ECLI:NL:ORBANAA:2008:BK1322

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
RvBAz 2007/66
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens verboden vuurwapenbezit en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

In deze Arubaanse zaak gaat het om een ambtenaar die op 20 december 2006 een bezwaarschrift indiende tegen een disciplinaire maatregel van ontslag, opgelegd door de directeur van Aruba Post NV. Deze maatregel volgde op een veroordeling tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, wegens verboden vuurwapenbezit. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken heeft op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere oordeel van het Gerecht werd bevestigd. De Raad overwoog dat het overtreden van een voorschrift in de privésfeer kan worden aangemerkt als plichtsverzuim, en dat vuurwapenbezit, ongeacht de omstandigheden, een ernstig strafbaar feit is. Het beroep van de appellant op het evenredigheidsbeginsel werd verworpen, omdat de Raad oordeelde dat de ernst van het feit, zoals vastgesteld door de strafrechter, voldoende grond vormde voor de disciplinaire maatregel van ontslag. De Raad concludeerde dat de sanctie niet onevenredig was, ook niet in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals zijn leeftijd en gezondheid. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat de feiten in vergelijkbare zaken niet gelijkwaardig waren. De Raad bevestigde de bestreden uitspraak en legde de beslissing vast in het openbaar.

Uitspraak

Uitspraak: 21 oktober 2008
Zaaknr: RvBAz 2007/66
RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
Uitspraak
In de zaak van:
[ambtenaar]
wonende te Aruba,
oorspronkelijk klager, thans appellant,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
tegen:
DE DIRECTEUR VAN ARUBA POST NV
zetelend te Aruba,
oorspronkelijk verweerder,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: A. Lumenier.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Op 20 december 2006 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend bij het gerecht in ambtenarenzaken (verder te noemen het Gerecht) tegen het Landsbesluit van 21 november 2006, waarbij hem de disciplinaire maatregel van ontslag is opgelegd. Bij uitspraak van 12 september 2007 heeft het Gerecht het bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen is namens appellant hoger beroep ingesteld bij schrijven, ter griffie ingekomen op 11 oktober 2007. Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad in Aruba op 8 september 2008, waar appellant is verschenen bij gemachtigde. Geïntimeerde heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. Feiten.
Appellant is als ambtenaar ingevolge de Landsverordening Verzelfstandiging Postwezen ter beschikking gesteld aan Aruba Post NV.
Bij onherroepelijk geworden strafvonnis van 6 oktober 2006 is hij veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 11 maanden voorwaardelijk op grond de overtreding van het in artikel 3, eerste lid van het in de Vuurwapenverordening gestelde verbod. Het betreft het zonder vergunning voorhanden hebben van een vuurwapen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 82, eerste lid van de Landsverordening Materieel ambtenarenrecht (LMA), kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt, deswege door het bevoegde gezag disciplinair worden bestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel sluit een strafvervolging wegens een feit dat mede een plichtsverzuim inhoudt, een disciplinaire strafoplegging wegens datzelfde feit niet uit.
Ingevolge artikel 83 van de LMA kan als disciplinaire straf onder meer worden opgelegd de straf van ontslag.
Het verboden vuurwapenbezit van appellant levert naar het oordeel van de Raad plichtsverzuim op. Dat dit buiten diensttijd is geconstateerd doet daar niet aan af. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan ook het overtreden van een voorschrift in de privésfeer worden aangemerkt als plichtsverzuim. Geïntimeerde was dus bevoegd appellant een sanctie op te leggen.
Appellant voert aan dat de verweten gedraging de disciplinaire straf van ontslag niet kan rechtvaardigen. Hij stelt daartoe dat geen rekening is gehouden met het feit dat hij naar verwachting niet meer elders aan de slag zal kunnen komen, gelet op zijn leeftijd en het feit dat hij rugpatiënt is. Daarnaast beroept hij zich op de geringe ernst van het feit waarvoor hij is veroordeeld. Hij beschikte weliswaar over een vuurwapen, maar niet over de daarbij behorende munitie en het vuurwapen was niet geschikt voor onmiddellijk gebruik. Hiermee is volgens zijn stelling door de strafrechter rekening gehouden bij het opleggen van de grotendeels voorwaardelijke straf. Appellant meent voorts dat hij wordt belemmerd in de verdere onderbouwing van deze stelling doordat geïntimeerde en het Gerecht niet het strafdossier ter beschikking hebben gesteld.
Appellant beroept zich aldus onder meer op het evenredigheidsbeginsel. Dit beroep faalt. Vuurwapenbezit moet als een ernstig strafbaar feit worden aangemerkt, ook indien het, zoals appellant stelt, een klein vuurwapen betreft dat bij gebrek aan munitie en gelet op de technische staat waarin het verkeerd niet direct voor gebruik geschikt is. De ernst daarvan is, gelet op de duur van de aan appellant opgelegde gevangenisstraf, door de strafrechter in zijn vonnis tot uitdrukking gebracht, ook al is die grotendeels voorwaardelijk. Geïntimeerde noch het Gerecht behoefden daarom nader onderzoek te doen naar de precieze toedracht van het feit, zoals appellant heeft betoogd. Gelet op de ernst van het feit acht de Raad, mede de door appellant gestelde gevolgen in aanmerking nemend, de straf van ontslag niet onevenredig. Het verder niet onderbouwde beroep op het fair play beginsel faalt, gelet op het vorenstaande evenzeer.
Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Dat, zoals appellant stelt, in het geval van een zekere [x], die wegens verduistering in dienstbetrekking tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, niet de disciplinaire straf van ontslag is opgelegd leidt niet tot het oordeel dat geïntimeerde daar in het onderhavige geval vanaf had moeten zien. Het feit waarvoor [x] is veroordeeld betreft immers een vermogensdelict dat niet soortgelijk is aan het feit waarvoor appellant is veroordeeld. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Indien al zou moeten worden geoordeeld dat dat dat wel het geval is, dan levert het enkele feit dat geïntimeerde kennelijk in één geval na een strafrechtelijke veroordeling ervan af heeft gezien de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, nog niet zonder meer grond op voor het oordeel dat geïntimeerde dat in andere gevallen niet zou mogen doen.
De conclusie is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Beslissing
De Raad van Beroep:
- bevestigt de bestreden uitspraak
Aldus gegeven door mr. J.Th. Drop, voorzitter en mr. E.M.D. Angela en mr. L.J. de Kerpel-van de Poel, leden, en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.