ECLI:NL:OGEAA:2022:153

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
AUA202101487 en AUA202103160
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke bouwvergunningzaak met niet-ontvankelijkheid van enkele appellanten

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de verlening van een bouwvergunning aan een vergunninghoudster voor de bouw van een hotel te Sero Colorado. De zaak betreft twee geregistreerde procedures: AUA202101487 en AUA202103160. Appellanten sub 1 en sub 10 hebben op 21 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning, maar hun bezwaar werd op 9 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard door verweerder. De appellanten voerden aan dat zij niet in staat waren om tijdig gronden van bezwaar in te dienen, omdat zij geen afschrift van de bouwvergunning hadden ontvangen. Het gerecht oordeelde dat de verweerder hen onvoldoende had geïnformeerd, waardoor zij niet effectief hun rechtsmiddelen konden aanwenden. Het gerecht heeft de beschikking van 9 maart 2021 vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10. Tevens is de bouwvergunning geschorst totdat er een nieuwe beslissing is genomen. De overige appellanten, sub 2 tot en met 9, zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen bezwaar hadden gemaakt tegen de oorspronkelijke beschikking.

Uitspraak

Uitspraak van 9 februari 2022 (bij vervroeging)
AUA202101487 LAR en AUA202103160 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) en, met toepassing van artikel 57 van de Lar, op het beroep van:
1.[appellant 1],
2.[appellant 2],
3.[appellant 3],
4.[appellant 4],
5.[appellant 5],
6.[appellant 6],
7.[appellant 7],
8.[appellant 8],
9.[appellant 9],
10.[appellant 10],
allen wonend in Aruba,
APPELLANTEN,
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. V.M. Emerencia, mr. C.L. Geerman en mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).
met als derde-belanghebbende:
[de vergunninghoudster], hierna: vergunninghoudster,
gevestigd in Aruba,
gemachtigden: de advocaten mr. M.R.M. Reinkemeyer en mr. A.A. Ruiz.

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 28 mei 2020, [nummer], heeft verweerder aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor de bouw van een hotel te Sero Colorado.
Daartegen hebben appellanten sub 1 en sub 10 op 21 oktober 2020 bezwaar gemaakt.
Bij beschikking van 9 maart 2021 heeft verweerder dat bezwaar nietontvankelijk verklaard.
Daartegen hebben appellanten op 15 april 2021 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaak nummer AUA202101487 LAR.
Op 2 augustus 2021 heeft verweerder in zaak nr. AUA202101487 LAR een verweerschrift ingediend.
Op 19 oktober 2021 hebben appellanten een verzoek in de zin van artikel 54 van de Lar ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer AUA202103160 LAR.
Op 7 december 2021 hebben appellanten in zaaknummer AUA202103160 LAR nadere stukken ingediend.
Op 7 december 2021 heeft verweerder in zaaknummer AUA202103160 LAR nadere stukken ingediend.
Op 3 januari 2021 hebben appellanten in zaak nr. AUA202101487 LAR nadere stukken ingediend.
Op 5 januari 2021 heeft vergunninghoudster in zaak nr. AUA202101487 LAR nadere stukken ingediend.
Op 19 en op 21 januari 2022 heeft vergunninghoudster in zaaknummer AUA202103160 LAR nadere stukken ingediend.
Bij e-mailbericht van 21 januari 2022 heeft het gerecht verweerder verzocht om op grond van artikel 33, tweede lid, van de Lar de bouwvergunning [nummer] en de onderliggende stukken te verstrekken. Daarbij heeft het gerecht te kennen gegeven dat indien de bouwtekeningen te omvangrijk zijn om te scannen, kan worden volstaan met het meebrengen daarvan naar de zitting.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2022, waar appellanten, vertegenwoordigd door appellant sub 1 en voornoemde gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden.
Ter zitting hebben partijen ermee ingestemd dat het gerecht kennisneemt van de door verweerder in de procedure tussen partijen die heeft geleid tot de uitspraak van het gerecht van 19 mei 2021, in zaak nr. AUA202100693 LAR, overgelegde stukken, in het bijzonder het aan de bouwvergunning [nummer] ten grondslag gelegde routeringsformulier van de afdeling toezicht van de Dienst Openbare Werken (DOW).
Ter zitting heeft verweerder op verzoek van het gerecht overgelegd een afschrift van de bouwvergunning [nummer] en kennelijk een deel van de daarbij behorende bouwtekeningen, tot en met nummer [nummer], met dien verstande dat hij daarvan naar alle partijen eveneens een digitaal afschrift zal toezenden. Dat heeft verweerder bij emailbericht van 2 februari 2022 gedaan.
Na het sluiten van het onderzoek is de datum van de uitspraak bepaald.

OVERWEGINGEN

1. Het gerecht is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Het gerecht zal derhalve, met instemming van partijen, op grond van artikel 57 van de Lar uitspraak doen op zowel het verzoek om voorlopige voorziening (AUA202103160) als op het beroep (AUA202101487).
wettelijk kader
2.1
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, wordt een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
Ingevolge het derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, bevat het bezwaarschrift ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener (…);
b. een aanduiding van de beschikking waartegen het bezwaar zich richt, indien mogelijk onder overlegging van een afschrift daarvan;
c. de gronden waarop het bezwaar berust;
d. (…).
Ingevolge artikel 14, eerste lid, wordt, indien niet is voldaan aan enig bij wettelijk voorschrift gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaarschrift, de indiener door of namens het bestuursorgaan binnen twee weken na de ontvangst van het bezwaarschrift in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen. Ingevolge het tweede lid kan, indien het verzuim niet of niet volledig wordt hersteld, het bestuursorgaan het bezwaarschrift uiterlijk binnen een week na ontvangst van het antwoord van de indiener of na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn, nietontvankelijk verklaren. Ingevolge het derde lid wordt deze beslissing, met redenen omkleed, schriftelijk aan de indiener van het bezwaarschrift meegedeeld. Ingevolge artikel 23, eerste lid, kan degene die rechtsreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing, daartegen beroep instellen bij het gerecht.
2.2
Ingevolge artikel 22 van de Bouw- en Woningverordening (hierna: Bwv) is een beslissing tot het verlenen van een voorwaardelijke bouwvergunning of tot gehele of gedeeltelijke weigering steeds met redenen omkleed en kan slechts gegrond zijn op één of meer van de volgende omstandigheden:
a. dat de aanvraag, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan de voorschriften, bij of krachtens deze landsverordening gegeven;
b. dat het gebouw ook in verband met de toegepaste bouwwijze niet zodanige hechtheid kan geacht worden te zullen bezitten, dat het voor het leven van de bewoners of gebruikers of voor de omgeving geen gevaar oplevert;
c. dat de afmetingen van de vertrekken of van de trappen of het aantal of de inrichting van de privaten of het aantal toegangswegen voor licht en lucht onvoldoende te achten zijn;
d. dat het gebruik van het gebouw of gebouwsgedeelte schadelijk voor de openbare gezondheid of voor de gezondheid van de gebruikers te achten is;
e. dat het gebouw of gebouwsgedeelte niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of wegens zijn ligging of bouwwijze hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn;
f. dat de weg waaraan de woning zal komen te liggen, niet voldoet aan de eisen die betreffende het tracé, de breedte en de constructie daarvan, rekening houdende met de aard van de woning en de eis van begaanbaarheid van de weg voor de overheidsdiensten, gesteld worden;
g. dat het gebruik van het gebouw, dan wel het gebruik van de zich aan, bij of in het gebouw bevindende faciliteiten groot gevaar zal opleveren voor de vrijheid en de veiligheid van het verkeer;
h. dat het bouwplan in strijd is met de voorschriften van een ruimtelijk ontwikkelingsplan met voorschriften;
i. dat het bouwplan in strijd is met de voorwaarden, behorende bij een goedgekeurd verkavelingsplan.
2.3
Ingevolge het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan met voorschriften (ROPV) rust op het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemming “Toeristisch gebied Oostkust.”
Ingevolge artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, is binnen het gebied met de bestemming “Toeristisch gebied Oostkust”, in het op de plankaart aangeduide gebied Sero Colorado, de volgende functie toegestaan: verblijfsrecreatie in één hotel tot maximaal 600 kamers in het all-inclusive segment;
Ingevolge het tweede lid, gelden voor het bouwen van het hotel in het gebied Sero Colorado, zoals aangegeven op de plankaart, de volgende voorschriften:
a. de maximale bouwhoogte en bouwlagen bedragen respectievelijk:
1. m – 3 bouwlagen;
2. incidenteel 16 m – 4 bouwlagen, indien het bouwplan met een grotere bouwhoogte dan onder 1 bedoeld stedenbouwkundig aanvaardbaar is en de welstandscommissie een positief advies heeft gegeven;
b. de maximale bouwhoogten als genoemd onder a mogen worden overschreden met een kap van maximaal 2 m;
c. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80%. Ingevolge artikel 30.16 wordt in deze voorschriften verstaan onder bouwlaag: een verdieping van zodanige afmetingen en vorm dat de daardoor ontstane ruimte geschikt is voor de functies en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden geeft als de daaronder gelegen bouwlagen. Een kelder, dat wil zeggen een onder het maaiveld gelegen ruimte, wordt niet als bouwlaag gerekend.
Ingevolge artikel 30.46 wordt in deze voorschriften verstaan onder peil: voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de laagste langs het perceel gelegen openbare weg bij een geaccidenteerd terrein: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijk afgewerkte maaiveld; indien op of in het water wordt gebouwd het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
Ingevolge artikel 31.1, aanhef en onder b, wordt bij toepassing van deze voorschriften de bouwhoogte van een bouwwerk (nokhoogte) als volgt gemeten: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen. Bij het bouwen boven water wordt gemeten vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn.
Ingevolge artikel 31.2 worden bij het meten de onderstaande onderdelen van gebouwen niet in beschouwing genomen:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's, afdaken en zonnepanelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Ingevolge artikel 31.3 worden bij toepassing van het bepaalde in het ROPV ten aanzien van het bouwen afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt. Onder een meetverschil wordt verstaan: een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of aanduidingsgrens.
Ingevolge artikel 31.5 bedraagt, indien een bouwaanvraag betrekking heeft op meerdere gebouwen op één bouwperceel, het aantal te bouwen kamers het totaal van de kamers van de afzonderlijke gebouwen.
het beroep van appellanten sub 2 tot en met 9
3. Volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (onder meer uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:180), kan ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Lar, geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende, aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Het bezwaar van 21 oktober 2020 is ingediend door appellanten sub 1 en sub 10, zo is ook door appellanten ter zitting bevestigd. Appellanten sub 2 tot en met 9 hebben tegen de beschikking van 28 mei 2020 geen bezwaar gemaakt. De enkele vermelding van hun namen op de brief van 3 februari 2021 ter aanvulling van het door appellanten sub 1 en sub 10 gemaakte bezwaar is daartoe onvoldoende. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot het oordeel leiden dat appellanten sub 2 tot en met 9 dat redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet hierop, is het beroep, voor zover ingesteld door appellanten sub 2 tot en met 9, niet-ontvankelijk.
het beroep van appellanten sub 1 en sub 10
4. Bij de beoordeling van het beroep van appellanten sub 1 en sub 10, stelt het gerecht, aan de hand van het verhandelde ter zitting en de door partijen overgelegde stukken, het volgende vast.
4.1
De percelen van appellanten sub 1 en sub 10 grenzen aan het perceel waarop het bouwplan is voorzien, dan wel zijn gelegen binnen een geringe afstand van het bouwperceel.
4.2
Bij diverse brieven, onder meer de brief van 18 april 2019, door verweerder ontvangen op 23 april 2019, hebben appellanten sub 1 en sub 10 verweerder verzocht om inzage in de stukken met betrekking tot de bouw van het hotel en daarbij verweerder te kennen gegeven in de gelegenheid te willen worden gesteld om in de procedure omtrent vergunningverlening inspraak te geven.
4.3
Ten behoeve van de bouw van een hotel heeft verweerder aan vergunninghoudster een drietal vergunningen verleend, met de nummers [nummer], [nummer] en [nummer], die onderscheidenlijk zien op het bouwrijp maken van het perceel, de bouw van een hotellobby, en de bouw van 600 hotelkamers en een parkeergarage.
4.4
Bij brief van 25 augustus 2020 hebben appellanten de minister van Algemene Zaken en verweerder verzocht om openbaarmaking van enige bouwvergunning die aan vergunninghoudster mocht zijn verleend.
4.5
Op 16 oktober 2020 hebben appellanten sub 1 en sub 10 ten kantore van DOW inzage verkregen in stukken met betrekking tot de bouw van het hotel, waaronder de bouwvergunning, nummer [nummer], waartegen zij bij voormelde brief van 21 oktober 2020 bezwaar hebben gemaakt.
4.6
Bij brief van 27 oktober 2020 verzoeken appellanten verweerder opnieuw om openbaarmaking van de bouwvergunningen voor het hotel en de daarbij behorende stukken.
4.7
Bij brief van 3 november 2020, door appellanten sub 1 en sub 10 ontvangen op 9 november 2020, heeft verweerder appellanten sub 1 en sub 10 het volgende te kennen gegeven:
“Naar aanleiding van uw bezwaarschrift van 21 oktober 2020 tegen de bouwvergunning nummer
[nummer], bericht ik u als volgt.
Volgens artikel 13 lid 1 onder c van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) bevat het bezwaarschrift de gronden waarop het bezwaar berust. Deze ontbreken.
Conform artikel 14 li 1 Lar stel ik u hierbij in de gelegenheid om binnen twee weken na dagtekening van deze brief de gronden waarop uw bezwaar berust in te dienen.”
4.8
Bij brief van 23 november 2020, in reactie op voormelde brief van verweerder, hebben appellanten sub 1 en sub 10 verweerder te kennen gegeven dat zij op 16 oktober 2020 de bouwvergunning en de daarbij behorende stukken slechts hebben mogen inzien, dat verweerder geen toestemming heeft verleend om aan hen een afschrift daarvan te verstrekken en dat zij in afwachting zijn van een beslissing van de minister van Algemene Zaken op verzoeken om openbaarmaking van de desbetreffende bouwvergunning. Nu zij onbekend zijn met de inhoud van de in bezwaar bestreden beschikking, kunnen zij daartegen binnen de gestelde termijn geen gronden aanvoeren, aldus appellanten sub 1 en sub 10, om welke reden appellanten sub 1 en sub 10 om verlenging van de door verweerder bij brief van 3 november 2020 gestelde termijn verzoeken.
4.9
Bij brief van 3 februari 2021 hebben appellanten de gronden van het bezwaar aangevuld.
5. Aan de beschikking van 9 maart 2021 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellanten niet binnen de daartoe bij voormelde brief van 3 november 2020 gestelde termijn de gronden van bezwaar hebben ingediend.
6. Vergunninghoudster voert het verweer dat verweerder het bezwaar nietontvankelijk had dienen te verklaren, omdat appellanten sub 1 en sub 10, gezien de door hen ingediende verzoeken om openbaarmaking van een aantal verleende bouwvergunningen, er reeds omstreeks augustus 2020 van op de hoogte waren dan wel hadden moeten zijn dat de voorliggende bouwvergunning aan haar was verleend. Tevens was al geruime tijd duidelijk dat ter plaatse een hotelproject zou worden gerealiseerd. Appellanten sub 1 en sub 10 hebben het bezwaar, ingediend op 21 oktober 2020, dan ook niet ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden, aldus vergunninghoudster
6.1
Dit verweer slaagt niet. Niet in geschil is dat appellanten sub 1 en sub 10 eerst op 16 oktober 2020, na ter zake onder meer een verzoek om openbaarmaking te hebben ingediend, inzage hebben gekregen in de bouwvergunning, nummer [nummer]. Het door appellanten sub 1 en sub 10 daartegen op 21 oktober 2020 gemaakte bezwaar is, in aanmerking genomen vaste rechtspraak ter zake, zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Het gerecht volgt verweerder niet in het betoog dat appellanten sub 1 en sub 10 reeds eerder – op nader aan te voeren gronden – bezwaar hadden moeten maken op basis van een vermoeden dat meerdere bouwvergunningen aan vergunninghoudster waren verleend, dan wel omdat appellanten hadden moeten begrijpen dat de voorliggende bouwvergunning was verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar een belanghebbende tegen een beschikking bezwaar kan maken, en, zoals hiervoor is vermeld, appellanten eerst op 16 oktober 2020 bij gelegenheid van inzage kennis hebben gekregen van de bouwvergunning [nummer]. Ook uit artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b., van de Lar volgt dat voor het maken van bezwaar bekendheid met de desbetreffende beschikking vereist is, nu ingevolge die bepaling een vereiste waaraan een bezwaarschrift moet voldoen is een aanduiding van de beschikking waartegen het bezwaar zich richt, indien mogelijk onder overlegging van een afschrift daarvan. Ten slotte is het niet aan eventuele derde-belanghebbenden om met het indienen van ongerichte bezwaarschriften, op nader aan te voeren gronden, dan wel verzoeken om openbaarmaking, te achterhalen of, en zo ja, wanneer, verweerder bouwvergunningen heeft verleend. In dit geval klemt het voorgaande temeer nu verweerder geruime tijd ervan op de hoogte was dat appellanten sub 1 en sub 10, als derde-belanghebbenden, betrokken wensten te worden in de procedure omtrent de bouwvergunningverlening voor het hotel, en hij niettemin heeft afgezien hen een afschrift van de verleende bouwvergunningen te verstrekken.
7. Appellanten sub 1 en sub 10 betogen dat verweerder niet in redelijkheid het bezwaar nietontvankelijk heeft kunnen verklaren. Daartoe voeren zij onder meer aan dat zij de gronden niet konden aanvullen, omdat verweerder, ondanks diverse verzoeken daartoe, weigerde hen een afschrift te verstrekken van de in bezwaar bestreden bouwvergunning [nummer] en de daarbij behorende stukken.
7.1
Appellanten sub 1 en sub 10 hebben op 21 oktober 2020 op nader aan te vullen gronden bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 mei 2020. Bij brief van 3 november 2020, door appellanten sub 1 en sub 10 ontvangen op 9 november 2020, heeft verweerder hen in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na dagtekening de gronden van het bezwaar aan te vullen. Appellanten sub 1 en sub 10 hebben binnen die termijn de gronden aangevuld, noch verweerder om verlenging van die termijn verzocht. Ten aanzien van de vraag of verweerder onder deze omstandigheden in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de bevoegdheid ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Lar het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10 niet-ontvankelijk te verklaren, overweegt het gerecht als volgt. Uit artikel 9, eerste lid, van de Lar, gelezen in verbinding met artikel 13, aanhef en onder b, waarin is bepaald dat tegen een beschikking bezwaar kan worden gemaakt, en dat bij het indienen van dat bezwaar de daarbij bestreden beschikking dient te worden aangeduid en zo nodig overgelegd, valt af te leiden dat voor het indienen van bezwaar tegen een beschikking bekendheid met de desbetreffende beschikking verondersteld wordt dan wel vereist is. In dit geval heeft verweerder, hoewel appellanten daartoe bij diverse gelegenheden uitdrukkelijk om hebben verzocht, op een eenmalige mogelijkheid tot inzage na, geweigerd appellanten sub 1 en sub 10 afdoende in kennis te stellen van de inhoud van de bouwvergunning nummer [nummer] en de daarbij behorende stukken. Voor het effectief formuleren van gronden van bezwaar tegen een beschikking is evenwel bekendheid met de inhoud van die beschikking vereist. Dit geldt in dit geval te meer, nu de in bezwaar bestreden beschikking een bouwvergunning betreft, voor een omvangrijk bouwproject, en derhalve bestaat uit vele gedetailleerde bouwtekeningen en diverse daaraan ten grondslag gelegde adviezen van de daartoe aangewezen diensten. Van appellanten sub 1 en sub 10 behoefde dan ook niet te worden verwacht dat zij op basis van een eenmalige inzage tegen een zodanig omvangrijke en complexe beschikking gronden hadden moeten aanvoeren. Onder deze specifieke omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat het steeds in de hand van verweerder heeft gelegen om appellanten sub 1 en sub 10 een afschrift van de bouwvergunning [nummer] en de daarbij behorende stukken te verstrekken, en verweerder door dat niet te doen appellanten heeft belemmerd in het effectief aanwenden van rechtsmiddelen daartegen, heeft verweerder naar het oordeel van het gerecht niet in redelijkheid tegelijkertijd het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10 wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Dit klemt temeer nu verweerder, ook ter zitting van het gerecht nog, geen dragende motivering heeft kunnen gegeven voor het stelselmatig weigeren van het geven van een afschrift van de bouwvergunning en de daarbij behorende stukken, ondanks dat dit stukken zijn die, onder meer gelet op de artikelen 16, 18, eerste lid, 33, tweede lid, en 36, eerste lid, van de Lar deel uit maken van het dossier in bezwaar- onderscheidenlijk beroepsprocedures en om die reden overgelegd en vervolgens ter inzage gelegd dienen te worden. Overigens overweegt het gerecht in dit verband nog dat ten tijde van het geven van de beschikking op bezwaar van 9 maart 2021, de gronden van het bezwaar reeds een ruime maand eerder, te weten op 3 februari 2021, bij verweerder waren ingediend.
8. Het beroep is gegrond. De beschikking van 9 maart 2021 dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Dat breng met zich dat verweerder de beschikking van 28 mei 2020, waarbij hij aan vergunninghoudster bouwvergunning nummer [nummer] heeft verleend, in heroverweging dient te nemen, met inachtneming van de gronden van het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10, zoals ingediend op 3 februari 2021.
9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
het verzoek
10. Het verzoek, voor zover ingediend door appellanten sub 2 tot en met 9, komt reeds gelet op het hiervoor onder 3. overwogene voor afwijzing in aanmerking.
11. Ten aanzien van het verzoek, voor zover ingediend door appellanten sub 1 en sub 10, overweegt het gerecht als volgt.
12. Het bouwplan, zoals vergund bij de bouwvergunning [nummer], ziet op de bouw van 600 hotelkamers en een parkeergarage.
13. Het verzoek strekt ertoe de bouwvergunning [nummer] te schorsen, totdat in hoogste instantie daarover is beslist. Aan dat verzoek leggen appellanten sub 1 en sub 10 onder meer ten grondslag dat de bouwvergunning is verleend is strijd met het ROPV, redelijke eisen van welstand, het bouw- en woningbesluit, en dat het bouwplan hinder oplevert voor de omgeving. Verder heeft verweerder gehandeld in strijd met onder meer het zorgvuldigheidsvereiste en het motiveringsbeginsel, aldus appellanten sub 1 en sub 10.
14. Appellanten betogen dat de bouwtekeningen niet voldoen aan de daaraan gestelde voorschriften. Daartoe verwijzen zij naar een rapport van Architectenbureau [naam] van 8 december 2020, waarin onder meer is geconcludeerd dat vrijwel alle ingediende tekeningen niet conform de door de DOW gehanteerde indieningsvereisten zijn, dat in de bouwtekeningen de vergunde parkeergarage ontbreekt, dat bouwtekeningen onjuist zijn of ontbreken, dat een onjuiste schalering is toegepast, dat diverse constructietekeningen ontbreken, en dat conflicterende situatietekeningen zijn goedgekeurd.
14.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bouwtekeningen aldus zijn gewijzigd, dat aan de daaraan gestelde voorschriften wordt voldaan. Verweerder verwijst in dit verband naar het routeringsformulier, waarop te zien is dat de diverse diensten een akkoord hebben gegeven voor het bouwplan.
14.2
Eerst ter zitting heeft verweerder afschriften van een deel van de bij de bouwvergunning [nummer] behorende bouwtekeningen overgelegd. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verweerder een digitale versie van meerdere bouwtekeningen aan het gerecht toegezonden. Deze stukken zijn, met uitzondering van de digitale versies van de ter zitting overgelegde bouwtekeningen, niet bij het dossier gevoegd.
Ook uitgaande van de bouwtekeningen die deel uitmaken van het dossier, heeft verweerder niet kunnen toelichten dat en waarom deze anders dan is geconcludeerd in voormeld deskundigenbericht aan de daaraan gestelde voorschriften voldoen. Onder deze omstandigheden is op voorhand niet uit te sluiten dat de bouwvergunning [nummer] op dit punt onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat gegeven het gemotiveerde deskundigenbericht, verweerder zich met de enkele mededeling dat uit het feit dat de desbetreffende diensten akkoord zijn gegaan met het bouwplan moet worden afgeleid dat de bouwtekeningen aan de daaraan gestelde vereisten voldoen, onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag en de bouwtekeningen voldoen aan de voorschriften, bij of krachtens de Bwv gegeven (artikel 22, aanhef en onder a, Bwv).
15. Appellanten sub 1 en sub 10 betogen voorts dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zij verwijzen hiertoe onder meer naar een advies van [naam], meesterarchitect, van 2 december 2020, waarin onder meer is geconcludeerd dat het bouwplan, gelet op de relatie tot de karakteristieken van de reeds aanwezige bebouwing, tot de openbare ruimte en tot het landschap, in aanmerking genomen de massa, structuur, schaal, detaillering en materiaalkeuze, en de samenhang in het bouwwerk, ontsierend is voor de omgeving.
15.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft dit standpunt gebaseerd op een advies van de Welstandscommissie van 14 november 2019. Uit de door verweerder overgelegde stukken valt af te leiden dat dit een zogenoemd stempeladvies is. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de Welstandcommissie geen nader advies heeft uitgebracht, maar haar goedkeuring te kennen heeft gegeven middels het plaatsen van een handtekening op het routeringsformulier. Gelet hierop, en nu appellanten dit advies, onder verwijzing naar een deskundigenbericht, hebben bestreden, mag verweerder bij de heroverweging van de bouwvergunning nummer [nummer] in bezwaar niet volstaan met een enkele verwijzing naar dat stempeladvies.
16. Appellanten sub 1 en sub 10 betogen dat het bouwplan de maximale bouwhoogte overschrijdt, onder meer omdat bij de berekening daarvan ten onrechte geen rekening is gehouden met de ondergrond van vier meter kliphoogte.
16.1
Op de door verweerder ter zitting overgelegde bouwtekeningen was de maatvoering niet leesbaar. Ter zitting hebben appellanten sub 1 en sub 10 verwezen naar door hen aan de hand van een van deze tekeningen gemaakte berekeningen, waaruit volgens hen de conclusie volgt dat de bouwhoogte wordt overschreden. Uit de digitale versie van de door verweerder ter zitting overgelegde bouwtekeningen lijkt met de aanduiding van NPT + 12.30 en + 13,40 een bouwhoogte van die afmeting te kunnen worden afgeleid. Zonder nadere motivering valt evenwel niet vast te stellen, of, en, zo ja, waarom, het bouwplan hiermee voldoet aan de voorschriften van het ROPV, gegeven de daarin opgenomen definitiebepalingen en meetvoorschriften, onder meer die hiervoor onder 2.3 vermeld.
17. Appellanten sub 1 en sub 10 betogen dat het bouwplan wegens zijn ligging of bouwwijze hinderlijk voor de omgeving zal. Daartoe voeren zij aan dat zij na het realiseren van het bouwplan, gelet op de ligging en bouwwijze daarvan, onder meer uitzicht en privacy zullen verliezen. Het bouwplan is op geringe afstand van hun percelen gelegen, en voorziet onder meer in een meerdere verdiepingen tellend massaal gebouw. Vanuit het bouwplan zal inkijk mogelijk zijn in hun woningen, en ook wordt hun uitzicht op de zee volledig belemmerd, aldus appellanten.
17.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden, ten aanzien van de aspecten privacy, licht, lucht en hinder. Hij verwijst in dit verband naar het controlerapport, waarin is aangevinkt dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden, met daarbij de vermelding: “privacy, licht, luncht en hinder; zie nota belangenafweging.” Uit de stukken valt evenwel niet af te leiden dat en op welke wijze deze afweging heeft plaatsgevonden. Gelet hierop, heeft verweerder naar voorlopig oordeel zich onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bouwplan in zoverre voldoet aan artikel 22, aanhef en onder e, Bwv.
18. Appellanten sub 1 en sub 10 betogen dat het bouwplan in strijd is met het ROPV, ingevolge waarvan het perceel bestemd is voor de bouw van een hotel met maximaal 600 kamers. Uit de situatietekening en de algemene voorwaarden bij de vestiging van het erfpachtrecht valt echter af te leiden dat het de bedoeling is dat ter plaatse een hotel met 900 kamers gevestigd wordt, aldus appellanten sub 1 en sub 10.
18.1
Dit betoog slaagt. Bij toetsing van een bouwplan aan het ROPV moet niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar mede moet worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Strijdigheid met de bestemming is er, indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Zoals hiervoor onder 2.3 is vermeld, is ingevolge artikel 23, eerste lid, ROPV op het perceel een hotel met maximaal 600 kamers toegestaan. Op de bij de bouwvergunning [nummer] behorende situatietekening is, naast de weergave van de bij die bouwvergunning vergunde 600 hotelkamers, en het vergunde bij bouwvergunning [nummer], tevens een toekomstige uitbreiding met hotelkamers ingetekend. Op die tekening is ook vermeld dat het een toekomstige uitbreiding betreft. Verder is in de akte van vestiging van erfpacht als voorwaarde opgenomen dat ter zake van de bestemming van het in erfpacht aan vergunninghoudster uitgegeven perceel heeft te gelden dat het perceel zonder nader verkregen toestemming van verweerder voor geen ander doel mag worden bestemd dan voor het daarop optrekken, hebben en exploiteren van een hotel resort van maximaal 900 kamers (…) conform de door DOW af te geven bouwvergunning. Onder B. van die bepaling in deze akte is vermeld:
“De bouw van het hotel project dient in twee (2) fasen te geschieden, te weten in de eerste (1e) fase de bouw van een zeshonderd (600) kamer tellende ‘al inclusive’ hotel met bijbehorende faciliteiten en na een overgangsperiode van twee (2) jaar in de tweede (2e) fase de bouw van een driehonderd (300) kamer tellende ‘European Plan (E.P.)’ hotel met bijbehorende faciliteiten.”Gelet op het voorgaande, valt, mede in aanmerking genomen het bepaalde in artikel 31.5 ROPV, naar voorlopig oordeel redelijkerwijs aan te nemen dat het bouwwerk zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet, zodat de weigeringsgrond van artikel 22, aanhef en onder h., Bwv zich voordoet.
19. Op dit moment vinden bouwwerkzaamheden plaats. Ter zitting kon aan de hand van de overgelegde foto’s, (delen van) bouwtekeningen en verklaringen van partijen, niet worden vastgesteld welk deel van het totale bouwplan en daarmee welke van de verleende bouwvergunningen de bouwwerkzaamheden omvatten. Vast staat in elk geval dat ter plaatse bouwwerkzaamheden plaatsvinden ten behoeve van de oprichting van het hotel. Op grond van de bouwvergunning [nummer] kan vergunningshoudster de bouw van 600 hotelkamers voorzetten, hetgeen met zich brengt dat zich in de nabije toekomst niet gemakkelijk omkeerbare gevolgen kunnen voordoen. Voor zover appellanten sub 1 en sub 10 betogen dat gebouwd wordt in afwijking van de bouwvergunning, valt dat buiten de omvang van dit geding, dat ziet op de bouwvergunning [nummer] en geen betrekking heeft op de vraag of al dan niet handhavend dient te worden opgetreden wegens bouwen zonder of in afwijking van die bouwvergunning.
20. Gelet op het hiervoor onder 14.2, 15.1, 16.1, 17.1 en 18.1 overwogene is op voorhand niet uit te sluiten dat de bouwvergunning, zoals vergund bij de beschikking van 28 mei 2020, nummer [nummer], uiteindelijk geen stand zal houden. Onder deze omstandigheden, gelet op de belangen van appellanten sub 1 en sub 10, in aanmerking genomen dat verweerder gelet op het hiervoor onder 8 overwogene gehouden is alsnog inhoudelijk op het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10 tegen deze bouwvergunning te beslissen, waarbij verweerder, gelet op de ingediende gronden, onder meer ook de belangen van appellanten bij de beslissing omtrent vergunningverlening dient te betrekken, en omdat het niet gemakkelijk omkeerbare gevolgen betreft, ziet het gerecht aanleiding de na te melden voorziening te treffen.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
in de zaak AUA202101487
  • verklaart het beroep van appellanten sub 2 tot en met 9 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van appellanten sub 1 en sub 10 gegrond;
- vernietigt de beschikking van 9 maart 2021;
  • bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellanten sub 1 en sub 10 met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellanten sub 1 en sub 10 voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-;
  • gelast dat het door appellanten sub 1 en sub 10 gestorte griffierecht van Afl. 25 aan hen wordt terugbetaald.
in de zaak AUA202103160
- wijst het verzoek, voor zover ingediend door appellanten sub 2 tot en met sub 9, af;
- schorst de beschikking van 28 mei 2020, nummer [nummer], totdat verweerder op het daartegen door appellanten sub 1 en sub 10 gemaakte bezwaar heeft beslist.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken bij vervroeging ter openbare terechtzitting van 9 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.