ECLI:NL:OGEAA:2016:440

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
15 juli 2016
Zaaknummer
KG no. 1332 van 2016
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op uitgifte erfpacht voor hotelvoorzieningen in groengebied

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding naar aanleiding van een vordering van Aruba Birdlife Conservation (ABC) tegen het Land Aruba. Bij vonnis van 7 juni 2016 had het gerecht het Land Aruba verboden om bepaalde percelen, aangeduid als 'groengebied' in het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan, in erfpacht uit te geven voor de bouw van hotelvoorzieningen. RBM Estates N.V., een projectontwikkelaar met een optierecht op een van deze percelen, heeft tegen dit vonnis derdenverzet aangewend. Het gerecht oordeelde dat het derdenverzet niet ontvankelijk was, omdat het optierecht van RBM inmiddels was vervallen. Het gerecht benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van derdenverzet restrictief is en alleen kan worden ingeroepen als een derde in zijn rechten wordt benadeeld door een vonnis. Aangezien RBM niet meer over een geldig optierecht beschikte, was er geen sprake van een aantasting van haar rechten. Het gerecht verklaarde het verzet van RBM ongegrond en veroordeelde haar in de proceskosten van ABC en het Land.

Uitspraak

Vonnis van 6 juli 2016
KG no. 1332 van 2016
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Vonnis in kort geding (derdenverzet)
gegeven op het verzet van:
de naamloze vennootschap
RBM Estates N.V.,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: RBM,
gemachtigden: de advocaten mrs. G.B. Wever en J.M. de Cuba,
tegen
het vonnis van het gerecht van 7 juni 2016, KG no. 1224 van 2016, gewezen tussen:
de stichting
Aruba Birdlife Conservation,
gevestigd in Aruba,
hierna te noemen: ABC,
gemachtigde: de advocaat mr. G.W. Rep,
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
het Land Aruba,
zetelende te Aruba,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigden: de advocaten mrs. J.P. Sjiem Fat en D.M. Canwood.

1.DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van RBM met producties, ingediend op 8 juni 2016,
- de producties, ingediend door RBM op 17 juni 2016,
- de producties, ingediend door ABC op 17 juni 2016,
- de producties, ingediend door RBM op 21 juni 2016,
- de akte, houdende wijziging van eis, ingediend door RBM op 21 juni 2016,
- de aantekeningen van de griffier van de openbare terechtzitting die heeft plaatsgevonden op 22 juni 2016, waar namens partijen het woord is gevoerd door hun gemachtigden aan de hand van de door hen overgelegde pleitnota’s.
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij het in verzet aangevallen vonnis in kort geding van 7 juni 2016 heeft het gerecht op vordering van ABC – voor zover hier van belang – het navolgende beslist:
verbiedt het Land om de percelen met de kadastrale aanduiding Land Aruba, Eerste Afdeling, Sectie K, nrs. 4314, 4315 en 4316, in erfpacht dan wel anderszins in gebruik uit te geven met het doel daarop met het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan (ROP) strijdige activiteiten toe te laten;
bepaalt dat het Land een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt en verschuldigd is aan ABC van Afl. 250.000,= voor elke overtreding van het hiervoor gegeven verbod;
gelast het Land om handhavend op treden tegen elke activiteit op voormelde percelen die een verdere aantasting vormt van de uit de aanduiding als “groengebied” in het ROP voortvloeiende bestemming;
bepaalt dat het Land een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt en verschuldigd is aan ABC van Afl 250.000,= voor elke dag of elk gedeelte van een dag dat het Land in gebreke is om aan de hiervoor gegeven last te voldoen, met een maximum van Afl. 10.000.000,=.
2.2
RBM heeft zich in dit geding niet gevoegd, noch is zij daarin tussengekomen.
2.3
RBM wenst op het perceel met de kadastrale aanduiding Land Aruba, Eerste Afdeling, Sectie K, nr. 4315, een hotelvoorziening in de vorm van een zogeheten condominium resort op te richten en te exploiteren. Met het oog hierop is haar bij ministeriële beschikking van de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie van 18 juli 2014 een optierecht met een geldigheidsduur van zes maanden verleend tot het verkrijgen van het recht van erfpacht op genoemd perceel. De geldigheidsduur van dit optierecht is laatstelijk bij ministeriële beschikking van 2 oktober 2015 verlengd tot 18 januari 2016.
2.4
RBM heeft het optierecht (nog) niet uitgeoefend.

3.DE VORDERING

3.1
RBM verzoekt het gerecht – kort gezegd – om
Primair:
haar verzet gegrond te verklaren en:
  • het vonnis 7 juni 2016 te verbeteren dan wel te vernietigen, door het Land te verplichten om uiterlijk binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis ten aanzien van het in geding zijnde perceel met haar een erfpachtovereenkomst aan te gaan en het perceel door middel van een notariële akte in erfpacht uit te geven onder de gebruikelijke voorwaarden, een en ander op straffe van een dwangsom van Afl. 100.000,= per dag of gedeelte van een dag dat het Land daarmee in gebreke blijft, kosten rechtens;
  • het vonnis 7 juni 2016 te verbeteren dan wel te vernietigen, door ABC te bevelen om te gehengen en gedogen dat het Land de erfpachtovereenkomst met RBM aangaat en het perceel door middel van een notariële akte aan RBM in erfpacht uitgeeft, een en ander op straffe van een dwangsom van Afl. 100.000,= per dag of gedeelte van een dag dat ABC daarmee in gebreke blijft, kosten rechtens;
Subsidiair:
haar verzet gegrond te verklaren en het vonnis van 7 juni 2016 te verbeteren dan wel te vernietigen door de vorderingen die door ABC zijn ingesteld tegen het Land, voor zover deze betrekking hebben op het perceel dat aan RBM in erfpacht dient te worden uitgegeven, alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
3.2.
Zowel ABC als het Land voert verweer en concludeert dat het gerecht het verzet ongegrond dient te verklaren.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht ziet zich allereerst ambtshalve geplaatst voor de vraag of RBM in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 287 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (Rv) zijn derden bevoegd om zich te verzetten tegen een vonnis dat hun rechten benadeelt, indien zij noch in persoon, noch wettig vertegenwoordigd, of indien degenen die zij vertegenwoordigen, niet in het geding zijn geroepen, of niet door voeging of tussenkomst partij zijn geweest.
4.3
Op grond van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad en literatuur [1] moet worden aangenomen dat het bijzondere rechtsmiddel van derdenverzet een restrictief karakter heeft en slechts kan worden aangewend in gevallen waarin een derde in een hem toekomend recht wordt benadeeld door het aangevallen vonnis, en wel in die zin dat de omvang van dat recht of de mate waarin hij dat recht kan uitoefenen ingevolge de wet door dat vonnis wordt beperkt. Een enkele feitelijke benadeling is niet voldoende.
4.4
Van een dergelijke benadeling in een aan RBM toekomend recht is naar het oordeel van het gerecht geen sprake. Betoogd kan weliswaar worden dat het in het vonnis van 7 juni 2016 met een dwangsom bedreigde verbod aan het Land om het in geding zijnde perceel in erfpacht uit te geven, een aan RBM toekomend optierecht op die uitgifte zou aantasten, doch vastgesteld moet worden dat RBM thans niet meer over een dergelijk optierecht beschikt. Niet betwist is immers dat de geldigheidsduur van het aan haar verleende optierecht laatstelijk bij ministeriële beschikking van 2 oktober 2015 is verlengd tot 18 januari 2016. Het optierecht is derhalve vervallen. Anders dan door RBM is betoogd kan een zijdens de minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie mondeling uitgesproken bereidheid om het optierecht alsnog te verlengen daaraan niet afdoen. Ingevolge de artikelen 25a en 25b van de Landsverordening uitgifte eigendommen geschiedt de verlening en verlenging van een optie op de uitgifte van domeingronden in erfpacht bij ministeriële beschikking. Nu een dergelijke ministeriële beschikking na het verstrijken van de (verlengde) geldigheidsduur van het optierecht niet tot stand is gekomen, is van een geldig optierecht niet langer sprake. Het gerecht wijst er in dit verband voorts op dat ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Comptabiliteitsverordening 1989 op straffe van nietigheid van het door of namens een minister verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling met een geldelijk belang dient te blijken uit een schriftelijk stuk.
De door RBM gestelde omstandigheid dat het aan het Land, als gevolg van het in het vonnis van 7 juni 2016 gegeven verbod, niet langer vrijstaat om aan bij haar opgewekt vertrouwen te voldoen, kan, gelet op het hiervoor gememoreerde restrictieve karakter van het rechtsmiddel van derdenverzet, voorts niet worden aangemerkt als een aantasting in een aan haar toekomend
recht.
4.5
De slotsom is dat het verzet niet-ontvankelijk is.
4.6
RBM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten gemaakt door ABC en het Land, tot op heden voor elk van hen begroot op Afl. 1.500,= aan gemachtigdensalaris.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
verklaart het verzet niet-ontvankelijk;
veroordeelt RBM in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van zowel ABC als het Land begroot op: Afl. 1.500,=.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.C.E. Winfield, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 6 juli 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie in dit verband HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3452, alsmede de jurisprudentie en literatuur, genoemd in de daarbij behorende conclusie van de A-G, ECLI:NL:PHR:2014:1834.