ECLI:NL:OGEAA:2021:614

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
292 van 2021
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik door masseur tijdens massagebehandelingen van vier vrouwelijke cliënten

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, werkzaam als masseur, die zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van vier vrouwelijke cliënten tijdens massagebehandelingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is hij voor vier jaar ontzet uit het beroep van masseur. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen.

Het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 17 september 2021, waarbij de verdachte aanwezig was met zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo. De officier van justitie, mr. E. Stevens, eiste een gevangenisstraf van vijf jaar en een ontzetting van het beroep voor acht jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. De zaak omvatte zedendelicten, waarbij de verklaringen van de slachtoffers vaak de enige bewijsmiddelen waren, wat leidde tot een complexe bewijsvoering.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van enkele feiten, maar de bewezenverklaring van de verkrachting en aanranding van de slachtoffers werd wel vastgesteld. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte door zijn handelen het vertrouwen dat cliënten in de gezondheidszorg moeten hebben ernstig heeft beschaamd. De straffen zijn lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat het Gerecht tot een andere bewezenverklaring kwam. De benadeelde partijen hebben recht op schadevergoeding, die door het Gerecht is toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer: P-2021/00506
Zaaknummer: 292 van 2021
Uitspraak: 8 oktober 2021 Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in Aruba,
thans gedetineerd in het huis van bewaring in Aruba.
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2021. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo, advocaat in Aruba.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] hebben zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. E. Stevens, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het (telkens in de primaire variant) ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie ingevolge het bepaalde in de artikelen 1:64 juncto artikel 1:66 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba een bijkomende straf gevorderd, inhoudende dat de verdachte voor de duur van 8 (jaren) zal worden ontzet uit het recht het beroep van fysiotherapeut/masseur uit te oefenen.
Zijn vordering behelst voorts:
  • de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot een bedrag van – in totaal – Afl. 2.265,50 (ter zake van materiële schade) en Afl. 5.000,- (ter zake van immateriële schade), de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde proceskosten ad Afl. 175,-;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van Afl. 1.000,- (ter zake van materiële schade) en Afl. 5.000,- (ter zake van immateriële schade), de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van Afl. 5.000,- (ter zake van immateriële schade), de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd en de oplegging van een bij de toewijsbare vordering behorende schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft, conform de door hem overgelegde pleitnotities, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding. Een afschrift van de dagvaarding is, als bijlage 1, aan dit vonnis gehecht.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Beoordelingskader en algemene overwegingen omtrent het bewijs
Aan de verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen vaak alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Dit brengt met zich mee dat bij een ontkennende of zwijgende verdachte veelal slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Naast de door één getuige/slachtoffer afgelegde verklaring over de gang van zaken dient te worden bezien in hoeverre daarvoor steun kan worden gevonden in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Het is niet vereist dat voor de aangifte op het punt van de “kern” van het tenlastegelegde — hier de specifieke ontuchtige handelingen — steun is te vinden in het overige bewijsmateriaal. Het op bepaalde punten bevestigd zien van de verklaring van de getuige/slachtoffer in andere bewijsmiddelen kan volgens de Hoge Raad eveneens voldoende zijn, mits afkomstig van een andere bron en er geen te ver verwijderd verband bestaat tussen de getuigenverklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal.
Schakelbewijs
In deze zaak worden de verklaringen van de aangeefsters niet ondersteund door de verklaringen van anderen of ander bewijsmateriaal. De officier van justitie heeft betoogd dat alle feiten bewezen kunnen worden met gebruikmaking van schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij is niet vereist dat voor een bewijsvoering met gebruik van schakelbewijs moet worden vastgesteld dat tot de bewezenverklaring van in elk geval één van de feiten kan worden gekomen zonder dat daarvoor mede bewijsmiddelen worden gebezigd die betrekking hebben op een ander feit. Met andere woorden: het bewijs in elk van de zaken kan over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden (ECLI:NL:HR:2017:3118).
Aan de officier van justitie kan worden toegegeven dat in deze strafzaak de setting waarin de vermeende handelingen zouden hebben plaatsgevonden deels overeenkomt – op de behandeltafel in de praktijk van de verdachte, de aangeefsters zijn gedeeltelijk ontkleed, tijdens de aanvankelijk reguliere behandeling zou de verdachte steeds verder zijn gegaan – maar het Gerecht ziet ook verschillen tussen de aan de verdachte verweten feiten, namelijk de leeftijd van de aangeefsters (variërend van 30 tot tegen de 60 jaar), de soort behandeling waarvoor de aangeefsters bij de verdachte zijn gekomen, en het moment waarop de laakbare handelingen zouden hebben plaatsgevonden (variërend van meteen bij het eerste bezoek tot pas bij het negende of tiende bezoek). Het belangrijkste verschil betreft echter de aard van de seksuele handelingen waaraan de verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt. De verdachte wordt verweten de billen, borsten en/of schaamlippen van één of meer aangeefsters te hebben betast en één aangeefster met zijn penis te hebben gepenetreerd. Naar het oordeel van het Gerecht weegt met name dit verschil op het essentiële punt van de aan de verdachte verweten gedragingen zeer zwaar en kan er daarom niet worden gezegd dat in alle zaken sprake is van een overeenkomende modus operandi. Dat brengt met zich dat niet zonder meer in alle gevallen gebruikt kan worden gemaakt van schakelbewijs. In de bespreking van de feiten hieronder zal per geval worden beoordeeld of schakelbewijs voor de bewijsvoering kan worden gebruikt.
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 3 ([benadeelde partij 2])
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte zich in het jaar 2012 schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [benadeelde partij 2], zoals onder 3 primair is ten laste gelegd.
Het Gerecht overweegt het volgende.
Aangeefster [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat zij bij aankomst bij de praktijk door de verdachte werd meegenomen naar de plek waar de verdachte en diens vrouw aan het ontbijten waren. Later tijdens de massagebehandeling lag zij te slapen en had zij haar onderbroek aan. Daarna sprong de verdachte op haar en deed haar benen uit elkaar. Volgens [benadeelde partij 2] heeft de verdachte toen haar lichaam binnengedrongen door zijn penis in haar vagina te brengen. Zij kan het zich niet goed herinneren. [benadeelde partij 2] heeft voorts verklaard dat zij zich niet kan herinneren hoe de verdachte zijn broek heeft uitgetrokken noch het moment dat de verdachte haar panty opzij heeft geschoven. Ten tijde van de penetratie zou de echtgenote van verdachte op de deur hebben geklopt en om die reden zou de verdachte spontaan naar beneden zijn gestapt.
De verdachte heeft verklaard dat de aangifte een zogenaamde
‘made up story’is, alleen al omdat I) verdachte blijkens zijn agenda op de bewuste ochtend een afspraak met aangeefster had tussen 8.30 en 9.00 uur en zowel daarvoor (om 8.00 uur) als daarna (om 9.00 uur) andere patiënten op de agenda had staan en II) verdachtes vrouw doordeweeks even voor 7:00 uur van huis gaat en dus nimmer met de verdachte aan de ontbijttafel heeft kunnen zitten op het tijdstip van de afspraak met aangeefster.
Naar het oordeel van het Gerecht doet dit verweer reeds twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Het verweer wordt ook ondersteund door de verklaring van de echtgenote van de verdachte ter terechtzitting van 25 juni 2021, waar zij heeft verklaard: “Ik heb nooit met een patiënt aan tafel ontbeten. Als [verdachte] patiënten masseerde, was de deur van de behandelkamer niet op slot. Ik ben nooit aanwezig geweest tijdens behandeling van patiënten”.
Ook overigens stelt het Gerecht vraagtekens bij de verklaring van aangeefster. Zij verklaart voornamelijk in algemeenheden maar kan zich ten aanzien van de kern van de zaak – de specifieke seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze precies hebben plaatsgevonden – niet veel herinneren.
Naast de twijfels die er bestaan over de betrouwbaarheid van de aangifte, ontbreekt ook enig steunbewijs dat de aangifte ondersteunt. Het door de officier van justitie genoemde schakelbewijs acht het Gerecht bij dit feit niet van toepassing nu de beweerdelijke ontuchtige handelingen (binnendringen met de penis) enkel in de zaak van deze aangeefster is tenlastegelegd en qua aard zodanig verschilt van de andere feiten dat niet gezegd kan worden dat dit gedrag op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met die andere feiten. De verdachte zal daarom van feit 3 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feiten 4 ([benadeelde partij 3]) en 6 (ten aanzien van [aangeefster 1])
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feiten 4 en 6, te weten:
I) aanranding jegens [aangeefster 1] (door het vastgrijpen en/of knijpen van borsten van die [aangeefster 1]);
II) aanranding jegens [benadeelde partij 3] (door het betasten van de borsten van die [benadeelde partij 3]).
De raadsman heeft betoogd dat er bij de behandeling door de verdachte van [aangeefster 1] sprake was van een misverstand toen de verdachte de bovenste borstspieren van [aangeefster 1] ging masseren. Nu de betreffende massage van de borstspieren onderdeel uitmaakte van de medische behandeling, zijn deze handelingen niet te kwalificeren als ontuchtige handelingen.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ad I:
Met betrekking tot feit 6 (ten aanzien van [aangeefster 1]) overweegt het Gerecht als volgt.
Het Gerecht stelt voorop dat van een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 2:201 Sr sprake is indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de nu geldende sociaal-ethische norm. Indien niet gelijk uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling duidelijk naar voren komt dat deze een seksueel karakter draagt, komt het aan op een beoordeling van de omstandigheden van het geval. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen en de context waarbinnen de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt kunnen daarbij relevant zijn. De seksuele intentie van de verdachte is niet zonder meer bepalend, maar kan dat onder omstandigheden wel zijn. Dit kan het geval zijn wanneer de seksuele strekking van de handeling niet direct blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm. Bij handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een seksueel karakter hebben, komt aan de seksuele intentie geen of in ieder geval een minder grote rol toe.
Tijdens de massage van [aangeefster 1] heeft de verdachte verschillende spiergroepen gemasseerd waaronder de nek, schouders en de bovenste borst(spieren). De verdachte heeft verklaard dat [aangeefster 1] gedurende de massagebehandeling ineens ging zitten en aan hem vroeg “what I was doing treating her there”, en dat zij zich heeft aangekleed en is vertrokken voordat hij haar uitleg kon geven over de behandeling. Als hij de borsten al heeft aangeraakt, is dat per ongeluk voor enkele secondes gebeurd gedurende de reguliere medische behandeling. Aangeefster [aangeefster 1] heeft verklaard dat zij een aantal secondes bij de borsten is vastgepakt.
Het Gerecht leidt uit het voorgaande af dat de verdachte in ieder geval de bovenkant van de borsten van aangeefster heeft aangeraakt. Het Gerecht kan echter niet vaststellen wat er precies gebeurd is. De mogelijkheid dat het gebeurd is zoals verdachte heeft verklaard en dat de aanrakingen onderdeel vormen van de normale massagebehandeling van aangeefster kan daarom niet worden uitgesloten. Daarmee komt de wederrechtelijkheid aan de handelingen te ontvallen en kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van ontuchtige handelingen. Verdachte dient dan ook van dit feit 6 ten aanzien van aangeefster [aangeefster 1] te worden vrijgesproken.
Ad II:
Met betrekking tot feit 4 ([benadeelde partij 3]), overweegt het Gerecht in het bijzonder als volgt.
Naast de aangifte van [benadeelde partij 3] bevat het dossier geen steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Enkel getuige [getuige 1] bevestigt de aangifte van [benadeelde partij 3] maar omdat deze verklaring afkomstig is uit dezelfde bron, namelijk aangeefster zelf, kan deze niet aan het bewijs bijdragen. Het door de officier van justitie genoemde schakelbewijs acht het Gerecht ook bij dit feit niet van toepassing nu de beweerdelijke ontuchtige handelingen (het betasten van de borsten) qua aard zodanig verschilt van de andere feiten (waar het telkens handelt om het betasten van de schaamlippen) dat niet gezegd kan worden dat dit gedrag op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met die andere feiten. De verdachte zal daarom ook van feit 4 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5 ([aangeefster 2])
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de verdachte zich op 7 oktober 2020 schuldig heeft gemaakt aan aanranding van [aangeefster 2], zoals onder feit 5 primair is tenlastegelegd.
Het Gerecht overweegt als volgt.
[aangeefster 2] heeft verklaard dat zij op enig moment tijdens de massagebehandeling de amandelolie niet meer kon ruiken en zich erg duizelig en slecht voelde. Zij voelde dat zij niet meer kon opstaan en haar lichaam was net als een kledingstuk, zonder enige kracht. Ze denkt door de verdachte gedrogeerd te zijn. De verdachte heeft zijn vingers of hand onder de kleine handdoek - die haar billen bedekte - gestopt en even de billen van aangeefster aangeraakt.
De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster een deep tissue massage heeft gegeven, waarbij hij de dijen en hamstrings heeft gemasseerd en onder andere met zijn vingers druk heeft uitgeoefend van net boven de knie tot aan de billen waar de oorsprong van de hamstringspier zit.
Het Gerecht kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verklaring van [aangeefster 2] gekleurd is door haar overtuiging dat zij door de verdachte gedrogeerd is. Voor deze bewering is evenwel geen ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig. Weliswaar wordt in een drugstest van 8 oktober 2020 geconcludeerd dat de aangeefster [aangeefster 2] positief op ‘opiaten opiumbevattende geneesmiddel’ (
opiates)testte, maar hieruit volgt nog niet dat het de verdachte is geweest die die door het smeren van amandelolie op het lichaam van aangeefster heimelijk opiaten aan [aangeefster 2] heeft toegediend.
Naast de aangifte van [aangeefster 2] bevat het dossier geen steunbewijs om tot een bewezenverklaring te komen. Het Gerecht kan niet vaststellen wat er precies gebeurd is, maar de mogelijkheid dat het gebeurd is zoals verdachte heeft verklaard en dat de aanrakingen onderdeel vormen van de normale massagebehandeling van aangeefster kan zeker niet worden uitgesloten. Daarmee komt de wederrechtelijkheid aan de handelingen te ontvallen en kan niet worden geoordeeld dat er sprake is van ontuchtige handelingen. Verdachte dient daarom ook van dit feit 5 te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 6 primair (in de zaken [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4]) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 12 november 2020 tot en met 17 november 2020 in Aruba, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] hebbende hij, verdachte, zijn hand en/of vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] gebracht en gehouden en wrijvende bewegingen heeft gemaakt en welke andere feitelijkheid hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, als fysiotherapeut/masseur in het kader van een behandeling/massage die [slachtoffer 2] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en vervolgens plotseling en onverhoeds en tegen de wil van die [slachtoffer 2] met zijn hand en/of vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] heeft gewreven;
2.
hij in de maand september 2018 in Aruba, door een andere feitelijkheid [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij 1] hebbende hij, verdachte, zijn hand en/of vingers tussen de schaamlippen en in de vagina van die [benadeelde partij 1] gebracht en gehouden en welke andere feitelijkheid hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, als fysiotherapeut/masseur in het kader van een behandeling/massage die [benadeelde partij 1] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en vervolgens plotseling en onverhoeds en tegen de wil van die [benadeelde partij 1] zijn hand en/of vingers tussen de schaamlippen en in de vagina van die [benadeelde partij 1] heeft gebracht en gehouden;
6.
hij op tijdstippen in de periode van het jaar 2013 tot en met 2014 in Aruba, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het betasten van de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en die [benadeelde partij 4] en welk
eandere feitelijkheid hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, als fysiotherapeut/masseur in het kader van een behandeling/massage die [slachtoffer 1] en
die[benadeelde partij 4] in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, heeft gebracht en vervolgens plotseling en onverhoeds en tegen de wil van die [slachtoffer 1] en
die[benadeelde partij 4] de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en
die[benadeelde partij 4] heeft betast.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feiten 1 ([slachtoffer 2]), 2 ([benadeelde partij 1]) en 6 (ten aanzien van [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4])
De verdachte wordt - onder meer - verweten dat hij bij vier vrouwelijke cliënten die van hem een massage ondergingen ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Bij aangeefsters [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4] (beiden verzamelfeit 6) zouden deze handelingen hebben bestaan uit het betasten/aanraken van de schaamlippen. Volgens de aangiftes van aangeefsters [slachtoffer 2] (feit 1) en [benadeelde partij 1] (feit 2) zijn de handelingen bij hen verder gegaan en zouden deze onder meer hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bestaande uit het met hand en/of vingers wrijven tussen de schaamlippen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 6 (zaken [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4]) ten laste gelegde (telkens in de primaire variant), bewezen verklaard kan worden. De verklaringen van de aangeefsters zijn naar de mening van de officier van justitie authentiek en kunnen over-en-weer als schakelbewijs worden gebruikt. Daarnaast vinden de verklaringen van aangeefsters ondersteuning in de verklaringen van de verdachte (van 12 en 13 juli 2021) en de verklaring van de getuige [getuige 2], aldus de officier van justitie.
De verdediging heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit. Daarbij is aangevoerd dat het bewijsminimum voor de afzonderlijke feiten niet wordt gehaald, omdat de getuigenverklaringen niet kunnen worden gebruikt als steunbewijs en de aangiftes niet als schakelbewijs. Volgens de raadsman kan namelijk onvoldoende worden uitgesloten dat bij enkele getuigen en aangeefsters sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding en verdraaide of vermengde herinneringen, veroorzaakt door inhoudelijke informatie omtrent de strafzaak van de verdachte in krantenartikelen van 24ora.com en trempan.com, het feit dat enkele aangeefsters en getuigen actief door het onderzoeksteam zijn benaderd om een verklaring af te leggen (nadat deze personen de hierboven aangehaalde krantenartikelen hebben gelezen en daarop hebben gereageerd), het gesprek dat enkele aangeefsters en getuige [getuige 2] hebben gevoerd vóórdat de verklaringen zijn afgelegd en het tijdsverloop sinds de vermeende gebeurtenissen.
Indien het Gerecht van oordeel zou zijn dat de getuigenverklaringen en aangiftes als steunbewijs respectievelijk schakelbewijs kunnen worden gebruikt, dan zijn die getuigenverklaringen en aangiftes volgens de raadsman onvoldoende betrouwbaar om te kunnen bijdragen aan de overtuiging dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De slachtoffers hebben van verkrachting c.q. aanranding aangifte gedaan, allemaal inhoudende het aanraken van en/of tussen de schaamlippen tijdens massagebehandelingen van de verdachte aan de (boven)benen en/of hamstrings.
De aangeefsters hebben consistent verklaard en, gezien de specifieke details die door hen zijn verklaard, op authentieke wijze invulling gegeven aan hetgeen zij in met verdachte hebben ervaren. De verklaringen komen op een aantal punten ook overeen wat betreft de setting en handelwijze van de verdachte. Deze verklaringen acht het Gerecht dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. In dit verband acht het Gerecht ook niet zonder belang dat aangeefsters na de sessie waarbij zij door de verdachte zijn aangerand/verkracht nooit meer voor een (vervolg)behandeling bij hem zijn gekomen.
Er is geen enkele aanwijzing dat de verklaringen van de aangeefsters onderling zijn beïnvloed als gevolg van onderling contact tussen één of meer aangeefsters dan wel de ontstane media-aandacht en/of de vermeende hetze in de samenleving (in het bijzonder de geplaatste berichten van enkele aangeefsters op Facebook).
Ondersteund bewijs?
Naast de aangiftes bevat het dossier geen andere verklaringen die de aangiftes ondersteunen. Enkel getuige [getuige 2] bevestigt de aangifte van [benadeelde partij 1], maar deze verklaring is afkomstig uit dezelfde bron, namelijk aangeefster [benadeelde partij 1] zelf. De verklaring van [getuige 2] behelst niet (mede) een zelfstandige, eigen waarneming ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van aangeefster [benadeelde partij 1] op het moment dat het strafbare feit plaatsvond, of vlak daarna. Deze verklaring kan daarom niet als steunbewijs aan het bewijs bijdragen.
De verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 2] heeft gemasseerd aan onder andere de dijbenen en [benadeelde partij 1] aan de hamstrings. De verdachte heeft geen herinnering meer aan de behandelingen van [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4].
Het Gerecht acht in de zaken van aangeefsters [slachtoffer 2], [benadeelde partij 1], [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4] wel schakelbewijs aanwezig omdat er grote overeenkomsten bestaan in de modus operandi van verdachte en de door de verdachte gepleegde feitelijke ontuchtige gedragingen grotendeels overeenkomen. Tijdens massages aan de bovenbenen en/of hamstrings van de aangeefster is de verdachte met zijn handen steeds dichter in de buurt gekomen van de schaamlippen/vagina en heeft deze uiteindelijk ook aangeraakt zonder dat daar een medische noodzaak voor was of gezegd kan worden dat deze aanrakingen onderdeel vormen van de normale massagebehandeling van aangeefsters. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben nog verklaard dat de verdachte tijdens het betasten met zijn andere hand hun bovenbeen vasthield, waardoor het leek dat hij met een normale behandeling bezig was.
Het Gerecht gebruikt de verklaringen van [benadeelde partij 1], [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4] als steunbewijs voor feit 1 primair (de verkrachting van [slachtoffer 2] ), de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4] als steunbewijs voor feit 2 primair (de verkrachting van [benadeelde partij 1]), de verklaringen van [slachtoffer 2], [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] als steunbewijs voor verzamelfeit 6 primair (de aanranding van [slachtoffer 1]) en de verklaringen van [slachtoffer 2], [benadeelde partij 1] en [slachtoffer 1] als steunbewijs voor verzamelfeit 6 primair (de aanranding van [benadeelde partij 4]). De verklaringen van deze aangeefsters worden dus over en weer gebruikt als steunbewijs.
Door zijn handelen heeft de verdachte aangeefsters gedwongen om deze seksuele handelingen te dulden. Verdachte heeft aangeefsters gevraagd zich (grotendeels) uit te kleden en hen daarmee in een kwetsbare en afhankelijke positie gebracht. Tijdens de massages heeft de verdachte zijn handen geleidelijk en onverhoeds verplaatst naar en/of in de vagina en/of schaamlippen van aangeefsters. Volgens vaste rechtspraak is het aanraken/wrijven tussen de schaamlippen aan te merken als het seksueel binnendringen van het lichaam (ECLI:NL:HR:2010:BK6910). De door verdachte gecreëerde setting en het onverhoeds brengen van zijn vingers in/op/tussen de schaamlippen en/of vagina hebben aangeefsters in de situatie gebracht dat zij hiertegen geen weerstand konden bieden. Hierdoor hebben zij tegen hun wil in de seksuele handelingen van de verdachte moeten dulden. Daarbij neemt het Gerecht voorts in aanmerking dat van ‘dwang’ - in de zin van het de artikelen 2:197 en 2:201 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba bedoelde dwingen - sprake kan zijn als aangeefsters zich door het onverhoedse van het handelen van de verdachte daartegen niet hebben kunnen verzetten (zie ECLI:NL:HR:2021:842). Gelet hierop leidt de omstandigheid dat aangeefsters op het moment dat deze onverhoedse handelingen plaatsvonden niet of niet onmiddellijk kenbaar maakten dat zij die door de verdachte gepleegde handelingen niet wilden, niet tot een andere uitkomst.
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang bezien, acht het Gerecht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 1] alsmede aan de aanranding van [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4].
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Op 15 februari 2014 is een nieuw Wetboek van Strafrecht van Aruba (AB 2012 no. 24, gewijzigd bij AB 2014 no. 11) in werking getreden. Bij de invoering is niet voorzien in overgangsrechtelijke bepalingen, zodat de daarin neergelegde voorschriften onmiddellijk van toepassing zijn geworden. Voor zover de in de tenlastelegging beschreven feiten zijn begaan vóór deze datum, geldt evenwel het navolgende.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van dit wetboek is geen feit strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling. In het tweede lid van dit artikel is voorts bepaald dat bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Deze artikelleden, in onderlinge samenhang bezien, brengen mee dat, voor zover de bepalingen van dit wetboek omtrent de strafwaardigheid van een delict of de zwaarte van de daarop bedreigde sanctie niet gunstiger zijn dan die, welke golden ten tijde van het tijdstip of de periode waarop de aan de verdachte verweten feiten volgens de tenlastelegging zijn gepleegd, de op dat moment geldende bepalingen dienen te worden toegepast. Indien zich naar het oordeel van het Gerecht een dergelijk geval voordoet zal dit in dit vonnis, voor zover relevant en niet uitdrukkelijk nader gemotiveerd, tot uitdrukking komen in de kwalificatiebeslissing en de vermelding van de bij de oplegging van een straf of maatregel toegepaste wettelijke voorschriften.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair: Verkrachting,
strafbaar gesteld bij artikel 2:197 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Feit 2 primair: Verkrachting,
strafbaar gesteld bij artikel 2:197 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Feit 6 primair, telkens: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba (oud) juncto artikel 2:201 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straffen wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte is te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte, werkzaam als masseur, heeft zich tijdens massagebehandelingen schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van vier vrouwelijke cliënten. Tijdens de behandeling heeft verdachte de schaamlippen van de slachtoffers betast en gemasseerd. De verdachte heeft door zijn onverhoeds en grensoverschrijdend handelen het in hem gestelde vertrouwen als masseur ernstig beschaamd en heeft geen oog gehad voor de gevolgen die zijn gedrag zou kunnen hebben voor de slachtoffers. De verdachte heeft daarbij inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Meer algemeen heeft hij het vertrouwen dat men moet kunnen hebben in de gezondheidszorg geschaad.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Ten gunste van de verdachte zal het Gerecht rekening houden met het feit dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, zoals blijkt uit zijn strafkaart van 6 mei 2021. Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stabiele woon-, leef- en werksituatie en zoals deze verder uit het rapport van de reclassering moge blijken.
Het Gerecht heeft tevens acht geslagen op de volgende rapporten:
 het reclasseringsrapport van 22 juni 2021;
 het psychologisch onderzoek van 24 juni 2021.
Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag ingeschat nu bij de verdachte geen zichtbare criminogene factoren aanwezig zijn.
Psycholoog drs. M. Boekhoudt (forensisch GZ-psycholoog) concludeert dat de kans op recidive, zowel op korte als lange termijn, als laag wordt ingeschat. De psycholoog acht de verdachte met een gemiddelde intelligentie en concludeert dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat de verdachte lijdt aan een psychotische, persoonlijkheids- of ontwikkelingsstoornis. De verdachte blijkt over voldoende intellectuele capaciteiten te beschikken om te beseffen wat wel en niet toelaatbaar is in de maatschappij en welk gedrag wel of niet strafbaar is. De verdachte wordt geacht volledig toerekeningsvatbaar te zijn.
Het Gerecht neemt de conclusies van de betreffende psycholoog over en maakt dezen tot de zijne.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Het Gerecht zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten begaan in de uitoefening van zijn beroep. Om het gevaar in te perken dat hij zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van soortgelijke feiten en ter bescherming van een kwetsbare groep mensen, vrouwelijke cliënten, in de samenleving, zal het Gerecht tevens een bijkomende straf, te weten een beroepsverbod, aan de verdachte opleggen tot het uitoefenen van het beroep als fysiotherapeut/masseur. Deze bijkomende straf wordt opgelegd voor de termijn van vier jaren.
Het Gerecht merkt daarbij op dat de op te leggen straffen (zowel de hoofdstraf als de bijkomende straf) lager zijn dan die door de officier van justitie zijn gevorderd, omdat het Gerecht tot een andere bewezenverklaring komt.
Schadevergoeding

De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 2)

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt bestaat uit de volgende schadeposten:
  • immateriële schade (Afl. 50.000,-)
  • meerdere sessies bij de psycholoog
  • meerdere sessies bij psychotherapeut (Afl. 3.000,-)
  • vervoerskosten (Afl. 250,-).
Daarnaast vordert [benadeelde partij 1] vergoeding van de proceskosten ter hoogte van Afl. 175,-, bestaande uit advocaatkosten.
De verdediging heeft de vordering gemotiveerd betwist.
Ten aanzien van de materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting, en mede gelet op de overgelegde factuur van 5 mei 2021, is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van -in totaal- Afl. 2.265,50.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van Afl. 5.000,-.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het Gerecht is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet worden ontvangen en dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Beslissing ten aanzien van de proceskosten
Kosten van rechtsbijstand betreffen geen rechtstreekse schade, maar komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 380, derde lid, SvA. Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op Afl. 175,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 3)

De benadeelde partij [1] [benadeelde partij 2] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële en immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt bestaat uit de volgende schadeposten:
  • immateriële schade (Afl. 10.000,-)
  • materiële schade (Afl. 1.500, -).
De verdediging heeft de vordering gemotiveerd betwist.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal gelet op het voorgaande integraal niet-ontvankelijk worden verklaard.

De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 4)

De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt Afl. 6.500,-.
De verdediging heeft de vordering gemotiveerd betwist.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het onder 4 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] zal gelet op het voorgaande integraal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 6)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt Afl. 5.000,-.
De verdediging heeft de vordering gemotiveerd betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 6 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van Afl. 5.000,-.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Het Gerecht ziet aanleiding om voor de hiervoor toegewezen (gedeelte) van de vorderingen een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba aan de verdachte op te leggen. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:22, 1:62, 1:64, 1:66, 1:78 en 1:136 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba, zoals deze luidde(n) ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3, 4, 5 en 6 (ten aanzien van [aangeefster 1]) ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 6 primair (ten aanzien van [slachtoffer 1] en [benadeelde partij 4]) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
- de hoofdstraf:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
twee (2) jaren;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
één (1) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
twee (2) jaren,aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
- de bijkomende straf:
ontzetde verdachte uit het recht tot het uitoefenen van het
beroep van masseurvoor de duur van
vier (4) jaren;
ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen:
wijst de vordering tot vergoeding van de door de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]geleden
materiële schadetoe tot een bedrag van -in totaal-
Afl. 2.265,50 (zegge: tweeduizend vijfenzestig gulden en vijftig cent),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]geleden
immateriële schadetoe tot een bedrag van
Afl. 5.000,- (zegge: vijfduizend gulden),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de
benadeelde partij [benadeelde partij 4]geleden
immateriële schadetoe tot een bedrag van
Afl. 5.000,- (zegge: vijfduizend gulden),en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de
kostendoor de
benadeelde partij [benadeelde partij 1]gemaakt, tot op heden begroot op
Afl. 175,- (zegge: honderdvijfenzeventig gulden), en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van
materiële schadede verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Afl. 2.265,50 (zegge: tweeduizend tweehonderdenvijfenzestig gulden en vijftig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van
immateriële schadede verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Afl. 5.000,- (zegge: vijfduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
Afl. 5.000,- (zegge: vijfduizend gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan het Land daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan het Land in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.P. Verbeek, bijgestaan door mw. M.E. Kelly, (zittingsgriffier), en op 8 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
uitspraakgriffier:

Voetnoten

1.De benadeelde partij heeft ter terechtzitting van 17 september haar vordering ter zake van immateriële schade verlaagd met Afl. 15.000, -.