ECLI:NL:OGEAA:2022:171

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AUA202200129 en AUA202200130
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslagen premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2013 in het kader van ontslagvergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, is het geschil ontstaan over de aanslagen premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2013. Belanghebbende, een inwoner van Aruba, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die zijn opgelegd op 30 november 2018, waarbij hij een ontslagvergoeding van Afl. 40.000 ontving. De vraag die centraal staat is of belanghebbende het werkgeversdeel van de premies over deze ontslagvergoeding verschuldigd is. Het Gerecht oordeelt dat de ontslagvergoeding geen onmiddellijke tegenprestatie voor verrichte arbeid vormt, maar voortkomt uit vroegere dienstbetrekking. Hierdoor is belanghebbende niet verplicht om het werkgeversdeel van de premies te betalen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel, vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel wordt door het Gerecht verworpen. De uitspraak van 7 juli 2022 bevestigt dat de aanslagen premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2013 terecht zijn opgelegd, en het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 7 juli 2022
BBZ nrs. AUA202200129 en AUA202200130
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 30 november 2018 aanslagen premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2013 opgelegd naar een premie-inkomen inkomen van respectievelijk Afl. 65.052 en Afl. 85.000, resulterend in een bedrag aan verschuldigde premies van respectievelijk Afl. 8.782 (AOV/AWW) en Afl. 9.775 (AZV). Na verrekening van de door de werkgever ingehouden premies AOV/AWW (Afl. 6.846) en premie AZV (Afl. 6.023) resulteert dit in te betalen bedragen aan premies van respectievelijk Afl. 1.936 (AOV/AWW) en Afl. 3.752 (AZV).
1.2
Belanghebbende heeft daartegen op 14 december 2018 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 7 december 2021 uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 19 januari 2022 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.5
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 april 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022 te Oranjestad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A]. De rechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende was vanaf 2007 tot eind november 2013 werkzaam bij [X]. Tot de gedingstukken behoort de loonopgaaf 2013 waarin als periode van dienstverband staat vermeld:
“van 01/01/2013 tot 29/11/2013”.
2.2
Op 30 november 2013 ontving belanghebbende een ontslagvergoeding van Afl. 40.000. Belanghebbende heeft in november 2013 een verzoek ingediend tot toepassing door de werkgever van het bijzonder tarief in de loonbelasting op de ontslagvergoeding. Dit verzoek is ingewilligd.
2.3
Volgens de loonbelastingkaart heeft belanghebbende in 2013 bij [X] een bruto loon genoten van Afl. 87.970,86 en is daarbij Afl. 6.023 aan premie AZV en Afl. 6.846, aan premies AOV/AWW ingehouden. Het werknemersdeel van de premies AOV/AWW bedraagt volgens de loonbelastingkaart Afl. 2.028,50 en de eigen bijdrage (ofwel: werknemersdeel) AZV Afl. 1.361,72.
2.4
De aanslag premies AOV/AWW bedraagt Afl. 8.782 en is opgelegd naar een (maximum) premie-inkomen van Afl. 65.052. Rekening houdend met de ingehouden premies van Afl. 6.846 is belanghebbende volgens de aanslag een bedrag van Afl 1.936 aan premies AOV/AWW verschuldigd. Tezamen met het werknemersaandeel van de ingehouden premies bedraagt het bedrag aan premies AOV/AWW dat voor rekening van belanghebbende komt dan Afl. 2.028,5 +/+ Afl. 1.936 = Afl. 3.964,50.
2.5
De aanslag premie AZV bedraagt Afl. 9.775 en is opgelegd naar een (maximum) premie-inkomen van Afl. 85.000. Rekening houdend met de ingehouden premie van Afl. 6.023 is volgens de aanslag een bedrag van Afl 3.752 aan premie AZV verschuldigd. Tezamen met het werknemersaandeel van de ingehouden premie bedraagt het bedrag aan premie AZV dat voor rekening van belanghebbende komt dan Afl. 1.361,72 +/+ Afl. 3.752 = Afl. 5.113,72.
2.6
De maximum premiegrenzen voor de sociale premies voor het jaar 2013 bedragen als volgt.
AOV/AWW
Bedrag (Afl.)
%
Premiegrens
65.052
Maximumpremie
8.782
13.5
Werkgeversdeel
6.18
9.5
Werknemersdeel
2.602
4
AZV
Bedrag (Afl.)
%
Premiegrens
85
Maximumpremie
9.775
11.5
Werkgeversdeel
7.565
8.9
Werknemersdeel
2.21
2.6

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2013 juist zijn vastgesteld. Meer specifiek of belanghebbende het werkgeversdeel van de premies AOV/AWW en AZV over de ontvangen ontslagvergoeding verschuldigd is. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2
De hoogte van de vastgestelde premie-inkomens is niet in geschil.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Belanghebbende is in 2013 als ingezetene van Aruba verzekerde en premieplichtig voor de AOV en de AWW (artikel 5 en 23 van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LAOV) en artikel 6 en 26 van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (LAWW)). Niet in geschil is dat hij tevens verzekerde en premieplichtig is voor de AZV (artikel 3 en 38b van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (LAZV).
4.2
De verschuldigde premies worden geheven over het in het kalenderjaar genoten premie-inkomen en vastgesteld in een percentage van dat inkomen (artikel 26, lid 1 LAOV, artikel 29, lid 1 LAWW en artikel 38b, lid 3 LAZV).
4.3
Het premiepercentage en het premie-inkomen waarover maximaal premies worden geheven, worden jaarlijks vastgesteld. Indien de verzekerde in dienstbetrekking werkzaam is, betaalt de werkgever ter compensatie van de door de verzekerde verschuldigde premies een toeslag op het loon (artikel 58 LAOV en 52 LAWW en artikel 38l LAZV). Voor de in het onderhavige jaar geldende premie-percentages, de maximum premie-inkomens en de hoogte van het zogenaamde werkgeversdeel van de premies verwijst het Gerecht naar het overzicht in 2.6.
4.4
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de werkgever ten onrechte niet het werkgeversaandeel van de premies over de ontslaguitkering heeft voldaan. Hij is van mening dat hij over de ontslaguitkering slechts het werknemersdeel van de premies AOV/AWW en AZV is verschuldigd en niet de volledige premie aangezien hij op het moment van de uitkering van de ontslagvergoeding nog in dienst was bij [X]. De inhouding van premies heeft volgens belanghebbende derhalve niet op de juiste wijze plaatsgevonden. Het werkgeversdeel had door zijn werkgever, in zijn hoedanigheid van inhoudingsplichtige, vergoed en ingehouden moeten worden.
4.5
De Inspecteur heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat de premie-inkomens en de daadwerkelijk gepleegde inhoudingen niet in geschil zijn en dat daarom de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Daarvan uitgaande is volgens de Inspecteur de vraag of de inhoudingen en afdrachten juist zijn gedaan niet meer van belang. Subsidiair stelt de Inspecteur dat de ontslaguitkering loon uit vroegere dienstbetrekking vormt en dat de werkgever daarom niet gehouden was om het werkgeversdeel van de premies AOV/AWW en AZV over de ontslagvergoeding in te houden en af te dragen aan de belastingdienst. De premies zijn terecht volledig bij belanghebbende ingehouden, aldus de Inspecteur. De Inspecteur concludeert dat de aanslagen premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2013 tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
4.6
Alvorens een oordeel te geven over de (on)juistheid van de inhoudingen premieheffing dient eerst de primaire stelling van de Inspecteur besproken te worden.
In artikel 29, lid 1 LAOV en 32, lid 1 LAWW en artikel 38e, lid 1 en 2 LAZV is bepaald dat de heffing van de verschuldigde premies (bij de verzekerde, aanvulling Gerecht) geschiedt, onder verrekening van ingehouden premies, bij wege van aanslag. Nu tussen partijen de hoogte van de premie-inkomens en de daadwerkelijk gepleegde inhoudingen en afdrachten niet in geschil zijn, pleit de letterlijke tekst voor het standpunt van de Inspecteur dat de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De vraag of de inhouding van de premies op de juiste wijze heeft plaatsgevonden zou dan niet meer van belang zijn.
4.7
Echter, de vraag is of de systematiek van de wet zich niet verzet tegen deze strikte grammaticale interpretatie. In dat verband verwijst het Gerecht naar haar uitspraken van 6 oktober 2020 [1] en 7 oktober 2020 [2] . In de uitspraak van 6 oktober 2020 heeft het Gerecht hierover het volgende overwogen:
“Gelet op de geschetste wetssystematiek en om de verzekerde werknemer de gewenste rechtsbescherming te bieden, is het Gerecht van oordeel dat als de Inspecteur bij de werknemer de te weinig afgedragen premies AOV/AWW bij wege van aanslag heft, dit uitsluitend betrekking kan hebben op het premiedeel werknemers. Het premiedeel werkgevers dient bij wege van naheffingsaanslag bij de werkgever te worden geheven. Een andere benadering zou immers het ongewenste gevolg hebben dat als ook het premiedeel werkgevers bij de werknemer wordt geheven, deze werknemer voor afdwinging van zijn recht op compensatie daarvan door de werkgever op grond van artikel 58 LAOV en artikel 52 LAWW, zich tot de burgerlijke dan wel ambtenarenrechter dient te wenden (…).”
Dit betreft zaken van Curaçao, maar naar het oordeel van het Gerecht wijken de relevante bepalingen in Aruba niet wezenlijk af van die in Curaçao. Het Gerecht zal de lijn die in de hiervoor vermelde zaken is gevolgd, ook hier volgen. Dat betekent dat het Gerecht de primaire stelling van de Inspecteur verwerpt en dat dus de vraag beantwoord moet worden in hoeverre inhoudingen en afdrachten van de premies tot de juiste bedragen hebben plaatsgevonden. Voor zover de werkgever te weinig heeft ingehouden en afgedragen kan dat op basis van de wetssystematiek niet leiden tot heffing bij belanghebbende.
4.8
In artikel 29, lid 2 LAOV en 32, lid 2 LAWW en in artikel 38eLAZV is opgenomen dat de heffing van de premie van verzekerden,
“die van een inhoudingsplichtige loon (…) uit een bestaande dienstbetrekking genieten”(AOV/AWW) of
“die in dienstbetrekking werkzaam zijn”(AZV), bij wijze van inhouding geschiedt. Ingevolge artikel 58 LAOV en 52 LAWW betalen
“inhoudingsplichtigen die personen in dienst hebben”, ter compensering een toeslag op het loon (het werkgeversaandeel). Ingevolge artikel 38l LAZV betaalt
“de werkgever bij wie een premieplichtige in dienstbetrekking werkzaam is”, ter compensering een toeslag op het loon. Het Gerecht leidt uit deze bepalingen af dat er slechts inhoudingsplicht bestaat bij loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en dat ook slechts in die situatie een werkgeversaandeel voor rekening van de inhoudingsplichtige komt. Voor zover de verzekerde andere inkomsten geniet dan loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, zoals winst uit onderneming of inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, komt de premie daarover voor rekening van de verzekerde.
4.9
Belanghebbende heeft in het kader van zijn ontslag een ontslagvergoeding ontvangen van Afl. 40.000. De vraag die, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beantwoord moet worden is of die vergoeding loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vormt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 31 januari 2014 [3] over het onderscheid tussen inkomsten uit tegenwoordige en vroegere arbeid het volgende geoordeeld:
“Voor het onderscheid tussen inkomsten uit tegenwoordige arbeid en inkomsten uit vroegere arbeid komt het erop aan of de genoten inkomsten ten nauwste verband houden met bepaalde of in een bepaald tijdvak verrichte arbeid waarvoor die inkomsten een rechtstreekse beloning vormen, dan wel of die inkomsten niet een onmiddellijke tegenprestatie voor die arbeid vormen doch slechts meer algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid. De omstandigheid dat de dienstbetrekking waaruit de inkomsten worden genoten ten tijde van het genieten ervan nog bestond, is daarbij niet doorslaggevend (vgl. HR 26 juni 1968, nr. 15929, BNB 1968/169).”
4.1
De ontslagvergoeding vormt naar het oordeel van het Gerecht, geen onmiddellijke tegenprestatie voor in een bepaald tijdvak verrichte arbeid, doch vindt meer algemeen haar oorzaak in het voorheen verricht zijn van arbeid. Dat betekent dat de ontslagvergoeding inkomsten uit vroegere arbeid ofwel uit vroegere dienstbetrekking vormt. Of de dienstbetrekking op het moment van het genieten van de ontslagvergoeding nog bestond is daarbij niet van belang. Bij een ontslaguitkering wordt de dienstbetrekking geacht te zijn beëindigd, ook in het geval dat die in feite nog bestaat.
4.11
Omdat de ontslaguitkering loon uit vroegere dienstbetrekking vormt hoeft de werkgever daarover geen werkgeversaandeel te vergoeden en komt in zoverre de volledige premie voor rekening van belanghebbende. Het gelijk is aldus aan de Inspecteur.
4.12
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hiermee in strijd wordt gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie waarin een werknemer nog werkt ten tijde van het genieten van de ontslaguitkering en de situatie dat belanghebbende op dat moment niet meer werkt. In het eerste geval zou de heffing bij de werknemer wel beperkt blijven tot het werknemersdeel, in het tweede geval niet.
4.13
Het Gerecht stelt voorop dat de formele wet niet getoetst kan worden aan de algemene rechtsbeginselen of aan artikel 1 van de Grondwet. Daar komt bij dat in dit geval geen sprake is van ongelijke gevallen omdat de ontslaguitkering van een werknemer die nog werkt op het moment van het genieten van die uitkering, ook inkomsten uit vroegere dienstbetrekking vormt. In beide situaties blijft de heffing bij de werknemer dan niet beperkt tot het werknemersdeel van de premies. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt.
4.14
Belanghebbende doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel, waarbij hij verwijst naar punt 19a en 20a van de Toelichting op het aangiftebiljet. Daar wordt volgens belanghebbende het vertrouwen gewekt dat een werknemer maximaal het werknemersgedeelte verschuldigd is aan premies. Het Gerecht verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. In de betreffende passages staat uitsluitend dat in het aangiftebiljet bij de punten 19a en 20a de ingehouden werknemersbijdrage ingevuld moet worden. Over de uiteindelijk verschuldigde premies wordt hierin niets opgemerkt.
4.15
Tenslotte verwerpt het Gerecht het betoog van belanghebbende dat de Inspecteur in strijd met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat de Inspecteur, met juiste toepassing van de wettelijke bepalingen, meer heeft geheven dan alleen het werknemersdeel van de premies leidt niet tot een onzorgvuldige of onevenredige behandeling.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep tegen de aanslagen premies AOV/AWW en AZV voor het jaar 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 7 juli 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300

Voetnoten

3.Hoge Raad 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:165.