In deze zaak is in geschil of de definitieve aanslag premie AOV/AWW voor het jaar 2015 terecht is opgelegd aan de belanghebbende, die in Aruba woont. De Inspecteur der Belastingen had op 31 oktober 2019 een definitieve aanslag opgelegd op basis van een premie-inkomen van Afl. 76.500, wat resulteerde in een verschuldigde premie van Afl. 11.857. Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend, maar de Inspecteur handhaafde de aanslag op 8 februari 2024. Hierop heeft belanghebbende op 25 maart 2024 beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 augustus 2024 is belanghebbende verschenen, terwijl de Inspecteur vertegenwoordigd was door een gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het onzuiver inkomen van belanghebbende over 2015 gelijk is aan het premie-inkomen. De verschuldigde premies zijn berekend op basis van de geldende percentages, waarbij het werknemersdeel van de premies Afl. 3.825 bedraagt. Aangezien reeds Afl. 3.013 is ingehouden, resteert er nog een bedrag van Afl. 812 dat door belanghebbende moet worden betaald. De rechtbank oordeelt dat de Inspecteur niet het recht heeft om de eventueel door de werkgever te laag betaalde premies op de werknemer te verhalen; dit moet door de Inspecteur bij de werkgever worden nageheven.
Daarnaast is er een vraag over de verjaring van de aanslag, maar de belastingrechter is niet bevoegd om hierover te oordelen. Dit moet aan de civiele rechter worden voorgelegd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot Afl. 812. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Inspecteur het griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg op 25 oktober 2024, in aanwezigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.