De verdere beoordeling
5. Beslist moet nog worden op het verzoek van de vrouw om een partneralimentatie van Afl. 5.000,- per maand vast te stellen.
6. Zoals ter zitting is afgesproken zal de man de in oktober 2022 afgesproken tijdelijke alimentatie ook betalen voor de maand maart 2023. Het gerecht zal dienovereenkomstig beslissen.
7. De vrouw heeft een geactualiseerd lastenoverzicht overgelegd, waarin de post “Healthy food” niet meer is opgenomen, en stelt conform dat overzicht ca. Afl. 10.430 per maand aan kosten te hebben.
De man erkent van die lasten de aflossing op de autolening van Afl. 885 per maand, de premie autoverzekering van Afl. 202 per maand en de aflossing bij de belastingdienst. Het gerecht constateert dat bij die laatste post de vrouw in het geactualiseerde overzicht opeens uitgaat van een hogere aflossing aan de belastingdienst dan waarvan eerder in deze procedure (en in de voorlopige voorzieningen-procedure) is uitgegaan (namelijk Afl. 518 per maand). Zij heeft dat niet toegelicht noch onderbouwd met stukken. Het gerecht gaat daarom uit van het eerder in de procedure reeds door de man erkende bedrag van Afl. 383.
De man stelt voorts dat het verzoek verder onvoldoende is onderbouwd en de rechter niet in staat stelt de behoefte van de vrouw te bepalen. Hij betwist zo’n beetje alle kostenposten en stelt dat ze buitensporig zijn en niet in lijn met de welstand van het huwelijk.
8. Bepalend voor de hoogte van de alimentatie zijn de behoeftigheid van de vrouw- haar behoefte minus haar inkomsten (waaronder wordt verstaan zowel haar daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten, de verdiencapaciteit) - en de draagkracht van de partijen.
9. Niet ter discussie staat dat de welstand van het huwelijk van belang is bij de beoordeling van de behoefte van de vrouw.
Bij het bepalen van de mede aan de welstand tijdens het huwelijk gerelateerde behoefte van de alimentatiegerechtigde moet de rechter rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder zowel de inkomsten als de uitgaven tijdens de laatste jaren van het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel, afhankelijk van de omstandigheden, bijdragen tot het oordeel dat echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige, globaal te schatten, uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld.
10. Het gerecht overweegt dat, anders dan de vrouw herhaaldelijk stelt. het niet zonder meer redelijk is dat haar behoefte op een zodanig niveau wordt gesteld dat zij op hetzelfde niveau kan blijven leven. Na het uiteengaan dienen immers van dezelfde inkomsten twee huishoudens te worden bekostigd. Dat is duurder en van de partijen kan dus worden verwacht dat ze een stapje terug doen.
10. Voor de partijen geldt daarnaast dat zij, gelet op hun leeftijd, er voor kunnen kiezen om met pensioen te gaan. Dat leidt doorgaans tot een vermindering van inkomsten, dus tot minder uitgaven en een wat lager welstandsniveau.
12. Van belang voor de bepaling van het welstandsniveau gedurende het huwelijk zijn in elk geval de inkomsten van de partijen.
13. De vrouw heeft, zo blijkt uit de overgelegde salarisoverzichten over 2022 en over het eerste kwartaal van 2023, een maandsalaris van afgerond Afl. 5.100 netto. Dat zij andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld uit haar vennootschap [naam B.V.], is niet voldoende aannemelijk geworden. De huurinkomsten die [naam B.V.] ontvangt, zijn niet, zoals de man stelt, inkomsten van de vrouw, maar inkomsten van [naam B.V.].
14. De man heeft zich via zijn praktijkvennootschap een loon van Afl. 9.210 toegekend. Rekening houdende met aflossingen op een lening van zijn praktijkvennootschap van Afl. 500 per maand en een eenmalige aflossing van Afl. 1.314, leidt dit tot een gemiddeld netto salaris van Afl. 7.114 per maand.De bedragen van in totaal Afl. 4.090 per maand aan fees van Mack’s /Total Finance zijn niet, zoals de vrouw stelt, inkomsten van de man, maar inkomsten van diens praktijkvennootschap.
15. Gezamenlijk ontvingen de partijen aan het eind van het huwelijk dus Afl. 12.114 netto per maand aan salaris. Dat gezinssalaris valt niet te rijmen met het lastenoverzicht van de vrouw, dat uitkomt op Afl. 10.430. Als het gerecht in deze procedure de zgn. Hofnorm had gehanteerd, waarbij als vuistregel wordt gehanteerd dat de behoefte van de onderhoudsgerechtigde gelijk is aan 60% van het voormalige netto gezinsinkomen in de laatste drie jaren voor het uiteengaan, en het alleen zou uitgaan van de nettosalarissen, zou het gerecht zijn uitgekomen op een behoefte van de vrouw van (60% x Afl. 12.114 =) Afl. 7.268,40 per maand.
16. De Hoge Raad verlangt echter maatwerk – namelijk, zoals overwogen onder 10, een beoordeling aan de hand van alle relevante omstandigheden- en de vrouw heeft al met al voldoende informatie verschaft om te komen tot de vaststelling van een (licht) van de Hofnorm afwijkende behoefte.
Zoals onder 10 overwogen gaat het bij de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte niet alleen om de inkomsten, maar ook om de uitgaven. De vrouw heeft veel gesteld over de uitgaven van de partijen gedurende het laatste deel van hun huwelijk en dat bovendien met stukken onderbouwd, een en ander met de strekking dat de welstand van de partijen hoger was dan uit hun salarissen blijkt. Die stukken betreffen óók uitgaven van de man, die ook relevant zijn voor de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte.
17. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de salarissen op een gemeenschappelijke rekening werden gestort, en heeft gesteld dat zij geen onderbouwd inzicht in haar uitgavenpatroon tijdens de laatste jaren van het huwelijk kan verschaffen, omdat zij niet alle bankafschriften van de partijen kan opvragen zonder toestemming van de man. Zij heeft echter niet gesteld dat de man die toestemming heeft geweigerd. Het gerecht gaat daarom daaraan voorbij.
18. De vrouw heeft onder (veel) meer gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de man in de periodes oktober 2021 t/m mei 2022 en juni t/m augustus 2022met zijn credit card of van de gemeenschappelijke bankrekening Afl. 10.784,44respectievelijk Afl. 7.391,34aan persoonlijke uitgaven heeft besteed, maar, zonder nadere toelichting, die niet gegeven is, valt niet in te zien welke conclusie het gerecht daaruit zou moeten trekken. Het gerecht gaat daarom daaraan voorbij.
19. Dat geldt niet voor de informatie die de vrouw heeft overgelegd over de persoonlijke uitgaven die de man in genoemde periodes heeft gedaan via zijn praktijkvennootschap: hiervan staat immers vast dat die niet uit de salarissen van de partijen zijn betaald.
Uit die informatie blijkt dat de man van oktober 2021 t/m mei 2022 – gedurende welke de partijen nog grotendeels hebben samengewoond - Afl. 75.739,66 aan persoonlijke uitgaven deed via zijn praktijkvennootschap, gemiddeld dus Afl. 7.574 per maand.
Dit leidt het gerecht tot de conclusie dat de partijen in elk geval gedurende het laatste deel van hun huwelijk aanzienlijk meer uitgaven dan hun salarissen en tot het vermoeden dat dat ook eerder ook al zo ging. Dit vermoeden wordt versterkt door het overzicht van de persoonlijke uitgaven van de man, betaald via zijn praktijkvennootschap, over de periode juni t/m augustus 2022, waarvan ook de bedragen als niet betwist vaststaan: die uitgaven bedroegen die maanden gemiddeld Afl. 24.069 per maand.
Het was aan de man om hiervoor een verklaring te geven, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft ook geen eigen onderbouwd overzicht van de behoefte van de partijen gedurende laatste jaren van hun huwelijk overgelegd, maar zich vooral beperkt tot het bestrijden van het kostenoverzicht van de vrouw.
Niet betwist is voorts dat de man zijn praktijkvennootschap gebruikte voor de aanschaf van auto’s en, in 2019, 2020 en 2021, Rolex-horloges van gemiddeld ruim Afl. 16.300 per stuk. Illustratief in dit verband is dat de man, zo staat als niet betwist vast, nog tijdens deze procedure over drie auto’s beschikte, waaronder een luxe [merk auto], die hij voor Afl. 95.000 te koop heeft aangeboden, totdat hij een timedeposit heeft aangewend voor de aflossing van de lening.
20. Het gerecht trekt uit het onder 19 overwogene de conclusie dat het welstandsniveau van de partijen aanzienlijk hoger lag dan geldt voor een huishouding met een netto gezinsinkomen van gemiddeld Afl. 12.114 per maand. Dat sluit ook aan bij de omzet van de praktijkvennootschap van de man in 2019 (Afl. 622.298) en 2020 (Afl. 586.317). De man heeft terecht aangevoerd dat om een beeld van de opbrengsten te krijgen op de omzet de kosten in mindering moeten worden gebracht, en heeft er verder op gewezen dat de praktijkvennootschap in die jaren volgens de accountant een netto verlies heeft geleden, maar het gerecht acht deze cijfers niet overtuigend, omdat ze niet te rijmen vallen met het uitgavenpatroon van de man.
21. Uit het onder 10 overwogene volgt verder dat de mogelijkheid van vermogensvorming een indicatie kan zijn voor de mate van welstand gedurende het huwelijk. Ook bij de partijen was sprake van vermogensvorming. Zo is de man eigenaar van [naam praktijk], waarin hij enig vermogen opbouwde (bij voorbeeld in verhouding tot de omzet forse banksaldi, zoals Afl. 195.683 eind 2019 en Afl. 127.680 eind 2020), en is de vrouw eigenaar van [naam B.V.], welke vennootschap drie onroerende zaken bezit en exploiteert.
22. Het zijn deze omstandigheden die het gerecht bij de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw voor ogen moet hebben. Het gerecht overweegt daarbij dat het bij een financiële huishouding als van de partijen gebruikelijk is dat echtgenoten een wat luxer leven leiden en bovengemiddelde kosten maken voor persoonlijke verzorging, gezondheidsartikelen, vakanties, uitgaan (etentjes e.d.), hobby’s en kleding, zeker naarmate ze ouder worden (zoals de partijen: de man is 65 en de vrouw 64).
Het gerecht acht de volgende kostenposten voldoende aannemelijk gemaakt en passend bij de welstand van het huwelijk en bepaalt de hoogte ervan, mede rekening houdende met de bedragen in de overgelegde bewijzen, op de volgende bedragen: Afl.
facial/schoudermassage, manicure, pedicure en kapper 350
Zumba 50
Pilates 175
gezondheidsartikelen 100
hobby 150
uitgaan 300
aflossing bij de belastingdienst 383
lening Toyota RAV 885
autoverzekering 202
benzine, onderhoud auto 300
huur (zelfs aan de lage kant:) 1.250
Elmar, Web, Ecotech 250
interieurverzorgster 100
wasserij/stomerij 100
mobiele telefoonabonnement 90
kleding/schoeisel 300
boodschappen 1000
vakanties (exclusief “shoppen”, aangezien de kosten voor
kleding, schoeisel e.d. al elders zijn meegenomen). 1.000
psycholoog 201
“life coach” 350
Totaal 7.536
Het gerecht overweegt hierbij dat de vrouw de advocaatkosten uit haar vermogen dient te betalen en dat met de kosten voor de psycholoog en de lifecoach (in totaal Afl. 551 per maand) maar tijdelijk rekening moet worden gehouden, omdat het niet om permanente kosten gaat, maar om tijdelijke kosten die voortvloeien uit de stress vanwege de echtscheiding. Het gerecht houdt daarmee rekening tot en met september 2023, de maand waarin de vrouw. zo stelt zij, met pensioen gaat. De overige door de vrouw gestelde kosten acht het gerecht onaannemelijk of bovenmatig.
23. Het gerecht komt aldus uit op een behoefte van de vrouw van Afl. 7.536 tot en met september 2023 en van Afl. 6.985 vanaf september 2023.
24. Verminderd met het inkomen van de vrouw betekent dat een behoeftigheid van de vrouw van Afl. 2.436 tot september 2023 en van Afl. 1.885 vanaf september 2023.
25. De vrouw kan op 23 september 2023 met pensioen, en stelt dat te gaan doen. Dit is niet alleen in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van belang, maar ook voor de alimentatie. Als zij met pensioen gaat, valt – zo blijkt uit de mail van haar pensioenfonds van 29 maart 2023 - haar inkomen terug naar Afl. 1.659 bruto per maand - bij gebreke aan nadere informatie schat het gerecht het netto equivalent in op Afl. 1.500 - als de man geen afstand doet van zijn aanspraken op het pensioen van de vrouw. Uit de mail blijkt dat de man tot 1 september 2023 de tijd heeft voor een afstandverklaring en dat die in een notariële akte moet worden vastgelegd. Doet de man dat niet, dan groeit de behoeftigheid van de vrouw met ingang van oktober 2023 naar ca. Afl. 5.485 per maand, dus een hoger bedrag dan de verzochte alimentatie.
Uit de mail van het pensioenfonds blijkt niet wat het pensioen van de vrouw zou zijn als de man afstand doet van zijn aanspraken op het pensioen van de vrouw. Haar pensioen zou dan hoger zijn en haar behoeftigheid lager, maar onduidelijk is hoe groot de wijzigingen zijn. Het gerecht zal daarom voor de situatie dat de vrouw in september 2023 inderdaad met pensioen is gegaan alleen de hoogte van de partneralimentatie vanaf oktober 2023 bepalen als de man geen afstand heeft gedaan van zijn aanspraken op haar pensioen.
26. Het voorgaande leidt ertoe dat beoordeeld moet worden of de man de draagkracht heeft om te voldoen:
Afl. 2.436 per maand van april tot en met september 2022,
Afl. 1.885 per maand vanaf oktober 2022, als de vrouw niet in september 2023 met pensioen gaat
Afl. 5.000 per maand vanaf oktober 2022, als de vrouw in september 2023 met pensioen gaat en de man niet afstand doet van zijn aanspraken op haar pensioen.
27. Bij de draagkracht van de man gaat het aan de inkomstenkant niet om het salaris dat hij zichzelf heeft toegekend, maar om zijn verdiencapaciteit: het salaris van zijn praktijkvennootschap dat hij zich redelijkerwijs kan toekennen.
In dit verband heeft de vrouw, onder meer aan de hand van de betaalde omzetbelasting, berekeningen gemaakt van de omzetten van de praktijkvennootschap van de man, die door hem niet zijn betwist en dus vaststaan; de omzet van de praktijkvennootschap bedroeg over de periode januari t/m 24 juni 2022 Afl. 331.634,25 en over de maanden september 2022 t/m februari 2023 Afl. 224.092.
De man heeft er op gewezen dat op deze inkomsten de kosten in mindering moeten worden gebracht, maar hij heeft niet aangegeven wat en hoe hoog die kosten zijn en in zoverre onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd, zeker ook in aanmerking nemende de onderbouwde stelling van de vrouw dat de kosten van de praktijkvennootschap met bijna Afl. 18.000 per maand zijn verminderd door het opzeggen van de huur van zijn kantoorpand en het ontslag van alle medewerkers, dit alles per 1 juli 2022.
28. De man heeft nog aangevoerd dat hij, mede in verband met zijn ziekte, sinds juli 2022 zijn [praktijk] op een lager pitje voert en te zijner tijd wil stoppen om van zijn pensioen te gaan genieten. Dat is echter niet te merken aan de omzet van zijn praktijkvennootschap, want die is niet veel lager dan in de jaren 2019 en 2020. Het blijkt ook niet uit de verzoeken die hij al jarenlang - ook nog in september 2022 - doet aan de Sociale Verzekeringsbank om de ingang van zijn AOV-pensioen uit te stellen.
De man heeft in deze procedure geen informatie verschaft over zijn pensioenopbouw, terwijl dat voor de partijen een relevante factor kan zijn bij de beoordeling van de hoogte van de partneralimentatie. Of, zoals de vrouw stelt, uit de door haar overgelegde, door de accountant van de praktijkvennootschap gemaakte berekening IB 2020, moet worden afgeleid dat in 2020 binnen de praktijkvennootschap pensioenvoorzieningen ter waarde van Afl. 421.971 en Afl. 100.000 zijn opgenomen, is ter zitting niet duidelijk geworden. Dit is iets wat bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap aan de orde kan komen. Het belang van die verdeling lijkt overigens alleen maar groter te zijn geworden.
Hoe dan ook, gesteld noch gebleken is dat, en met ingang van wanneer, de wens van de man om minder te werken of met pensioen te gaan, nu al van invloed is op zijn draagkracht.
29. Bij gebreke van andere relevante verweren leidt het voorgaande het gerecht tot de conclusie dat de man de draagkracht heeft om in alle onder 26 beschreven situaties de partneralimentatie te betalen. Het gerecht zal aldus beslissen.
30. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd.