ECLI:NL:OGEAA:2018:177

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
A.R. 438 van 2017 / AUA201700425
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor verkeersongeval tussen voetganger en bus van MAR-LAB N.V. op Aruba

In deze zaak vordert eiser, een voetganger, een verklaring voor recht dat de naamloze vennootschap MAR-LAB N.V. aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een verkeersongeval op 2 maart 2012. Het ongeval vond plaats op de weg van Moomba Beach naar de J.E. Irausquin Boulevard, waarbij eiser door een achteruitrijdende bus van MAR-LAB werd overreden. Eiser heeft diverse verwondingen opgelopen, waaronder fracturen en bloedingen, en is na het ongeval naar de Verenigde Staten vervoerd voor medische behandeling. MAR-LAB heeft verweer gevoerd en betoogd dat het ongeval te wijten was aan overmacht en dat eiser zelf ook een fout heeft gemaakt door midden op de weg te lopen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat MAR-LAB niet aannemelijk heeft gemaakt dat de chauffeur van de bus geen verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de chauffeur in strijd heeft gehandeld met de verkeersregels en dat zijn rijgedrag als bijzonder gevaarlijk kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid van MAR-LAB vastgesteld op 100% voor de schade van eiser, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de verwondingen en de omstandigheden van het ongeval. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling van de schadevergoeding, waarbij eiser in de gelegenheid wordt gesteld om zijn vordering aan te passen.

Uitspraak

Vonnis van 28 februari 2018
Behorend bij A.R. 438 van 2017 / AUA201700425
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
Eiser,
hierna te noemen: [eiser],
te Verenigde Staten van Amerika,
gemachtigden: de advocaten mr. D.G. Kock en mr. E.M.J. Cafarzuza,
tegen:
de naamloze vennootschap MAR-LAB N.V.,
hierna te noemen: MAR-LAB,
te Aruba,
gemachtigde: de advocaat mr. E.J.M. Lotter Homan.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
- de conclusie van antwoord;
- de rolbeschikking;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
MAR-LAB is een onderneming die volgens haar doelstellingen een of meerdere bussen exploiteert ten behoeve van onder meer de organisatie van excursies naar bezienswaardigheden in Aruba.
2.2
Op 2 maart 2012 omstreeks het middaguur heeft op de weg leidende van Moomba Beach naar de J.E. Irausquin Boulevard een verkeersongeval plaatsgevonden. Daarbij waren [eiser], als voetganger, en een zogenoemde Bananabus van MAR-LAB betrokken. Bij dat ongeval is [eiser] gewond geraakt, waarbij hij onder meer diverse fracturen en bloedingen heeft opgelopen. De schade aan de bus was nihil.
2.3
In het mutatierapport van de politie is vermeld dat de bestuurder van de bus vanaf Moomba Beach achteruit over de linkerrijstrook in zuidelijke richting reed in de richting van de J.E. Irausquin Boulevard, dat [eiser] midden op deze rijstrook liep, door de bus werd overreden en ruim 56 meter werd meegesleurd. Als bijzonderheden zijn in dat rapport nog vermeld dat de bestuurder van de bus bij het achteruit rijden gebruik had moeten maken van de rijstrook, bestemd voor zijn rijrichting, en dat [eiser], omdat ter plaatse een ruim trottoir aanwezig was, zonder noodzaak midden op de rijstrook liep.
2.4
Na het ongeval werd [eiser] in de Intensive Care Unit van het ziekenhuis opgenomen. Op 3 maart 2012 is hij met een
air ambulancenaar de Verenigde Staten vervoerd. Daar is hij geruime tijd opgenomen geweest, waarbij hij diverse chirurgische ingrepen heeft ondergaan.
2.5
De bus was verzekerd bij Fatum General Insurance Aruba N.V. Deze verzekeraar heeft aan [eiser] de verzekerde som van Afl. 300.000,- uitgekeerd.
2.6
In een door [eiser] overgelegd overzicht van de gemaakte kosten staat dat diverse kosten, tot een bedrag van US$ 102.110,47, door verzekeraars, anders dan Fatum, zijn vergoed. In dat overzicht staat ook dat diverse kosten, tot een bedrag van US$ 359.395,48, zijn
adjusted.

3.DE VORDERING EN DE VERWEREN

3.1
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat MAR-LAB aansprakelijk is voor het ongeval op 2 maart 2012 en – uitvoerbaar bij voorraad – dat MAR-LAB wordt veroordeeld tot vergoeding van de door hem geleden schade tot een bedrag van Afl. 614.948,48, vermeerderd met rente en kosten.
3.2
Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat het ongeval geheel te wijten is aan de chauffeur van de bus en dat MAR-LAB, als eigenaar dan wel houder van de bus, om die reden gehouden is de schade volledig te vergoeden. De schade bestaat volgens [eiser] uit onder meer medische kosten en overige kosten die met het ongeval verband houden. In dit verband heeft hij een met stukken onderbouwd overzicht van de gemaakte kosten overgelegd.
3.3
MAR-LAB heeft gemotiveerd verweer gevoerd. MAR-LAB heeft betoogd dat van de zijde van de chauffeur van de bus sprake was van overmacht, dat van de zijde van [eiser] sprake was van aan opzet grenzende roekeloosheid, dan wel dat zich geen redenen voordoen die aanleiding geven tot een verdergaande billijkheidscorrectie dan voortvloeiend uit de door de Hoge Raad geformuleerde zogenoemde 50%-regel. Verder heeft MAR-LAB betoogd dat in verband met het ongeval gemaakte kosten die reeds door verzekeraars zijn vergoed, evenals de kosten die door de desbetreffende zorgaanbieders zijn afgeschreven, op de schadevergoeding in mindering dienen te worden gebracht. Ten slotte betwist MAR-LAB dat alle opgevoerde kostenposten zien op in verband met het ongeval gemaakte kosten.

4.HET (WETTELIJK) KADER

4.1
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening wegverkeer is, indien door een botsing met, of een aan- of overrijding door een voertuig waarmee op een weg wordt gereden, schade wordt toegebracht aan niet door dat voertuig vervoerde personen of goederen, behoudens het vijfde lid, de eigenaar of, indien er een houder is, de houder van het voertuig verplicht om die schade te vergoeden.
Ingevolge het vijfde lid kan de rechter het bedrag der schadevergoeding beperken, wanneer aannemelijk is, dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen schuld van iemand voor wie de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.
Ingevolge artikel 17 van het Landsbesluit verkeersregels is het de bestuurder van een motorvoertuig verboden daarmee achteruit te rijden, tenzij stapvoets en aan de rechterzijde van de rijbaan waarop hij zich bevond, voordat hij daarmee achteruit ging rijden, en mits daardoor geen gevaar voor het verkeer kan ontstaan of schade aan derden kan worden toegebracht.
Ingevolge artikel 6:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet, indien een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.
Ingevolge artikel 6:101, eerste lid, wordt, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 22 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0616) gaat het beroep van de eigenaar op overmacht in vorenbedoelde zin slechts op als hij aannemelijk maakt dat aan de bestuurder van het motorrijtuig ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Daarbij zijn eventuele fouten van andere weggebruikers — daaronder begrepen het slachtoffer zelf — alleen van belang, indien zij voor de bestuurder van het motorrijtuig zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
4.3
Indien de eigenaar van het motorvoertuig overmacht niet aannemelijk heeft gemaakt en dus in beginsel aansprakelijk is krachtens artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening wegverkeer, maar er wel een fout van de desbetreffende voetganger of fietser is, zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0526) de billijkheid bij de verdeling van deze schade over de betrokkenen dat tenminste 50% van de schade ten laste van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Dit brengt met zich dat deze eigenaar in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de fietser of voetganger. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de — foutieve — gedragingen van de eigenaar en de fietser of voetganger tot de schade hebben bijgedragen (zie hierover verder onder r.o. 4.5).
4.4
Met “aan opzet grenzende roekeloosheid” heeft de Hoge Raad een strenge formulering gebezigd, die niet veel ruimte laat voor uitzonderingen op voormelde “50%regel”. Voor het aannemen van aan opzet grenzende roekeloosheid is in beginsel “bewustheid” van het gevaar bij het slachtoffer vereist. Hij dient zich bewust te zijn geweest van zeer aanzienlijk gevaar en zich desondanks niet van zijn gedrag laten weerhouden.
De stelplicht en bewijslast ter zake van de aan opzet grenzende roekeloosheid rusten op de aansprakelijk gestelde partij; dat bewijs omvat derhalve ook de bewustheid van het gevaar bij het slachtoffer. Opmerking verdient evenwel dat de aansprakelijk gestelde partij voor het bewijs van die bewustheid kan volstaan met het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit die bewustheid bij een voetganger of fietser vanaf de leeftijd van 14 jaar mag worden afgeleid (zie onder meer HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7863).
4.5
Indien geen sprake is van opzet of aan opzet grenzende bewuste roekeloosheid, dient vervolgens te worden nagegaan of naar de maatstaf van artikel 6:101, eerste lid, BW wellicht meer dan 50% van de schade ten laste van het motorvoertuig moet worden gebracht. Daartoe kan aanleiding bestaan, hetzij omdat de gedragingen van de bestuurder van het motorvoertuig in verhouding tot die van de voetganger of fietser voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen, hetzij omdat de in die bepaling bedoelde billijkheid, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een zodanige verdeling eist dan wel eist dat de schade geheel ten laste van het motorvoertuig komt (HR 24 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1196). Zodanige omstandigheden kunnen onder meer zijn de uiteenlopende mate van verwijtbaarheid, de ernst van het letsel, of dat letsel blijvend is en de leeftijd van het slachtoffer.
4.6
De Hoge Raad heeft in zijn rechtspraak nader geconcretiseerd onder welke omstandigheden een verzekeringsuitkering in geval van letselschade als voordeel op een schadevergoeding in mindering kan worden gebracht (HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808). Volgens de Hoge Raad is bij de toepassing van artikel 6:100 BW in dat geval, voor zover thans van belang, het volgende in aanmerking te nemen:
“a. Van verrekening zal in het algemeen alleen dan sprake kunnen zijn, indien de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor de partij die zich op de voordeelstoerekening beroept, aansprakelijk is. Daarbij valt te bedenken dat de verzekering kan zijn aangegaan ter dekking van schadevormen die rechtens of in de praktijk niet voor (volledige) vergoeding in aanmerking komen. Mede om die reden dient de rechter terughoudend te zijn met (volledige) verrekening, indien bij de benadeelde (mede) sprake is van immateriële schade. De rechter dient voor iedere schadepost afzonderlijk te beoordelen of verrekening redelijk is.
b. Geschiedt de uitkering ingevolge een schadeverzekering, dan zal — indien voldaan is aan de eis onder a. dat het om vergoeding van dezelfde schade gaat — verrekening in beginsel op haar plaats zijn, nu de verzekeraar tot het beloop van het door hem betaalde in de rechten van de benadeelde wordt gesubrogeerd en de aansprakelijke partij dus voor dat bedrag door de verzekeraar kan worden aangesproken.
c. t/m f (…).”

5.DE BEOORDELING

Aansprakelijkheid
5.1
Na bij conclusie van antwoord te hebben erkend voor 50% aansprakelijk te zijn voor ten gevolge van het ongeval door [eiser] geleden schade, heeft MAR-LAB eerst bij conclusie van dupliek een beroep gedaan op overmacht in vorenbedoelde zin. Dit beroep gaat reeds niet op, omdat MAR-LAB niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de chauffeur van de bus ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt (vergelijk r.o. 4.2). Deze heeft tenminste in strijd gehandeld met artikel 17 van het Landsbesluit verkeersregels. Onder deze omstandigheden zal het gerecht voorts het in dit verband door MAR-LAB gedane aanbod te willen bewijzen, door het als getuige horen van de chauffeur van de bus, dat [eiser] met zijn rug naar het verkeer op de linker weghelft liep, passeren. Ook indien dat vast zou komen te staan, zou dat, gelet op het vorenoverwogene, onvoldoende zijn om overmacht aan de zijde van de chauffeur van de bus aan te nemen.
5.2.1
Eveneens in afwijking van de eerdere erkenning van gedeeltelijke aansprakelijkheid, heeft MAR-LAB bij conclusie van dupliek betoogd dat aan de zijde van [eiser] sprake is geweest van aan opzet grenzende roekeloosheid in vorenbedoelde zin (r.o. 4.4). Daartoe heeft zij aangevoerd dat [eiser], in plaats van op het aanwezige trottoir, midden op de weg heeft gelopen, met zijn rug gekeerd naar het verkeer op die weghelft. Ten bewijze daarvan biedt zij aan de chauffeur van de bus te doen horen als getuige.
5.2.2
Tussen partijen is in geschil of [eiser] met zijn rug, dan wel het gezicht naar het verkeer op de linker weghelft liep. Het gerecht laat de looprichting van [eiser] bij zijn beoordeling in het midden, omdat ook indien [eiser] met zijn rug gekeerd naar het verkeer op de linker weghelft liep, geen sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid. Het ongeval vond plaats op klaarlichte dag, op een rechte, geasfalteerde weg. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat het enkele op de weg lopen met zich brengt dat [eiser] zich daarmee bewust diende te zijn geweest dat dat gedrag een zeer aanzienlijk gevaar van een aanrijding met een achteruitrijdend voertuig in het leven riep (vergelijk r.o. 4.4). Onder deze omstandigheden zal het gerecht voorts het in dit verband door MAR-LAB gedane aanbod te willen bewijzen, door het als getuige horen van de chauffeur van de bus, dat [eiser] met zijn rug naar het verkeer op de linker weghelft liep, passeren. Ook indien dat vast zou komen te staan, zou dat, gelet op het vorenoverwogene, onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat aan de zijde van [eiser] sprake was van aan opzet grenzende roekeloosheid.
5.3.1
Gelet op het ter zake door MAR-LAB gevoerde verweer, zal het gerecht voorts nagaan of naar de maatstaf van artikel 6:101, eerste lid, BW al dan niet meer dan 50% van de schade ten laste van MAR-LAB moet worden gebracht. Daartoe dient in de eerste plaats een causale verdeling te worden gemaakt, waarbij bepalend is in hoeverre de aan MAR-LAB en [eiser] toe te rekenen omstandigheden tot het ontstaan van de schade bij [eiser] hebben bijgedragen. Het gerecht is van oordeel dat de mate waarin de wijze van rijden van de chauffeur van de bus gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven heeft geroepen, de mate waarin het weggedrag van [eiser] dat heeft gedaan, overschrijdt. Indien [eiser] zich op het bewuste moment niet op de weg zou hebben bevonden, zou de aanrijding niet hebben plaatsgevonden. Dat betekent echter niet dat [eiser] zich daarmee zodanig anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden met het oog op zijn eigen belang zou doen, dat de aanrijding in overwegende mate aan hem is toe te rekenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, ook nu in het midden latend of [eiser] met zijn rug, dan wel het gezicht naar het verkeer op de linker weghelft liep, hij in beide gevallen onder normale omstandigheden, te weten voor vooruitrijdend verkeer op de daarvoor bestemde weghelft, goed zichtbaar moet zijn geweest. Het weggedrag van [eiser] kan dan ook niet als bovenmatig gevaarlijk worden aangemerkt. Anders is dat ten aanzien van de wijze van rijden van de chauffeur van de bus. Deze heeft, in strijd met de geldende regelgeving, op de linkerzijde van de weg tegen het verkeer in een bijzondere verrichting uitgevoerd op een zodanige wijze dat daarbij substantiële schade aan een derde is toegebracht. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de wijze van rijden van de chauffeur kennelijk zo was, dat hij eerst na ten minste enige tientallen meters bemerkte dat hij een voetganger had aangereden, welke onder zijn bus werd meegesleurd. De wijze van rijden van de chauffeur van de bus kan dan ook als zeer gevaarlijk worden aangemerkt. Onder deze omstandigheden ziet het gerecht aanleiding te komen tot een causale verdeling waarbij 90% van de schade ten laste van het MAR-LAB dient te worden gebracht en 10% ten laste van [eiser].
5.3.2
In de tweede plaats dient in dit verband te worden bezien of de billijkheid een andere verdeling eist dan die uit het resultaat van de causale afweging, zoals hiervoor weergegeven, voortvloeit. Het gerecht beantwoordt die vraag bevestigend. Daarbij worden de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. In de eerste plaats de uiteenlopende mate van verwijtbaarheid van het wederzijds handelen van partijen. De chauffeur van de bus heeft in strijd met de geldende regelgeving gereden, op een wijze die bovendien als bijzonder gevaarlijk kan worden aangemerkt, waar dat van het weggedrag van [eiser] niet zonder meer kan worden gezegd. Voorts wordt de uiteenlopende mate van schade in aanmerking genomen. De schade aan de bus was nihil, in tegenstelling tot de aanzienlijke schade die [eiser] heeft geleden. Verder had [eiser] ten tijde van de aanrijding de gevorderde leeftijd van 77 jaar en heeft hij, gegeven onder meer zijn langdurig verblijf in ziekenhuizen en de diverse chirurgische ingrepen die hij heeft moeten ondergaan, ernstig letsel geleden, dat bovendien deels blijvend van aard is. Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van het gerecht met zich dat de schade voor 100% ten laste van MAR-LAB dient te worden gebracht.
5.4
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat MAR-LAB aansprakelijk is voor de voor vergoeding in aanmerking komende schade aan de zijde van [eiser] en geen aanleiding bestaat tot vermindering van de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101, eerste lid, BW.
Hoogte van de schadevergoeding
5.5.1
MAR-LAB betoogt voorts dat bepaalde aan de zijde van [eiser] opgekomen voordelen op de schadevergoeding in mindering dienen te worden gebracht. In dit verband heeft zij aangevoerd dat uit het door [eiser] overgelegde overzicht van gemaakte kosten valt af te leiden dat diverse medische kosten door verzekeraars zijn vergoed.
5.5.2
Ziektekostenverzekeringen zijn in de regel schadeverzekeringen. Gelet hierop en gegeven de hiervoor onder r.o. 4.6 weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad, dient de schadevergoeding te worden verminderd met de verzekeringsuitkeringen voor de met de in verband van het ongeval gemaakte medische kosten, waarvoor, gelet op het hiervoor onder 5.4 overwogene, MAR-LAB geheel aansprakelijk is. Dit zou anders kunnen zijn indien [eiser] in zijn verhouding met die verzekeraar gehouden is tot het instellen van onderhavige vordering, maar daarover heeft hij zich (nog) niet uitgelaten. [eiser] wordt in de gelegenheid gesteld zich bij akte ter zake uit te laten en desgewenst daarbij zijn vordering op dit punt aan te passen.
5.6.1
MAR-LAB betoogt verder dat de medische kosten die volgens het door [eiser] overgelegd overzicht zijn
adjustedevenmin voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens MAR-LAB valt uit dat overzicht af te leiden dat deze kosten door de zorgaanbieders zijn afgeschreven na gedeeltelijke betaling door de verzekeraars, omdat daarin is vermeld dat het bedrag aan kosten dat
dueis US$ 0,- bedraagt. Het bedrag aan
adjustedkosten is door [eiser] dan ook niet meer door [eiser] aan de zorgaanbieders verschuldigd en kan dan ook niet worden aangemerkt als door [eiser] geleden schade, aldus MAR-LAB.
5.6.2
Voor schadevergoeding is, voor zover thans van belang, slechts aanleiding indien er in werkelijkheid nadeel is geleden (vergelijk HR 1 februari 2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD6627). Dat brengt in dit verband met zich dat medische kosten die door [eiser] niet zijn gemaakt, noch aan hem in rekening zijn gebracht en dat ook niet meer worden, niet voor vergoeding aan hem in aanmerking komen. [eiser] wordt ook in zoverre in de gelegenheid gesteld zich bij akte ter zake uit te laten en desgewenst zijn vordering ook op dit punt aan te passen.
5.7
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.DE UITSPRAAK

het gerecht:
verklaart voor recht dat MAR-LAB voor 100% aansprakelijk is voor de uit het ongeval van 2 maart 2012 op de weg leidende van Moomba Beach naar de J.E. Irausquin Boulevard aan de zijde van [eiser] voortvloeidende schade;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 28 maart 2018 voor een akte aan de zijde van [eiser], waarna MAR-LAB kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.