht in de uitspraak van het Gerecht van 7 juli 2023 een nadere motivering gegeven op de punten welstand en hinder. Verder heeft verweerder een nadere motivering gegeven over de brandveiligheid.
8.1
Verweerder heeft in de nieuwe beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft daartoe in de eerste plaats verwezen naar het uitgewerkte advies van de welstandscommissie van 24 augustus 2023. Daar heeft verweerder aan toegevoegd dat het project in het noorden wordt begrensd door een deel van de “Colony”. De woningen in deze omgeving zijn ruim 40 jaar geleden met de sluiting van de olieraffinaderij verlaten en bevinden zich, behalve de enkele opgeknapte woning, in een zeer slechte en onbewoonbare staat. De woningen die zijn gerenoveerd of uitgebreid, zijn dat niet volgens de oorspronkelijke architectuurstijl van de “Colony”. Het is over het algemeen een verloederde woonwijk, zonder homogene stijl, openbaar groen, openbare ruimten of relevante gebouworiëntatiepunten en de opgeknapte woningen hebben weinig tot niets met elkaar gemeen qua architectuur.
8.2
Verweerder heeft in de nieuwe beslissing van 30 augustus 2023 verder geoordeeld dat het bouwplan wegens zijn ligging of bouwwijze niet hinderlijk voor de omgeving zal zijn. Verweerder heeft over de zonering geschreven dat de kortste afstand tussen de terreingrens en de dichtstbijzijnde perceelsgrens 24 meter is. De terreingrenzen van eisers eiser 1 en eiser 10 liggen op 40 respectievelijk 83 meter van de hoek van de grens van het perceel van vergunninghoudster. De gevels van de hotelkamers hebben richting de ten noorden gelegen woningen geen ramen of terrassen. Deze gevels zullen van doorschijnend glas worden voorzien dat licht doorlaat maar geen zicht van binnen naar buiten of andersom mogelijk maakt. Op deze manier wordt de privacy voldoende geborgd. Qua uitzicht op zee schrijft verweerder dat dat voor eiser 10 niet verandert. De hoogte van het gebouw is volgens verweerder in lijn met wat is toegestaan volgens de voorwaarden opgenomen in de erfpachtakte, de bestemming en het concept ROP. Doordat de wind meestal uit het oosten komt, zal aan de noord- en zuidzijde van het project in de regel geen hinder worden veroorzaakt voor wat betreft licht, geluid, lucht of wind. Daarbij heeft verweerder betrokken dat het bouwproject ook lager ligt dan de woningen aan de noordzijde.
8.3
Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 een onderscheid gemaakt tussen hinder en brandgevaar als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder e, van de Bouw- en woningverordening. Ten aanzien van het brandgevaar heeft verweerder in de beslissing op bezwaar geschreven dat de Dienst Brandweer bij brief van 17 december 2019 bezwaren heeft kenbaar heeft gemaakt tegen het bouwplan. Er waren onvoldoende vluchtwegen. Vergunninghoudster heeft nadien gewijzigde tekeningen ingediend, die de Dienst Brandweer op 15 mei 2020 heeft goedgekeurd. Daarbij heeft de Dienst Brandweer brandveiligheidsvoorwaarden gesteld.
Heeft verweerder kunnen oordelen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand?
9. Eisers voeren aan dat het bouwwerk niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In ieder geval heeft verweerder dat nog steeds niet voldoende gemotiveerd. Daartoe betogen zij allereerst dat de welstandscommissie het uiteindelijk vergunde bouwplan niet heeft beoordeeld. In de tweede plaats betogen zij dat verweerder het uitgewerkte welstandsadvies van 24 augustus 2023 vanwege een onzorgvuldige totstandkoming niet aan de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 ten grondslag heeft kunnen leggen. In de derde plaats wijzen zij op het door hen ingebrachte rapport van 28 november 2023 van de heer [architect]. Daaruit blijkt volgens eisers dat ook om inhoudelijke redenen het advies van de welstandscommissie niet deugt.
10. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
10.1
Eisers betogen dat de welstandscommissie het uiteindelijk vergunde bouwplan niet heeft beoordeeld. De laatste vergadering van de welstandscommissie over het bouwplan was op 14 november 2019. Het op dat moment door de welstandscommissie goedgekeurde ontwerp van het bouwplan is door [architect] in zijn rapport van
28 november 2023 op pagina 2 en 3 in het roze weergegeven. Volgens eisers zijn er daarna nog gewijzigde tekeningen ingediend. Die heeft [architect] in zijn rapport in het groen weergeven. De roze en groene tekeningen verschillen van elkaar. De later ingediende (groene) tekeningen zijn de vergunde tekeningen en die zijn volgens eisers niet door de welstandscommissie beoordeeld. Het vergunde bouwwerk voldoet dus niet aan de redelijke eisen van welstand.
10.2
Het Gerecht heeft met partijen ter zitting de originele bouwvergunningen met de bijbehorende tekeningen bekeken. Het Gerecht stelt op grond van de bouwtekeningen en de door verweerder en vergunninghoudster gegeven toelichtingen het volgende vast.
10.3
Het Gerecht stelt vast dat bij de originele bouwtekeningen drie tekeningen zijn met als titel “AR_ARQ-MP”, met volgnummers 1 tot en met 3. Dit zijn de tekeningen van het masterplan. De volgnummers zien op de verdiepingen 1 tot en met 3. Op de tekeningen staat een stempel van de afdeling toezicht van DOW van 14 november 2019 en er staat het nummer “0994-2019”. Het Gerecht stelt verder vast dat op elk van de bouwtekeningen die op 14 november 2019 zijn ingediend in de rechterbovenhoek in het klein ook het masterplan in het groen is afgebeeld. De tekeningen van het masterplan en de kleine tekeningen in het groen komen met elkaar overeen en deze komen ook overeen met de in het groen weergegeven tekeningen in het rapport van [architect].
10.4
Verweerder en vergunninghouder hebben in hun pleitnota’s en ter zitting toegelicht dat de op 14 november 2019 ingediende tekeningen de tekeningen zijn die door de welstandscommissie zijn beoordeeld. Op 17 december 2019 geeft de brandweer een negatief advies vanwege het ontbreken van voldoende vluchtwegen. Op
19 december 2019 dient vergunninghoudster nieuwe bouwtekeningen in. Op die bouwtekeningen is een aantal trappen toegevoegd naar aanleiding van het advies van de brandweer. Het masterplan op zichzelf is daarbij niet veranderd. Ook op 31 januari 2020 zijn er aanvullende tekeningen ingediend. Dit betreft additionele constructietekeningen. Vervolgens zijn op 11 maart 2020 op verzoek van DOW door vergunninghoudster kopieën van de bouwtekeningen van 19 december 2019 ingediend, omdat de eerdere tekeningen zoek waren geraakt. Deze tekeningen zijn op 17 maart 2020 doorgestuurd naar de brandweer voor advies. De brandweer heeft op 15 mei 2020 te kennen gegeven geen bezwaren te hebben.
10.5
Op grond van de vaststellingen zoals weergegeven in overweging 10.3 en de toelichting van verweerder en vergunninghouder zoals weergegeven in overweging 10.4 is het Gerecht van oordeel dat de welstandscommissie wel het uiteindelijk vergunde bouwplan heeft beoordeeld. Het Gerecht heeft in de uitspraak van 7 juli 2023 al overwogen dat er een stempeladvies is van de welstandscommissie van 14 november 2019. In het uitgewerkte welstandsadvies van 24 augustus 2023 staat dat de welstandscommissie op 14 november 2019 “geen bezwaar had tegen de bouwplannen behorende bij de bouwaanvraag nummer 0994-2019”. De tekeningen weergeven in het groen in het rapport van [architect] zijn de bouwtekeningen die op 14 november 2019 zijn ingediend en door de welstandscommissie zijn beoordeeld. Weliswaar zijn daarna nog gewijzigde bouwtekeningen ingediend, maar daarin zijn enkel een aantal trappen toegevoegd naar aanleiding van het advies van de brandweer. Ter zitting heeft het Gerecht de locatie van die trappen op de bouwtekening met titel HA-A1-A10-01-L1 vastgesteld. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder in die wijzigingen geen aanleiding hoeven zien om de nieuwe tekeningen aan de welstandscommissie voor te leggen. Dat geldt ook voor de additioneel ingediende constructietekeningen, vanwege het technische karakter daarvan. Voor het Gerecht staat verder voldoende vast dat door [architect] in het roze weergegeven tekeningen zien op eerder ingediende schetsontwerpen. Dat zijn, anders dan eisers betogen, echter niet de bouwtekeningen die aan de welstandscommissie zijn voorgelegd en die zijn vergund. In wat eisers aanvoeren over de door de welstandscommissie beoordeelde tekeningen zoals weergegeven onder 10.1, ziet het Gerecht dus geen grond voor het oordeel dat het vergunde bouwwerk niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
10.6
Eisers betogen verder dat verweerder het uitgewerkte welstandsadvies van
24 augustus 2023 vanwege een onzorgvuldige totstandkoming niet aan de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 ten grondslag heeft kunnen leggen. En wel om twee redenen. De eerste reden is dat het advies pas is uitgewerkt op 24 augustus 2023, ruim drie jaar na verlening van de bouwvergunning op 28 mei 2020. De welstandscommissie was volgens eisers gehouden om voorafgaand aan de verlening van de vergunning schriftelijk advies uit te brengen. Dat is ten onrechte niet gebeurd. Een uitwerking van het welstandsadvies drie jaar later kan niet door verweerder worden gebruikt. De tweede reden is dat het uitgewerkte welstandsadvies mede is ondertekend door de heer Rosenstand.Deze architect heeft zelf het onderhavige bouwplan gemaakt en ingediend. Het ondertekenen van het advies door de heer Rosenstand is in strijd met punt VI, sub e, van de Misteriele Beschikking van 18 juni 2002 (hierna MB) waarbij de Welstandscommissie is ingesteld. De andere commissieleden hebben zich blijkens hun ondertekening van datzelfde advies de deelname van Rosenstand kennelijk niet tegengehouden. Van een geloofwaardig, objectief en deskundig advies is dus geen sprake. Eisers verbinden deze conclusie aan elk ander rapport dat over dit project door de Welstandscommissie zal worden opgemaakt.
10.7
Het Gerecht stelt vast, zoals al eerder door het Gerecht gedaan in de uitspraak van 7 juli 2023, dat verweerder zich bij de beslissing op bezwaar van 5 mei 2022 heeft gebaseerd op een zogenoemd stempeladvies. Naar het oordeel van het Gerecht kan de minister, in geval van een positief stempeladvies van de welstandcommissie, niet volstaan met de enkele verwijzing naar dat advies, indien een appellant gemotiveerd heeft uiteengezet dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Die situatie doet zich hier voor. Dat is ook de reden dat het Gerecht de beslissing op bezwaar van
5 mei 2022 heeft vernietigd en verweerder heeft opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verweerder heeft daaraan uitvoering gegeven en de welstandscommissie gevraagd haar stempeladvies te motiveren. Dit heeft geleid tot het uitgewerkte welstandsadvies van 24 augustus 2023. Dat dit drie jaar na verlening van de bouwvergunning op 28 mei 2020 is gebeurd is juist, maar die enkele stelling kan naar het oordeel van het Gerecht niet leiden tot de conclusie dat verweerder dit uitgewerkte advies niet aan de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 ten grondslag heeft kunnen leggen.
10.8.1
Ten aanzien van de rol van Rosenstand stelt het Gerecht vast dat het uitgewerkte welstandsadvies van 24 augustus 2023 mede door hem is ondertekend. Tussen partijen staat vast dat Rosenstand de bouwtekeningen heeft gecertificeerd en ingediend.
10.8.2
Ten tijde van de totstandkoming van het stempeladvies was het Landsbesluit Welstandscommissie van 25 november 2022 nog niet in werking getreden en gold de Ministeriële Beschikking van 18 juni 2002 waarbij een Welstandscommissie is ingesteld. Artikel VI, aanhef en onder e, bepaalt voor zover hier relevant dat de Welstandscommissie bij de uitvoering van haar taak zich aan de volgende richtlijn zal houden: wanneer de Welstandscommissie een zaak behandelt waarbij een lid belang heeft, mag bedoeld lid niet deelnemen aan de discussies betreffende die zaak en heeft hij voorts geen stemrecht.
10.8.3
Het Gerecht is van oordeel dat het feit dat Rosenstand het uitgewerkte advies mede heeft ondertekend niet leidt tot de conclusie dat verweerder het uitgewerkte advies niet aan de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 ten grondslag heeft kunnen leggen. Uit het feit dat Rosenstand het uitgewerkte advies mede heeft ondertekend volgt nog niet dat hij in strijd met de Ministeriële Beschikking van 18 juni 2002 ten tijde van de totstandkoming van het stempeladvies van 14 november 2019 heeft deelgenomen aan de discussies over het bouwplan en mee heeft gestemd daarover. Er zijn eerder contra-indicaties daarvoor. In de eerste plaats betrekt het Gerecht daarbij de als productie 8 door vergunninghoudster overgelegde eigen verklaring van Rosenstand van 20 oktober 2023. Daarin verklaart Rosenstand dat hij zich bij behandelingen door de welstandscommissie van de bouwplannen van vergunninghoudster steeds afzijdig heeft gehouden. Het Gerecht heeft geen redenen om te twijfelen aan de inhoud van deze verklaring. Verder heeft de welstandscommissie bij brief van 9 november 2023 een aanvullende nota overgelegd, waarbij de overige leden van de welstandscommissie de inhoud van het uitgewerkte advies van 24 augustus 2023 bekrachtigen zonder de handtekening van de heer Rosenstand.
10.9
In wat eisers aanvoeren over de onzorgvuldige totstandkoming van het het uitgewerkte welstandsadvies van 24 augustus 2023, zoals weergegeven onder 10.6, ziet het Gerecht dus geen grond voor het oordeel dat verweerder het uitgewerkte advies niet aan de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 ten grondslag heeft kunnen leggen.
10.1
Eisers voeren aan dat het uitgewerkte welstandsadvies van 24 augustus 2023 ook om inhoudelijke redenen niet deugt. Eisers wijzen ook in dat verband op het door hen ingebrachte rapport van 28 november 2023 van de heer [architect].
10.11
Ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning en het daaraan ten grondslag liggende stempeladvies gold artikel 21a van de destijds geldende Bouw- en woningverordening. Het Gerecht gaat bij de beoordeling uit van dit artikel, omdat het welstandsadvies van 24 augustus 2023 een uitwerking is van het op 14 november 2019 gegeven stempeladvies.
10.12
Artikel 21a, eerste lid, van de destijds geldende Bouw- en woningverordening bepaalt dat de minister alvorens op de aanvraag te beslissen die voor advies voorlegt aan een commissie van deskundigen, die beziet of het gebouw voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij de beoordeling van de vraag of een bouwwerk voldoet aan de redelijke eisen van welstand, acht wordt geslagen op de navolgende aspecten:
de aanvaardbaarheid van het gebouw in relatie tot de karakteristiek van de reeds aanwezige bebouwing, de openbare ruimte, het landschap of de stedenbouwkundige context;
massa, structuur, maat en schaal, detaillering en materiaalkeuze;
de samenhang in het gebouw of de gebouwen, voor wat betreft de onderlinge relatie tussen de samenstellende delen daarvan.
10.13
In het uitgewerkte welstandsadvies schrijft de welstandscommissie dat het een groot perceel betreft dat ligt op een tussenplateau ten noorden van de lager gelegen kusstrook bij Baby Beach en ten zuiden van een woonwijk op een hoger gelegen plateau. Aan de oostzijde ligt een onbebouwd perceel en aan de westzijde grenst het aan een weg met ten westen daarvan een woonwijk met woningen vanaf ± 30 meter afstand van de perceelsgrens. Het gebouw zelf ligt ± 200 meter ten oosten van de dichtstbijzijnde woning aan de westzijde en op minstens 55 meter afstand van de woningen welke op het hoger gelegen plateau aan de noordzijde liggen. Stedenbouwkundig voldoet het plan aan de door de Dienst Infrastructuur en Planning (DIP) gestelde richtlijnen en de voorwaarden vermeld in de erfpachtakte. Wat betreft de grootte en schaal van het project kan gesteld worden dat het gezien het een hotel van 600 kamers betreft groot zal zijn. Gezien de bestemming waarvoor het in erfpacht is verleend, voldoet het project aan de overige voorwaarden en normen die daarbij gesteld zijn aan de grootte. Architectonisch houdt het ontwerp rekening met het lokale landschap door lokale vegetatie in de gevels van het gebouw te integreren. Verder is het gebouw in meerdere delen opgedeeld om grote monotonie te voorkomen. De uniforme detaillering en materiaalkeuze zorgt voor de samenhang tussen de verschillende gebouwdelen. Ook wordt door de detaillering en materiaalkeuze rekening gehouden met het agressieve zoute milieu. Zo wordt bijvoorbeeld voor de draagstructuur gekozen voor beton met voldoende dekking voor een agressief milieu en staal met een vooraf aangebrachte beschermlaag zodat het reeds onderweg naar Aruba en bij aankomst op Aruba beschermd is tegen het zoute zeemilieu. De afbouwmaterialen zijn steenachtige materialen, aluminium en kuststof met een hoge milieuweerstand. De detaillering is dusdanig dat deze materialen de buitenschild zijn die bescherming biedt tegen de overige materialen aan de binnenzijde van de constructie. De kleurstelling is aangepast aan het aanwezige landschap waardoor het project zich in de kleuren van de omgeving zal vermengen in plaats van een groot contrast met de omgeving te vormen. Dit vergroot de inpasbaarheid. De welstandscommissie heeft gekeken naar de architectuur van de omliggende bebouwing. De karakteristieke architectuur van de wijk uit de jaren veertig van de vorige eeuw is allang verloren gegaan. Een groot deel van de woningen staat er verlaten en vervallen bij, enkele woningen zijn netjes opgeknapt maar verschillende woningen zijn uitgebreid, waarbij bij de uitbreiding geen rekening is gehouden met de oorspronkelijke karakteristieke architectuur uit de jaren veertig. Verder zijn er in de laatste twee decennia diversie nieuwe woningen bijgekomen die ook geen rekening hebben gehouden met de oorspronkelijke karakteristieke architectuur van de jaren veertig. Door de aanwezigheid daar van die grote verscheidenheid aan architectuur is er geen direct aanknopingspunt om met de architectuur van een nieuwe pand daarop aan te sluiten.
10.14
In zijn rapport van 28 november 2023 wijst [architect] erop dat het bouwwerk buitenproportioneel is in verhouding tot de omliggende bebouwing in de woonwijk. Hij heeft daarbij onder andere gekeken naar het bebouwde oppervlakte en de bebouwingsdichtheid. [architect] verwijst verder naar het rapport van 16 oktober 2020. Het Gerecht neemt aan dat [architect] met die verwijzijng bedoelt zijn rapport met als titel “Hotel project seroe colorado / baby beach” en “rapportage architecten bureau archiosa” dat is opgesteld naar aanleiding van het bezoek van [architect] aan DOW op 16 oktober 2020. Op pagina 14-16 van dat rapport, waaronder een datum staat van 2 december 2020, gaat [architect] in op de welstandscriteria. In zijn rapport schrijft [architect] dat het gaat om een massief bouwwerk van 4 bouwlagen dat zeer contrasteert met de bestaande bebouwing van bungalows van een bouwlaag, liggend in een woonwijk daterend uit de jaren 40 van de 20e eeuw met karakteristieke architectuur én bouwstijl. Het bouwwerk veroorzaakt met het volume, grootte en omvang een verstoring van de openbare ruimte, namelijk het aan de zuidkant gelegen kustgebied. Het bouwwerk verstoort om dezelfde redenen ook het landschap. Als het gaat om massa, structuur, maat en schaal wijst [architect] ook op het volume, de grootte en de omvang van het bouwwerk vergeleken met de bestaande bebouwing in de omgeving. Qua samenhang in de gebouwen schrijft [architect] dat het bouwwerk als geheel de indruk wekt van zeer massale, steeds repeterende patronen waarbij de bezoeker teloor gaat in de uitgestrektheid van het gebouw. De kolossale bouwblokken zijn compleet ontsierend voor de omgeving.
10.15
Het Gerecht stelt vast dat in de rapporten van [architect] een andere waardering van het bouwplan wordt gegeven dan in het welstandsadvies dat de minister aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd. Dat leidt echter op zichzelf niet tot het oordeel dat dit welstandsadvies niet toereikend is voor het genomen besluit. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat de in 21a van de Bouw- en woningverordening opgenomen aspecten naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan. De welstandscommissie heeft in het uitgewerkte advies van
24 augustus 2023 over alle aspecten haar oordeel gegeven. Het Gerecht ziet in de rapporten van [architect] en in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het uitgewerkte advies van de welstandscommissie van 24 augustus 2023 naar inhoud zodanige gebreken vertoont dat de minister dit niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
11. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden zoals weergegeven onder 9. niet slagen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder kunnen oordelen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Heeft verweerder kunnen oordelen dat het bouwplan niet hinderlijk voor de omgeving is?
12. Eisers voeren aan dat verweerder nog steeds onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet hinderlijk is voor de omgeving. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond wijzen eisers ook op het rapport van [architect] van 28 november 2023. Qua geluid-, licht- en privacyhinder wijzen zij erop dat het aanbrengen van zonering niet een doorslaggevend argument is voor de conclusie dat geen sprake is van hinder. Verweerder heeft bijvoorbeeld de bouwhoogte onvoldoende betrokken bij zijn afweging op dit punt. De zonering is ook onvoldoende om geen hinder te doen ontstaan. Qua geluid voeren eisers aan dat het geluid van mensen op de parkeerplaats, van verkeer, van mensen rondom het zwembad en van een muziekband de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer zullen overschrijden. Qua lichthinder voeren eisers aan dat zij overdag hinder zullen ondervinden als gevolg van skyglow door de weerkaatsing van zonlicht op glazen delen of andere delen die zonlicht kunnen weerkaatsen in de richting van de omliggende woningen. ’s Avonds zal de lichthinder bestaan uit trespass. Dat is ongewenste verlichting, zoals in dit geval overweldigende buiten- en straatverlichting. Qua privacy voeren eisers aan dat het bouwplan weliswaar geen ramen en terrassen heeft gericht op hun woningen, maar wel gangen waar hotelgasten overheen lopen. Verweerder heeft ook onvoldoende gemotiveerd dat er geen hinder als gevolg van onvoldoende afwatering zal plaatsvinden.
13. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
13.1
Het Gerecht stelt allereerst vast dat uit de notariële erfpachtakte van 26 juni 2019, waarbij aan vergunninghoudster de bouwgronden door het Land in erfpacht zijn uitgegeven, blijkt dat het bouwwerk een maximale bouwhoogte van drie bouwlagen en een kap mag hebben. Daaraan voldoet het vergunde bouwwerk. Voor zover de hoogte van het bouwwerk al een aspect is dat ziet op ligging of bouwwijze als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder e, van de Bouw- en woningverordening, wordt eventuele hinder geacht te zijn verdisconteerd in de voorwaarden die zijn bepaald bij de overeenkomst van erfpacht.
13.2
Wat betreft geluid heeft verweerder naar het oordeel van het Gerecht voldoende gemotiveerd dat geen sprake van hinder zal zijn. Daarbij betrekt het Gerecht de volgende aspecten die door verweerder naar voren zijn gebracht. De wind komt meestal uit het oosten, terwijl de woningen van verzoekers in het noorden liggen. Verder ligt het bouwproject lager dan de woningen van eisers. De binnentuinen met zwembad zijn bij dit bouwproject geprojecteerd aan de zuidzijde van het perceel op meer dan 100 meter ten zuiden van de woningen aan de noordzijde. De gebouwdelen aan de noordzijde van deze binnentuinen zullen ook een geluidsbarrière vormen naar de woningen aan de noordzijde. De geluidssterkte waarvan [architect] in zijn rapport uitgaat bij de diverse bronnen is naar het oordeel van het Gerecht niet realistisch en te hoog, nog daargelaten de vraag of de wijze van berekening van [architect] van de geluidssterkte ter hoogte van de woningen juist is.
13.3
Qua lichthinder stelt het Gerecht vast dat eisers skyglow zelf definiëren als het verschijnsel waarbij licht wordt weerkaatst op stofdeeltjes en waterdamp in de lucht. Dit is dus anders dan eisers ook stellen geen weerkaatsing op de gevel. Volgens eisers komt skyglow hoofdzakelijk voor in grote steden en gebieden met glastuinbouw. Het gerecht ziet in dit betoog gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen oordelen dat van lichthinder geen sprake is. Datzelfde geldt voor lichthinder in de vorm van trespass. Van overweldigende buiten- en straatverlichting is het Gerecht op geen enkele wijze gebleken.
13.4
Wat betreft de privacy volgt het Gerecht eisers ook niet in hun redenering. Het is juist dat er over de gangen hotelgasten zullen lopen. Maar in die verkeersbewegingen over de gangen ziet het Gerecht geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van hinder. Daarbij betrekt het Gerecht de doorgaande beweging van de gasten over de gangen en de afstand van de gangen tot de woonwijk waarin de woningen van eisers zijn gelegen.
13.5
Ook qua mogelijke hinder als gevolg van onvoldoende afwatering volgt het Gerecht eisers niet. Bij dit oordeel betrekt het Gerecht het feit dat het bouwwerk komt te liggen op een lager gelegen perceel dan de percelen van de woonwijk waar eisers wonen. Ook betrekt het Gerecht de ter zitting door verweerder gegeven toelichting dat er voor de afwatering van het gebouw een persleiding zal worden aangelegd om het water te laten afvloeien naar de Fortheuvelstraat.
14. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden zoals weergegeven onder 12. niet slagen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft verweerder kunnen oordelen dat het bouwplan niet hinderlijk voor de omgeving is.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat het bouwplan niet brandgevaarlijk is?
15. Eisers betogen dat ook de brandweer niet de juiste tekeningen heeft getoetst.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht wijst op de gang van zaken zoals weergegeven onder 10.3 en 10.4 van deze uitspraak. De op 14 november 2019 ingediende tekeningen zijn aangepast naar aanleiding van bezwaren van de brandweer. De aangepaste tekeningen zijn op 15 mei 2020 door de brandweer goedgekeurd. Die goedkeuring van de vergunde tekeningen blijkt ook uit tekening met titel HA-A1-A10-01-L1 zoals die ter zitting met partijen is bekeken.
Wat vindt het Gerecht van de overige beroepsgronden van eisers?
17. Eisers voeren verder aan dat de bouwvergunning is verleend in strijd met de wettelijke vereisten die gelden voor het indienen van een aanvraag om een bouwvergunning. Ook voeren zij aan dat de bouwvergunning ten onrechte niet is getoetst aan het ROPV. Ten slotte betogen zij dat het bouwplan niet is getoetst aan de artikelen 11, 12 en 12a van het Bouw- en woningbesluit. In ieder geval is die toetsing onvoldoende gemotiveerd.
18. Na bespreking ter zitting van de zogenoemde Brummen-rechtspraak hebben eisers hun beroepsgronden over de aanvraagvereisten en het ROPV ingetrokken. Het Gerecht zal die gronden daarom onbesproken laten.
19.1
Ten aanzien van de toetsing aan het Bouw- en woningbesluit is het Gerecht van oordeel dat deze beroepsgrond in deze procedure niet meer aan de orde kan komen. Eisers hadden de gelegenheid om tegen de beslissing op bezwaar van 5 mei 2022, waarbij door verweerder inhoudelijk is beslist op hun bezwaren tegen het bouwplan, al hun inhoudelijke beroepsgronden te formuleren. Als eisers een punt hadden willen maken van de toetsing aan het Bouw- en woningbesluit, hadden zij dat in die procedure moeten aanvoeren. Het Gerecht heeft in de uitspraak van 7 juli 2023 de beslissing op bezwaar van 5 mei 2022 vernietigd op twee punten: welstand en hinder. Naar het oordeel van het Gerecht kunnen eisers in deze procedure dan ook enkel nog over de nadere motivering van verweerder op deze twee punten gronden aanvoeren.
19.2
Dat was wellicht anders geweest als verweerder in de beslissing op bezwaar van
30 augustus 2023 een inhoudelijk standpunt had ingenomen over toetsing aan het Bouw- en woningbesluit. Dat heeft verweerder echter niet gedaan. Weliswaar heeft verweerder in de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2023 ook de toetsing aan het Bouwbesluit aangehaald, maar dat heeft verweerder gedaan om in het kader van de welstandstoetsing uit te leggen wie (DOW of de welstandscommissie) wat heeft getoetst. Niet om daarover een inhoudelijk standpunt in te nemen.
19.3
Het Gerecht zal gelet op het voorgaande de beroepsgronden van eisers voor zover die zien op het Bouw- en woningbesluit onbesproken laten.

CONCLUSIE EN GEVOLGEN

20. De beroepen van eisers 2 tot en met 9 zijn niet-ontvankelijk. De beroepen van eisers 1 en 10 zijn ongegrond. Dat betekent dat de bouwvergunning 0994-2019 met de aanvullende motivering van 30 augustus 2023 in stand blijft.
21. Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep van eisers 2 tot en met 9 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eisers 1 en 10 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S. Lanshage, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.