ECLI:NL:OGEAA:2022:333

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
AUA202002435 en AUA202002436
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van accijns op gedistilleerd en de indeling van alcoholhoudende dranken onder tariefpost 22.08

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 september 2022 uitspraak gedaan over de heffing van accijns op gedistilleerd. De belanghebbende, een onderneming gevestigd in Aruba, had bezwaar gemaakt tegen de uitnodigingen tot betaling (UTB's) voor niet-betaalde accijns op gedistilleerd. De UTB's waren opgelegd door de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen, die stelde dat de dranken van de belanghebbende, waaronder 'Bud Light Lime' en 'Bartels & James', onder de tariefpost 22.08 moesten worden ingedeeld en derhalve onderhevig waren aan accijns op gedistilleerd.

De belanghebbende betwistte deze indeling en stelde dat de dranken geen gedistilleerd waren, omdat ze niet uit een distillatieproces waren verkregen. Het Gerecht oordeelde dat de heffing van accijns op gedistilleerd niet zonder meer kan worden gekoppeld aan de indeling van de producten onder de tariefpost 22.08. Het Gerecht leidde uit de artikelen 5 en 6 van de Landsverordening accijns op gedistilleerd af dat gedistilleerd moet worden begrepen als alcoholische dranken die grotendeels gedistilleerde alcohol bevatten. Aangezien de Inspecteur niet had aangetoond dat de dranken van de belanghebbende grotendeels gedistilleerde alcohol bevatten, werden de UTB's vernietigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de werkelijke samenstelling van de dranken en de noodzaak om te beoordelen of deze dranken voldoen aan de definitie van gedistilleerd zoals vastgelegd in de wetgeving. Het Gerecht verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de UTB's, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 7 september 2022
BBZ nrs. AUA202002435 en AUA202002436
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend te Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 16 augustus 2016 de volgende (16) uitnodigingen tot betaling (UTB) gedaan voor niet betaalde accijns op gedistilleerd:
Kenmerk aangifte
Kenmerk UTB
Afl.
C-15089/09-2014
DCT/305/2016
5.978,10
C-18055/10-2014, C-19426/10-2014, C-19999/10-2014
DCT/306/2016
17.934,30
C-25986/12-2014
DCT/307/2016
9.963,50
C-1888/01-2015
DCT/308/2016
3.985,40
C-4760/02-2015, C-5379/02-2015, C-5380/02-2015,
C-5552/02-2015
DCT/309/2016
19.946,60
C-5604/03-2015, C-7829/03-2015
DCT/310/2016
5.978,10
C-9975/04-2015
DCT/311/2016
3.985,40
C-13380/05-2015, C-13790/05-2015
DCT/312/2016
5.978,10
C-15514/06-2015
DCT/313/2016
3.985,40
C-17732/07-2015, C-19320/07-2015
DCT/314/2016
7.970,80
C-22058/08-2015
DCT/315/2016
9.963,50
C-24397/09-2015, C-2572/09-2015, C-26054/09-2015,
C-26276/09-2015
DCT/316/2016
18.072,70
C-28317/10-2015, C-28740/07-2015, C-29948/10-2015
DCT/317/2016
11.956,20
C-31038/11-2015, C-33024/11-2015
DCT/318/2016
9.963,50
C-35221/12-2015
DCT/319/2016
9.963,50
C-1870/01-2016, C-8136/02-2016, C12160/03-2016
DCT/320/2016
10.220,70
1.2
Belanghebbende heeft op 9 september 2016 daartegen pro-forma bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft op 21 juli 2020 het pro-forma bezwaar gemotiveerd.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 27 augustus 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft op 15 september 2020 tegen de uitspraak van de Inspecteur pro forma beroep ingesteld bij het Gerecht. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.5
Belanghebbende heeft op 16 november 2020 een motivering van het pro forma beroep ingediend.
1.6
De Inspecteur heeft op 18 januari 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 22 januari 2021 daarop gereageerd (10 dagenstuk). Dit stuk is per abuis niet naar de Inspecteur gestuurd.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021 te Oranjestad. Namens belanghebbende waren via videoverbinding aanwezig [A] en [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D]. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.9
De zitting is geschorst om de Inspecteur de kans te geven om te reageren op het 10 dagenstuk. De Inspecteur heeft op 8 maart 2021 op het 10 dagenstuk gereageerd.
1.1
Het onderzoek ter zitting is op 3 juni 2021 hervat. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D]. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Het onderzoek is gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende voert sinds 1995 verschillende alcoholhoudende dranken in, waaronder dranken van het merk ‘Bud Light Lime’ (hierna: BLL-dranken) en ‘Bartels & James’ (hierna: BJJ-dranken). Deze dranken komen in flessen van kleiner dan twee liter en hebben een alcoholpercentage van respectievelijk 8% en 3.2%. De dranken zijn door belanghebbende bij invoer aangegeven onder de tariefpost 2203 ‘bier van mout’ en 2206 als ‘andere gegiste dranken’. Belanghebbende heeft op basis van deze tariefposten invoerrechten betaald. Voor de dranken die onder tariefpost 2203 zijn aangegeven, is accijns op bier betaald.
2.2
In het jaar 2014 heeft de Douane naar aanleiding van een nacontrole, belanghebbende geïnformeerd dat de dranken verkeerd zijn ingedeeld. Op 28 augustus 2014 heeft belanghebbende monsters van voormelde producten voor onderzoek bij de Douane ingeleverd. Bij brief van 25 januari 2015 heeft belanghebbende aan de Douane verzocht om haar te informeren over de tariefindeling. Bij brief van 18 februari 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende bericht dat de dranken moeten worden ingedeeld onder de tariefpost 2208.9000 als ‘andere dranken met gedistilleerde alcohol’ met een heffing van Afl. 30 aan invoerrechten en Afl. 1.844 aan accijns op gedistilleerd per hectoliter.
2.3
Op verzoek van belanghebbende zijn monsters van de dranken voor onderzoek naar de tariefindeling naar het Douane Laboratorium Nederland verzonden. Ook uit dit onderzoek is gebleken dat de dranken onder de tariefpost 22.08 moeten worden ingedeeld.
2.3.1
Over de BLL-dranken is in het rapport – voor zover van belang – vermeld:
“Op basis van de chemische samenstelling is vastgesteld dat:
- Een gedeelte van de in het eindproduct aanwezige alcohol door gisting is verkregen.
(…)
Het product heeft niet het karakter van het oorspronkelijk gefermenteerde product.
(…)”.
2.3.2
Over de BJJ-dranken is in dat rapport – voor zover van belang – vermeld:
“Op basis van de chemische samenstelling is vastgesteld dat:
-Een gedeelte/Alle van de in het eindproduct aanwezige alcohol door gisting is verkregen.
(…)
Het product heeft niet het karakter van het oorspronkelijk gefermenteerde product.
(…)”
2.4
De Inspecteur heeft bij beschikking van 8 april 2016 belanghebbende geïnformeerd dat de dranken ingedeeld moeten worden in tariefpost 2208.9000 als ‘andere dranken met gedistilleerd alcohol’. In de brief is ook vermeld dat belanghebbende UTB’s voor de invoer van de dranken zal ontvangen. In de brief is voor zover van belang het volgende vermeld:
“Ik wil u informeren dat Playa Liquor een uitnodiging tot Betaling (hierna te noemen UTB) zal ontvangen voor het verschil van het nog te betalen rechten en deze UTB werkt terug tot 1 augustus 2014.”
2.5
De UTB’s zijn op 16 augustus 2016 opgelegd. De Inspecteur heeft de UTB’s in bezwaarfase gehandhaafd.
2.6
Tegen de beschikking van 8 april 2016 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en daarna beroep ingesteld. Het Gerecht heeft bij uitspraak van 10 januari 2020, ECLI:NL:OGEAA:2019:152 (hierna: uitspraak van 10 januari 2020) beslist dat de dranken moeten worden ingedeeld onder tariefpost 22.08. Deze uitspraak is door het Gemeenschappelijke Hof van Justitie bevestigd (ECLI: NL: OGHACMB:2020:2).

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de UTB’s terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de volgende vragen:
  • i) Zijn de dranken onderworpen aan de heffing van accijns op gedistilleerd? Indien deze vraag positief is beantwoord zijn de vervolgvragen:
  • ii) Moet voor de berekening van de accijns op gedistilleerd worden uitgegaan van de fictie van artikel 6 van de Landsverordening accijns op gedistilleerd (hierna: LvAG)?
  • iii) Zijn de UTB’s (periode augustus 2014 – april 2016) in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur en artikel 1 Eerste Protocol (EP) bij het EVRM ?
3.2
Belanghebbende stelt (i) dat de UTB’s dienen te vervallen omdat de dranken geen gedistilleerd zijn en daarom niet onder de heffing van accijns op gedistilleerd vallen. Subsidiair stelt zij dat (ii) voor de berekening van heffing van accijns op gedistilleerd uitgegaan moet worden van de werkelijke sterkte van de dranken en niet van de fictie van artikel 6 LvAG waarbij de sterkte op 60% wordt gesteld. Meer subsidiair stelt belanghebbende dat (iii) een eventuele herindeling van een product in een hogere tariefpost niet eerder kan geschieden dan de dag dat belanghebbende hiervan bij voor bezwaar vatbare beschikking op de hoogte is gebracht (8 april 2016). Dus niet met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014.
3.3
De Inspecteur stelt dat de UTB’s terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf: heffing van invoerrechten

4.1
Het tariefposten-classificatiesysteem met betrekking tot de invoerrechten in Aruba is vastgelegd in de Eenvormige Landsverordening Geharmoniseerd Systeem (AB 2002 no. 7). In de bijlage behorende bij de Landsverordening tarief van invoerrechten (AB 2002 no. 190) (hierna: LvTvI) is het tariefposten-classificatiesysteem aangevuld met de toe te passen tarieven, opgenomen. Dit document is het zogenoemde tarief van invoerrechten (hierna: TvI). In artikel 3 van de LvTvI is vermeld dat de heffing van invoerrechten op basis van het TvI geschiedt.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de dranken ingedeeld moeten worden onder tariefpost 22.08 van het TvI. In het TvI wordt de tariefpost 22.08 als volgt omschreven:
“Ethylalcohol, niet gedenatureerd, met een alcoholvolumegehalte van minder dan 80% vol; gedistilleerde dranken, likeuren en andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten:
2208.2000 - dranken, gedistilleerd uit wijn of druivenmoer
2208.3000 - whisky
2208.4000 - rum en andere gedistilleerde dranken verkregen door het distilleren van gegiste suikerrietproducten
2208.5000 - gin en jenever
2208.6000 - wodka
2208.7000 - likeuren
2208.9000 - andere”
4.3
Volgens de Inspecteur betekent de indeling in de tariefpost 22.08 ook dat de dranken onderhevig zijn aan accijns op gedistilleerd. Belanghebbende stelt dat de dranken op basis van de indelingsregels van het geharmoniseerd systeem in post 22.08 zijn ingedeeld. Deze indeling vloeit aldus belanghebbende met name voort uit het feit dat de betreffende dranken kenmerken van bier hebben verloren. De dranken zijn verkregen uit een bierbrouwproces gevolgd door ultrafiltratie. Volgens belanghebbende zijn deze dranken geen gedistilleerde dranken in de zin van artikel 5 en 6 van de LvAG omdat de dranken niet uit een distillatieproces zijn verkregen en geen kenmerken vertonen van gedistilleerd. Het Gerecht oordeelt hierover als volgt.
Heffing accijns op gedistilleerd
4.4
Accijns op gedistilleerd wordt geheven op basis van de Landsverordening accijns op gedistilleerd. Voor de vraag wat onder gedistilleerd moet worden verstaan zijn de artikelen 5 en artikel 6 van de LvAG van belang. Ze luiden als volgt:
“Artikel 5
1. Onder gedistilleerd worden, behalve de onvermengde door overhaling verkregen alcoholhoudende vloeistoffen, ook begrepen likeuren, bitters en andere dergelijke gedistilleerde dranken. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen bepalingen worden vastgesteld ter voorkoming van misbruik van met alcohol bereide vloeistoffen, geen dranken zijnde.
(…)
Artikel 6
Likeuren worden geacht een sterkte te hebben van 60%. Alle andere gedistilleerde of uit gedistilleerd bereide dranken, ingevoerd in flessen of kruiken, kleiner dan twee liter, worden mede geacht een sterkte te hebben van zestig percent, ook gedurende de opslag in een bergplaats als bij Hoofdstuk 2 bedoeld, behoudens opneming op de voet van artikel 52, waartoe de ambtenaren steeds bevoegd zijn, in welk geval de herleiding naar de bevonden sterkte geschiedt.”
Indeling in tariefpost 22.08 niet bepalend voor heffing accijns
4.5.1
In de LvAG wordt voor de definiëring van het belastingobject voor de gedistilleerdaccijns niet verwezen naar het tariefposten-classificatiesysteem zoals opgenomen in het eenvormige Landsverordening geharmoniseerd systeem (AB 2002 no. 7) en ook niet naar de Landsverordening tarief van invoerrechten (AB 2002 no. 120). Een wettelijke bepaling waaruit kan worden afgeleid dat de indeling in het TvI bepalend is voor de heffing van accijns op gedistilleerd is niet te vinden. Naar het oordeel van het Gerecht kan om deze reden voor heffing van accijns op gedistilleerd niet zonder meer worden aangesloten bij de producten die voor de heffing van invoerrechten worden ingedeeld onder de tariefpost 22.08. Wel is het zo dat (een groot deel) van de producten die in tariefpost 22.08 zijn opgenomen, eveneens kunnen worden aangemerkt als gedistilleerd in de zin van de LvAG.
4.5.2
De Inspecteur heeft aangevoerd dat in Nederland aansluiting wordt gezocht bij de indeling in het geharmoniseerd systeem. In de Wet op de accijns bestaat hiervoor echter een wettelijke basis. In artikel 12 van de Nederlandse Wet op de accijns wordt een definitie gegeven van gedistilleerd (overige alcoholhoudende producten). In deze bepaling worden onder andere alle producten van GN-codes 22.07 en 22.08 met een alcoholgehalte van meer dan 1,2%vol als gedistilleerd aangemerkt.
4.5.3
Voor de indeling van de dranken in tariefpost 22.08 als ‘andere dranken die gedistilleerde alcohol bevatten’ is van belang geweest dat de dranken door de toegepaste verwerking en toegevoegde bestanddelen de eigenschappen van het onder tariefpost 22.08 vallende ethylalcohol hebben verkregen (zie uitspraak van 10 januari 2020). Voor de indeling in tariefpost 22.08 zijn de aanwezigheid en de hoeveelheid gedistilleerde alcohol niet van belang geweest. Het Gerecht merkt hierbij op dat in tariefpost 22.08 ook alcoholhoudende dranken die geen gedistilleerd alcohol bevatten kunnen worden ingedeeld (vgl. HvJ EU 12 mei 2016, ECLI:EU:C:2016:337). De dranken kunnen op basis van hun indeling in de tariefpost voor de heffing van accijns niet worden aangemerkt als gedistilleerd.
4.6
Het Gerecht leidt uit de tekst van de artikelen 5 en 6 LvAG af dat onder gedistilleerd dienen te worden begrepen, de alcoholische dranken die grotendeels gedistilleerde alcohol bevatten. Gedistilleerde alcohol wordt verkregen door destillatie. In dit verband wordt ook verwezen naar artikel 62 LvAG waarin staat dat gedistilleerd in een branderij of een stokerij wordt vervaardigd. Bier en wijn bevatten alcohol die volledig door gisting is verkregen. Ook zijn er alcoholhoudende dranken die zowel gegiste alcohol als gedistilleerde alcohol bevatten.
4.7
Het Gerecht merkt op dat ingevolge artikel 6 LvAG voor de berekening van accijns op gedistilleerd in de gevallen als de onderhavige waarin de goederen (in flessen kleiner dan 2 liter) door de Douane zijn opgenomen en onderzocht, uitgegaan moet worden van de werkelijke sterkte van de dranken.
4.8
Beoordeeld moet worden of de BLL-dranken en de BJJ-dranken grotendeels (voor meer dan 50% van het totale alcoholpercentage) gedistilleerde alcohol bevatten. Van de samenstelling van de dranken heeft de Inspecteur voor elk product een rapport (29 januari 2016) van het Nederlandse Douane Laboratorium overgelegd (zie 2.3). Over de BLL-dranken is in het rapport vermeld dat
‘Een gedeelte van de in het eindproduct aanwezige alcohol door gisting is verkregen’en over de BJJ-dranken is vermeld dat
‘Een gedeelte/Alle van de in het eindproduct aanwezige alcohol door gisting is verkregen’.Hieruit volgt niet dat de dranken grotendeels gedistilleerde alcohol bevatten.
4.9
Gelet op het voorgaande is het gelijk aan belanghebbende. De UTB’s dienen voor zover zij betrekking hebben op de heffing van gedistilleerdaccijns te vervallen. De overige vraagstukken behoeven geen behandeling. Het Gerecht merkt op dat het betaalde bieraccijns bij invoer van de dranken geen onderwerp van het geschil kan vormen. Het verzoek van belanghebbende om te bepalen dat het betaalde bedrag aan bieraccijns wordt teruggegeven wordt derhalve verworpen.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet, zoals is vereist in artikel 22a, lid 3 van de Algemene landsverordening belastingen verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.4
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een beschikking heeft gegeven of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.5
In artikel 1 van dit Landbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de UTB’s;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.750; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 7 september 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300