ECLI:NL:ORBAACM:2018:7

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
18 mei 2018
Zaaknummer
RvBAz CUR2016H0056
Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van een ambtenaar bij de Douane op basis van onbetrouwbaarheid en onvoldoende mentaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die door de Regering van Curaçao is ontslagen op grond van ongeschiktheid voor haar functie bij de Douane. De appellante, die sinds 20 april 2004 in vaste dienst was, was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker. Het ontslagbesluit, dat op 10 februari 2015 werd genomen en op 2 maart 2015 aan haar werd medegedeeld, was gebaseerd op artikel 103 van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht, dat ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid mogelijk maakt.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de appellante zich in de jaren voorafgaand aan het ontslag herhaaldelijk onbetrouwbaar heeft gedragen. Dit omvatte onder andere het onterecht afwezig zijn op het werk en het niet naleven van de ziekmeldingsprocedure. De Raad oordeelde dat de vastgestelde gedragingen voldoende waren om te concluderen dat de appellante niet over de benodigde mentaliteit beschikte om haar functie bij de Douane op verantwoorde wijze uit te voeren. De Raad wees de argumenten van de appellante, die stelde dat haar ziekteverzuim niet als grond voor ontslag kon dienen en dat zij geen kans op verbetering had gekregen, van de hand.

De Raad concludeerde dat de appellante in de loop der jaren meerdere kansen had gekregen om haar gedrag te verbeteren, maar dat zij deze niet had benut. De slotsom was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken werd bevestigd. De Raad wees ook een verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

Regeling Ambtenarenrechtspraak 1951 (RAr 1951)

Uitspraakdatum: 25 januari 2018
Zaaknummer: RvBAz CUR2016H0056

RAAD VAN BEROEP

IN AMBTENARENZAKEN
Zittingsplaats Curaçao
Uitspraak op het hoger beroep van:

[Appellante],

wonend in Curaçao,
appellante,
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken, zittingsplaats Curaçao, van 1 maart 2016, in zaak nr. GAZ 2015/72675, in het geding tussen:
appellante,
en

de Regering van Curaçao,

geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.C. van Lint, advocaat.

Procesverloop

Bij Landsbesluit van 10 februari 2015, aan appellante uitgereikt op 2 maart 2015, heeft geïntimeerde appellante met ingang van 1 maart 2015 eervol ontslagen (het ontslagbesluit), nadat zij van het voornemen daartoe bij brief van 26 augustus 2014 al op de hoogte was gesteld.
Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
Geïntimeerde heeft een contra-memorie ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2017, waar appellante, bijgestaan door haar gemachtigde, en geïntimeerde, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen. Na de behandeling zijn partijen daar door de Raad in de gelegenheid gesteld zich nog nader schriftelijk over de zaak uit te laten. Dat hebben zij gedaan bij brieven van 9 oktober, onderscheidenlijk 1 december 2017.
Desgevraagd hebben partijen de Raad daarop schriftelijk toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Daarop heeft de Raad het onderzoek in deze zaak gesloten.

Overwegingen

1. Appellante, sedert 20 april 2004 in vaste dienst aangesteld als ambtenaar, fungeerde laatstelijk als administratief medewerker bij de Douane Curaçao, waar zij onder meer was belast met het bijhouden van vakantie- en ziektestaten.
Geïntimeerde heeft het ontslagbesluit gebaseerd op artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (de Lma), waarin staat dat een ambtenaar kan worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken (ongeschiktheidsontslag).
2. Bij een ongeschiktheidsontslag zal het bevoegde gezag concrete gedragingen van de betrokken ambtenaar aannemelijk moeten maken, waaruit genoegzaam blijkt dat deze niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en/of instelling, die nodig zijn voor het op goede wijze vervullen van zijn functie.
3. Appellante betoogt dat het Gerecht bij de aangevallen uitspraak heeft miskend dat geïntimeerde onvoldoende gedragingen van haar aannemelijk heeft gemaakt die grond zouden kunnen vormen voor het oordeel dat zij ongeschikt is voor haar functie in vermelde zin. Dat zij veel afwezig was, bestrijdt appellante niet, maar dat was volgens haar uitsluitend te wijten aan ziekte van haar of van haar zoontje en die afwezigheid wegens ziekte kan nimmer grond vormen voor ongeschiktheidsontslag, aldus appellante. Verder heeft appellante subsidiair betoogd dat het Gerecht heeft miskend dat het ontslagbesluit onrechtmatig is, omdat geïntimeerde haar geen reële kans op verbetering heeft geboden alvorens over te gaan tot het ontslag.
4. De Raad is van oordeel dat van de in de aangevallen uitspraak beschreven en vastgestelde gedragingen, geïntimeerde in ieder geval aannemelijk heeft gemaakt dat appellante:
- in 2011 onbetrouwbaar heeft gehandeld bij het invoeren van een motorfiets vanuit Bonaire;
- in 2012 maar liefst 145 dagen ten onrechte niet op het werk is verschenen, in verband waarmee geïntimeerde is overgegaan tot inhoudingen op haar bezoldiging, waartegen zij niet in rechte is opgekomen;
- zich ook in 2013 herhaaldelijk niet aan de voorgeschreven ziekmeldingsprocedure heeft gehouden, en daarbij in die periode is beboet voor het tijdens een periode van ziekte deelnemen aan een sportevenement; en
- zich ook in strijd met de geldende voorschriften in 2013 buiten werktijd heeft opgehouden op een zogeheten ‘vrije zone’.
Dat de kwestie van de motorfiets niet heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling, doet er, anders dan appellante meent, niet aan af dat geïntimeerde op grond van de zorgvuldig vastgesteld feiten, zoals daarvan blijkt uit het proces‑verbaal dienaangaande, dit handelen als ernstig plichtsverzuim van appellante mocht aanmerken.
5. In hun samenhang beschouwd, rechtvaardigen reeds deze gedragingen, die ieder voor zich als plichtsverzuim zijn aan te merken, de slotsom dat daaruit blijkt dat appellante niet beschikt over de mentaliteit die nodig is om op verantwoorde wijze bij de Douane Curaçao te kunnen werken. Het gaat daarbij evident niet om haar ziekteverzuim, maar om de onbetrouwbaarheid die uit de vermelde gedragingen spreekt.
5.1
Gebleken is voorts dat appellante in de loop der jaren, al sedert 2006 herhaaldelijk is aangesproken op haar onbetrouwbare gedrag, en daarmee keer op keer de kans heeft gehad dit te verbeteren, dat wil zeggen: zich niet meer onbetrouwbaar te betonen. Reeds gelet daarop kan zij niet staande houden dat haar ten onrechte een reële verbeteringskans is onthouden. Daarbij kan de Raad er niet aan voorbijzien dat betrouwbaarheid essentieel is voor het functioneren bij de douane en dat van de daar werkzame ambtenaren ook moet worden verwacht dat zij zich zonder aansporing daartoe betrouwbaar gedragen. Nu appellante zich herhaaldelijk onbetrouwbaar heeft betoond als hiervoor vermeld, kon van geïntimeerde niet meer worden verlangd haar nog een verbeteringskans te geven.
6. Voor zover appellante nog aanvoert dat haar superieur(en) een hekel aan haar had(den) en haar eruit wilde(n) werken, zodat het ontslagbesluit zou berusten op onzuivere motieven, heeft zij dat niet aannemelijk weten te maken. Wat er verder ook zij van de wederzijdse verstandhouding, genoegzaam is gebleken dat appellante ongeschikt was om haar functie op verantwoorde wijze uit te voeren.
7. De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak kan worden bevestigd.
8. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Raad
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D. Haan, voorzitter en mrs. L.C. Hoefdraad en J. Sybesma, leden, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.