ECLI:NL:OGEAA:2023:19

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AUA202203391
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar grondbelasting 2021

In deze zaak heeft belanghebbende verzocht om ontheffing van de grondbelasting voor de jaren 2020 en 2021. Voor het jaar 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag grondbelasting, maar de Inspecteur heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende stelt dat de verhoging van het tarief van de grondbelasting in 2019 onrechtmatig is, maar trekt dit standpunt ter zitting in. De rechter beperkt het geschil tot het jaar 2021, omdat er geen beroep is ingesteld tegen de aanslag voor 2020. Het Gerecht oordeelt dat het beroep tegen het niet doen van uitspraak op bezwaar gegrond is, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de aanslag grondbelasting 2021, omdat het bezwaarschrift prematuur was. De rechter concludeert dat de Inspecteur geen beslissing heeft genomen op het bezwaar, maar dat belanghebbende niet ontvankelijk is in haar bezwaar. De uitspraak is gedaan op 1 juni 2023.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juni 2023
BBZ nr. AUA202203391
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn ter zake van de onroerende zaken [adres] (hierna: de onroerende zaak) op respectievelijk 1 juni 2020 en 31 mei 2021 aanslagen grondbelasting voor de jaren 2020 en 2021 opgelegd naar een belastbare waarde van Afl. 40.000.000, resulterend in verschuldigde belastingbedragen van elk Afl. 240.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 5 augustus 2020 en 30 juli 2021 verzocht om ontheffing van de grondbelasting voor de jaren 2020 en 2021. In ieder geval voor het jaar 2021 is dit verzoek herhaald op 25 maart 2022.
1.3
Eveneens op 30 juli 2021 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag grondbelasting 2021.
1.4
De Inspecteur heeft de verzoeken om ontheffingen niet in behandeling genomen en geen uitspraak op bezwaar gedaan.
1.5
Belanghebbende heeft op 30 september 2022 (pro forma) beroep ingesteld voor het jaar 2021. Daarbij is Afl. 150 aan griffierecht betaald. Het beroep is nader gemotiveerd op 12 november 2022.
1.6
De Inspecteur heeft op 31 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen, [A], verbonden aan [X] N.V. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. De zaken zijn behandeld door rechter mr. drs. P.A.M. Pijnenburg.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Ter zake van de onroerende zaak is voor het jaar 2021 (alsook voor het jaar 2020) een aanslag grondbelasting opgelegd naar een bedrag van Afl. 240.000.
2.2
Op 5 augustus 2020 en 30 juli 2021 heeft belanghebbende verzocht om ontheffing van de grondbelasting voor de jaren 2020 en 2021 in verband met het feit dat ruimten bestemd voor de verhuur in de jaren 2020 en 2021 meer dan zes maanden zouden leegstaan. In ieder geval op 25 maart 2022 is het verzoek om ontheffing, voor wat betreft het jaar 2021, herhaald.
2.3.
Voor de jaren 2015 tot en met 2019 is door belanghebbende eveneens verzocht om ontheffing. Voor die jaren is de ontheffing verleend.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag grondbelasting voor het jaar 2021 tot een te hoog bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Primair is de Inspecteur overigens van mening dat belanghebbende niet ontvankelijk is in haar beroep.

4.OVERWEGINGEN

Standpunten van partijen en omvang van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de aanslag grondbelasting 2021. Blijkens het beroepschrift neemt belanghebbende de volgende standpunten in:
vanwege de leegstand dient de aanslag grondbelasting 2021 met inachtneming van de artikelen 35 en 36 Landsverordening Grondbelasting (hierna: LGB) te worden verminderd met 50% (bezwaar- en beroepschrift);
de verhoging van het tarief van de grondbelasting in 2019 van 0,04% naar 0,06 % is onrechtmatig (beroepschrift).
4.2
Ter zitting is het standpunt vermeld onder 2, met inachtneming van Hoge Raad 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:488, door belanghebbende ingetrokken.
4.3
Uit het beroepschrift (aanhef en onder 1. Ontvankelijkheid/feiten/omstandigheden) volgt dat belanghebbende alleen beroep heeft aangetekend tegen de aanslag grondbelasting 2021, en niet ook tegen de aanslag grondbelasting 2020. Ter zake van laatstgenoemde aanslag heeft belanghebbende enkel onder de aandacht willen brengen dat het verzoek om ontheffing over het jaar 2020 ook nog niet is gehonoreerd (p. 2 van het beroepschrift, laatste bullet point).
4.4
De Inspecteur neemt het standpunt in dat de verzoekschriften tot ontheffing voor de jaren 2020 en 2021 prematuur zijn gedaan, dat daardoor niet aan de wettelijke formele vereisten van artikel 36 LGB is voldaan en belanghebbende als gevolg daarvan niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Geen uitspraak op bezwaar
4.5
Belanghebbende heeft op 30 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag grondbelasting 2021. Ingevolge artikel 18, lid 2, Algemene landsverordening belastingen (ALB) dient de inspecteur binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 30 juli 2022, uitspraak op bezwaar te doen.
4.6
Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar, in dit geval dus uiterlijk op 30 juli 2024, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.7
Belanghebbende heeft op 30 september 2022 (pro forma) beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.8
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proceseconomische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar, omdat de alsnog te nemen beslissing (de reële uitspraak op bezwaar) immers tot niets anders kan leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring. Redengevend daarvoor is het volgende.
Belanghebbende is niet ontvankelijk in haar bezwaar
4.9
Zoals de Inspecteur terecht heeft betoogd, is het bezwaarschrift van 30 juli 2021, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om ontheffing, prematuur. Artikel 36 van de LGB bepaalt immers dat binnen drie maanden na afloop van het dienstjaar waarin het recht op ontheffing ontstond, een verzoekschrift dient te worden ingediend. Dat is ook logisch, want pas na ommekomst van het jaar kan de omvang van de ontheffing worden bepaald.
Voorts brengt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen mee dat bezwaar slechts mogelijk is tegen belastingaanslagen en andere voor bezwaar vatbare beschikkingen (artikel 17 ALB). In artikel 36, lid 2 van de LGB is bepaald dat de Inspecteur uitspraak doet op het verzoek tot ontheffing van grondbelasting. In deze bepaling is echter niet bepaald dat de Inspecteur deze beslissing neemt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Gelet daarop staat deze beslissing geen bezwaar open en derhalve evenmin tegen de weigering om op het verzoek om ontheffing te beslissen.
4.11
Het vorenstaande betekent dat terugwijzing naar de Inspecteur tot niets anders kan leiden dan dat belanghebbende niet-ontvankelijk in haar bezwaar wordt verklaard.
Slotsom
4.12
Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag grondbelasting 2021 dient gegrond te worden verklaard. Dat laat evenwel onverlet dat de aanslag grondbelasting 2021 in stand blijft.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase
5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. [1] De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.4
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 700 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 0,5).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.
5.6
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard akkoord te gaan met de hoogte van de proceskosten waartoe hij wordt veroordeeld.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de aanslag grondbelasting 2021 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor de beroepskosten tot een bedrag van Afl. 700.
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150
te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 1 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Vellema.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per e-mail op 1 juni 2023 aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Indien een belanghebbende zich laat bijstaan door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener, behoeft niet uitdrukkelijk om een kostenvergoeding voor de verleende rechtsbijstand te worden verzocht. De rechter dient ervan uit te gaan dat aan rechtsbijstand kosten zijn verbonden indien die bijstand door een derde beroepsmatig is verleend. Zie HR 14 juli 2006, nr. 42.477, ECLI:NL:HR:2006:AY3746 (https://www.navigator.nl/document/inodeb8a502141465d0515c2e05472b4c0d4?anchor=id-e46cb87617450f82985d1d0fc9c64cce).