7.1Appellanten sub 1 en sub 10 hebben op 21 oktober 2020 op nader aan te vullen gronden bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 mei 2020. Bij brief van 3 november 2020, door appellanten sub 1 en sub 10 ontvangen op 9 november 2020, heeft verweerder hen in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na dagtekening de gronden van het bezwaar aan te vullen. Appellanten sub 1 en sub 10 hebben binnen die termijn de gronden aangevuld, noch verweerder om verlenging van die termijn verzocht. Ten aanzien van de vraag of verweerder onder deze omstandigheden in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de bevoegdheid ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Lar het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10 niet-ontvankelijk te verklaren, overweegt het gerecht als volgt. Uit artikel 9, eerste lid, van de Lar, gelezen in verbinding met artikel 13, aanhef en onder b, waarin is bepaald dat tegen een beschikking bezwaar kan worden gemaakt, en dat bij het indienen van dat bezwaar de daarbij bestreden beschikking dient te worden aangeduid en zo nodig overgelegd, valt af te leiden dat voor het indienen van bezwaar tegen een beschikking bekendheid met de desbetreffende beschikking verondersteld wordt dan wel vereist is. In dit geval heeft verweerder, hoewel appellanten daartoe bij diverse gelegenheden uitdrukkelijk om hebben verzocht, op een eenmalige mogelijkheid tot inzage na, geweigerd appellanten sub 1 en sub 10 afdoende in kennis te stellen van de inhoud van de bouwvergunning nummer [nummer] en de daarbij behorende stukken. Voor het effectief formuleren van gronden van bezwaar tegen een beschikking is evenwel bekendheid met de inhoud van die beschikking vereist. Dit geldt in dit geval te meer, nu de in bezwaar bestreden beschikking een bouwvergunning betreft, voor een omvangrijk bouwproject, en derhalve bestaat uit vele gedetailleerde bouwtekeningen en diverse daaraan ten grondslag gelegde adviezen van de daartoe aangewezen diensten. Van appellanten sub 1 en sub 10 behoefde dan ook niet te worden verwacht dat zij op basis van een eenmalige inzage tegen een zodanig omvangrijke en complexe beschikking gronden hadden moeten aanvoeren. Onder deze specifieke omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat het steeds in de hand van verweerder heeft gelegen om appellanten sub 1 en sub 10 een afschrift van de bouwvergunning [nummer] en de daarbij behorende stukken te verstrekken, en verweerder door dat niet te doen appellanten heeft belemmerd in het effectief aanwenden van rechtsmiddelen daartegen, heeft verweerder naar het oordeel van het gerecht niet in redelijkheid tegelijkertijd het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10 wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Dit klemt temeer nu verweerder, ook ter zitting van het gerecht nog, geen dragende motivering heeft kunnen gegeven voor het stelselmatig weigeren van het geven van een afschrift van de bouwvergunning en de daarbij behorende stukken, ondanks dat dit stukken zijn die, onder meer gelet op de artikelen 16, 18, eerste lid, 33, tweede lid, en 36, eerste lid, van de Lar deel uit maken van het dossier in bezwaar- onderscheidenlijk beroepsprocedures en om die reden overgelegd en vervolgens ter inzage gelegd dienen te worden. Overigens overweegt het gerecht in dit verband nog dat ten tijde van het geven van de beschikking op bezwaar van 9 maart 2021, de gronden van het bezwaar reeds een ruime maand eerder, te weten op 3 februari 2021, bij verweerder waren ingediend.
8. Het beroep is gegrond. De beschikking van 9 maart 2021 dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Dat breng met zich dat verweerder de beschikking van 28 mei 2020, waarbij hij aan vergunninghoudster bouwvergunning nummer [nummer] heeft verleend, in heroverweging dient te nemen, met inachtneming van de gronden van het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10, zoals ingediend op 3 februari 2021.
9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
10. Het verzoek, voor zover ingediend door appellanten sub 2 tot en met 9, komt reeds gelet op het hiervoor onder 3. overwogene voor afwijzing in aanmerking.
11. Ten aanzien van het verzoek, voor zover ingediend door appellanten sub 1 en sub 10, overweegt het gerecht als volgt.
12. Het bouwplan, zoals vergund bij de bouwvergunning [nummer], ziet op de bouw van 600 hotelkamers en een parkeergarage.
13. Het verzoek strekt ertoe de bouwvergunning [nummer] te schorsen, totdat in hoogste instantie daarover is beslist. Aan dat verzoek leggen appellanten sub 1 en sub 10 onder meer ten grondslag dat de bouwvergunning is verleend is strijd met het ROPV, redelijke eisen van welstand, het bouw- en woningbesluit, en dat het bouwplan hinder oplevert voor de omgeving. Verder heeft verweerder gehandeld in strijd met onder meer het zorgvuldigheidsvereiste en het motiveringsbeginsel, aldus appellanten sub 1 en sub 10.
14. Appellanten betogen dat de bouwtekeningen niet voldoen aan de daaraan gestelde voorschriften. Daartoe verwijzen zij naar een rapport van Architectenbureau [naam] van 8 december 2020, waarin onder meer is geconcludeerd dat vrijwel alle ingediende tekeningen niet conform de door de DOW gehanteerde indieningsvereisten zijn, dat in de bouwtekeningen de vergunde parkeergarage ontbreekt, dat bouwtekeningen onjuist zijn of ontbreken, dat een onjuiste schalering is toegepast, dat diverse constructietekeningen ontbreken, en dat conflicterende situatietekeningen zijn goedgekeurd.