ECLI:NL:OGEAA:2018:624

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
AUA201802337
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van disciplinaire straf van ontslag van ambtenaar wegens vermeend schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 15 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad. Verzoekster, de Gouverneur van Aruba, had een disciplinaire straf van ontslag opgelegd gekregen wegens het aangaan van een schijnhuwelijk met een Venezolaanse man. De bestreden beschikking, genomen op 11 juni 2018, leidde tot bezwaar van verzoekster, die op 31 juli 2018 een verzoek indiende tot schorsing van het landsbesluit en doorbetaling van haar bezoldiging.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en standpunten van beide partijen in overweging genomen. Verzoekster was sinds 1990 werkzaam bij verschillende overheidsdiensten en had een langdurige relatie met de man in kwestie. De Gouverneur stelde dat verzoekster door het aangaan van het huwelijk de overheid had misleid en dat dit plichtsverzuim opleverde. Verzoekster ontkende echter dat zij zich schuldig had gemaakt aan enig plichtsverzuim en voerde aan dat haar huwelijk op liefde was gebaseerd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekster op de hoogte was van de intenties van haar echtgenoot en dat de disciplinaire straf van ontslag niet evenredig was. De rechter schorste de bestreden beschikking en bepaalde dat de salarisbetaling aan verzoekster met terugwerkende kracht moest worden hervat, te beginnen in oktober 2018. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij disciplinaire maatregelen tegen ambtenaren, vooral in situaties waarin persoonlijke en professionele levens met elkaar verweven zijn.

Uitspraak

Uitspraak van 15 oktober 2018
Gaza nr. AUA201802337

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad als bedoeld in
artikel 94 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[verzoekster],

wonend te Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelende te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij landsbesluit van 11 juni 2018 no. 16 (bestreden beschikking) heeft verweerder primair besloten om verzoekster met toepassing van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder i, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma), de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, zulks met onmiddellijke ingang. Subsidiair heeft verweerder besloten verzoekster eervol ontslag te verlenen met toepassing van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 3 juli 2018 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Tevens heeft zij zich op 31 juli 2018 tot het gerecht gewend met een verzoek tot het treffen van een voorziening bij voorraad strekkende tot schorsing van het landsbesluit en ertoe strekkende dat haar bezoldiging wordt doorbetaald in afwachting van de beslissing in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 oktober 2018 in raadkamer behandeld, waar verzoekster bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder vertegenwoordigd door zijn gemachtigde alsmede door mr. J. Ponsioen en mr. M. Meaux, zijn verschenen.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten
1.1
Verzoekster was van 11 januari 1990 tot 1 januari 2006 op arbeidscontract werkzaam voor verschillende overheidsdiensten. Vanaf 10 september 2003 was zij werkzaam bij de Dienst Immigratie en Naturalisatie Aruba, onder meer in de functie van medewerker naturalisatie en schijnhuwelijken. Per 1 januari 2006 is verzoekster in vaste pensioengerechtigde dienst benoemd. Laatstelijk was verzoekster als ambtenaar werkzaam bij het Hulpbestuurskantoor Santa Cruz.
1.2
Halverwege 2015 heeft verzoekster in Aruba [de man], van Venezolaanse nationaliteit, leren kennen. Halverwege 2016 hebben zij elkaar opnieuw ontmoet. Het verzoek van [de man] van 29 juli 2016 om een verblijfstitel (arbeid in loondienst) is afgewezen. Op 28 oktober 2016 werd [de man] van Aruba verwijderd, met een toegangsverbod tot 30 oktober 2018. Verzoekster heeft de kosten van de terugreis van [de man] betaald. Op 28 november 2016 zijn verzoekster en [de man] in Venezuela in het huwelijk getreden.
1.3
Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1961. [De man] is ongeveer (zijn geboortedatum wordt niet vermeld in de stukken) 25 jaar jonger. [De man] heeft in Venezuela een kind van inmiddels vijf jaar oud. In 2016 heeft [de man], naar hij heeft verklaard, gedurende ongeveer zeven maanden in Aruba samengewoond met een Venezolaanse vrouw die eveneens illegaal in Aruba verbleef. In oktober 2016 heeft deze vrouw Aruba verlaten. Zij was op dat moment ongeveer vier maanden zwanger. In maart 2017 is zij te Venezuela bevallen. [De man] heeft dit kind erkend.
1.4
Op 29 juni 2017 heeft verzoekster verzocht om haar huwelijk met [de man] in te schrijven in het Bevolkingsregister van Aruba. Na nader onderzoek heeft het Hoofd van de Dienst Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (Hoofd DBSB) bij beschikking van 6 november 2017 geweigerd het huwelijk te registreren in het Bevolkingsregister van Aruba wegens strijdigheid met de Arubaanse openbare orde. Volgens het Hoofd DBSB is het huwelijk niet gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar op het verkrijgen van toelating tot Aruba van [de man]. Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.5
Bij brief van 7 november 2017 aan de Directeur van het Departamento Recurso Humano (Directeur DRH) heeft het Hoofd DBSB bericht dat het verzoek van verzoekster tot inschrijving van het huwelijk is geweigerd omdat uit de huwelijkstoets is gebleken dat er sterke aanwijzingen bestaan dat het een schijnhuwelijk betreft. Het Hoofd DBSB heeft verzocht een disciplinaire maatregel te treffen omdat verzoekster zich niet zou hebben gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
1.6
De Directeur DRH heeft een disciplinair onderzoek in gang gezet. Bij brief van 22 december 2017 is verzoekster in de gelegenheid gesteld om zich omtrent het verweten gedrag te verantwoorden. Van deze gelegenheid heeft verzoekster bij brief van 29 januari 2018 gebruik gemaakt.
1.7
Bij advies van 19 april 2018 heeft de Directeur DRH primair geadviseerd om verzoekster met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag op te leggen en subsidiair geadviseerd om verzoekster te ontslaan op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door haar beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
1.8
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder overeenkomstig het advies besloten.
De standpunten van partijen
2.1
Aan het landsbesluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster door het aangaan van een schijnhuwelijk aan de heer [de man] toegang en gelegenheid tot verblijf in Aruba verschaft terwijl zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zijn aanwezigheid in Aruba wederrechtelijk is en dat hij anders geen verblijfsvergunning zou krijgen. Verweerder heeft overwogen dat het aangaan van een schijnhuwelijk gekarakteriseerd wordt door het misleiden van de overheid, dat het niet zo kan zijn dat verzoekster als vertegenwoordiger van diezelfde overheid optreedt, dat het niet langer gewenst is dat verzoekster in overheidsdienst blijft, dat verzoekster zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en dat verzoekster zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
2.2
Verzoekster ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan enig plichtsverzuim. Zij voert - kort samengevat - aan dat zij een oudere mevrouw is van destijds 56 jaar die volledig verliefd is geraakt op een jongere man van 31 jaar. Indien de heer [de man] andere beweegredenen had om verzoekster ten huwelijk te vragen is dat bij verzoekster niet bekend. Verzoekster is door verliefdheid blind geworden en in het huwelijk gestapt, doch nimmer met als reden om een verblijf voor haar echtgenoot te regelen. Verzoekster heeft iemand ingeschakeld om tegen de afwijzing van de inschrijving in bezwaar te komen maar die persoon heeft haar in de steek gelaten omdat het bezwaar niet tijdig werd ingesteld. Verzoekster heeft een spoedeisend belang omdat haar bezoldiging is gestopt nu het landsbesluit bepaalt dat de disciplinaire straf onmiddellijk ten uitvoer zal worden gelegd.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 94 van de La kan een ambtenaar bij een met redenen omkleed verzoekschrift aan het gerecht in ambtenarenzaken een beslissing bij voorraad vragen in alle gevallen waarin een bezwaarschrift op grond van deze landsverordening kan worden ingediend, doch waarin ter voorkoming van onevenredig nadeel voor de ambtenaar, een onverwijlde voorziening wenselijk is.
3.2
Voor zover de toetsing aan het in artikel 94 van de La neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van het gerecht een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4.1
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Lma is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Lma kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege door het bevoegd gezag disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
4.3
Artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van de Lma bepaalt dat de ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
De beoordeling
5. Zoals ter zitting is besproken, is het spoedeisend belang van verzoekster niet in geschil.
6.1
Aan de orde is in de eerste plaats of het verzoek van verzoekster om het huwelijk in te laten schrijven (zie 1.4) aangemerkt dient te worden als plichtsverzuim. De voorzieningenrechter zal een volledige toets aanleggen. Dat de afwijzing van het verzoek tot inschrijving in rechte vaststaat omdat hiertegen geen bezwaar is gemaakt, is voor de toets in deze procedure niet van belang omdat dat een andere juridische context betreft.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken, zie bijvoorbeeld de uitspraak 21 oktober 2008, ECLI:NL:ORBANAA:2008:BK1322, kan ook het overtreden van een voorschrift in de privésfeer worden aangemerkt als plichtsverzuim. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1914, kan dit het geval zijn in situaties waarbij het handelen, gelet op de vervulde functie, het aanzien van de openbare dienst heeft geschaad, maar ook in situaties waarbij de hoedanigheid en de gedragingen in de privésfeer onvoldoende gescheiden of te scheiden zijn.
6.3
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat, uitgaande van de intenties van [de man], sprake was van een schijnhuwelijk. [De man] was kort vóór de huwelijkssluiting immers uit Aruba verwijderd, in Aruba woonde hij samen met een andere vrouw die tijdens de huwelijkssluiting zwanger was en na de geboorte van het kind heeft hij dit als zijn kind erkend.
6.4.1
Hiermee is echter niet gezegd dat verzoekster het huwelijk, ten tijde van het sluiten ervan en ten tijde van het verzoek tot inschrijving, als een schijnconstructie zag die uitsluitend diende om [de man] legaal verblijf te Aruba te verschaffen. Niet is gebleken dat verzoekster enig materieel voordeel zou verkrijgen door mee te werken aan een schijnhuwelijk. Verzoekster heeft de terugreis van [de man] betaald (zie 1.2). In de stukken wordt vermeld dat [de man] heeft gesteld dat hij kosten van verzoekster rond haar komst naar Venezuela heeft betaald maar dat was afgesproken dat zij dit terug zou betalen. In haar verantwoording heeft verzoekster gesteld dat zij deze terugbetaling heeft gedaan. Verweerder heeft de juistheid van deze stelling niet weersproken.
6.4.2
De voorzieningenrechter overweegt dat gezien deze omstandigheden niet valt uit te sluiten dat verzoekster zich niet realiseerde dat [de man] beoogde een schijnhuwelijk te sluiten. Vooralsnog heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, onvoldoende onderbouwd waarom deze mogelijke naïviteit aangemerkt dient te worden als plichtsverzuim.
7.1
Voor zover uitgegaan dient te worden van plichtsverzuim, komt de vraag aan de orde of de disciplinaire straf van ontslag evenredig is.
7.2
Artikel 83, eerste lid, van de Lma noemt tien verschillende straffen. Het vierde lid geeft de mogelijkheid een straf voorwaardelijk op te leggen. Gezien hetgeen is overwogen onder 6.4.2, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende gemotiveerd waarom is gekozen voor de zwaarste straf in onvoorwaardelijke vorm.
8.1
Ten slotte komt aan de orde of, indien verondersteld wordt dat het strafontslag geen stand houdt, de subsidiaire ontslaggrond van onbekwaamheid of ongeschiktheid de toets in bezwaar wel zal doorstaan.
8.2
In de uitspraak van 25 januari 2018, ECLI:NL:ORBAACM:2018:7, heeft de Raad van Beroep in Ambtenarenzaken overwogen dat het bevoegde gezag bij een ongeschiktheidsontslag concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk zal moeten maken, waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en/of instelling, die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
8.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is vooralsnog onvoldoende onderbouwd waarom de kwestie van het gestelde schijnhuwelijk voldoende is om te concluderen dat verzoekster onbekwaam of ongeschikt is voor haar functie.
9.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de hierboven besproken punten in de bodemprocedure nader aan de orde dienen te komen. Het gewicht dat toe dient te komen aan de verschillende aspecten, waaronder de omstandigheid dat verzoekster onder meer de functie van medewerker naturalisatie en schijnhuwelijken heeft bekleed (zie 1.1), dient in die procedure nader aan de orde te komen.
9.2
Bij afweging van belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de bestreden beschikking te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen. Nu verzoekster al enige maanden geen salaris meer heeft ontvangen, heeft zij groot belang bij hervatting van de betaling. Anderzijds heeft verweerdere terecht ter zitting naar voren gebracht dat er een restitutierisico is, waarmee wordt bedoeld dat het onzeker is of verzoekster salaris terug zal kunnen betalen als het eindoordeel zal zijn dat zij daar geen recht op had. Relevant is voorts dat de behandeling van het bezwaar vrij spoedig, te weten op 3 december 2018, zal plaatsvinden.
De voorzieningenrechter treft daarom de voorziening dat verweerder de salarisbetaling aan verzoekster dient te hervatten met ingang van de maand oktober 2018. Dit betekent dat verweerder vooralsnog geen salaris hoeft te betalen over eerdere maanden voor zover dit in die maanden niet is gebeurd.
Proceskostenvergoeding
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat in een voorzieningenprocedure als de onderhavige geen wettelijke grondslag.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
  • schorst de bestreden beschikking;
  • treft de voorziening dat verweerder met ingang van de maand oktober 2018 de betaling van salaris aan verzoekster dient te hervatten.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, en uitgesproken in raadkamer op maandag 15 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingevolge het bepaalde in artikel 94, lid 4, Landsverordening ambtenarenrechtspraak staat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel open.