ECLI:NL:OGAACMB:2025:37

Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
AUA202400417
Instantie
Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevordering ambtenaar en bezwaar tegen besluit van de Gouverneur van Aruba

In deze zaak heeft klager, een ambtenaar, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Gouverneur van Aruba, waarbij hij met ingang van 1 maart 2020 werd bevorderd naar de functie van beveiligingsmedewerker (schaal 6). Klager, die sinds 1 september 2022 gebruik maakt van vervroegde uittreding, was in dienst bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA) en had eerder verzoeken tot bevordering ingediend, die waren afgewezen. Het gerecht heeft de zaak behandeld op 7 oktober 2024, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat. Klager betwistte de ingangsdatum van de bevordering en voerde aan dat hij eerder bevorderd had moeten worden, onder andere vanwege zijn anciënniteit en het salaris dat hij bij zijn aanstelling ontving. Verweerder, de Gouverneur, stelde dat klager vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid niet eerder kon worden beoordeeld voor bevordering. Het gerecht oordeelde dat de bevordering op goede gronden was uitgesteld tot 1 maart 2020, rekening houdend met het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen van klager. Het bezwaar van klager werd ongegrond verklaard, en het gerecht bevestigde dat de ingangsdatum van de bevordering correct was vastgesteld.

Uitspraak

Uitspraak van 3 februari 2025
Gaza nr. AUA202400417

HET GERECHT IN AMBTENARENZAKEN VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het bezwaar in de zin van
de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (La) van:

[Klager],

wonende in Aruba,
KLAGER,
gemachtigde: de advocaat mr. R.P. Lee,
tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

In het landsbesluit van 15 december 2023 no. 1 (bestreden landbesluit) heeft verweerder klager met ingang van 1 maart 2020 bevorderd naar de functie van beveiligingsmedewerker (schaal 6, dienstjaar 11). Dit besluit is op 22 januari 2024 aan klager uitgereikt.
Hiertegen heeft klager op 9 februari 2024 bezwaar gemaakt bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 27 september 2024 stukken ingediend en op 4 oktober 2024 een contramemorie.
Het gerecht heeft de zaak behandeld op de zitting van 7 oktober 2024
.Klager is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het gerecht heeft klager in de gelegenheid gesteld om na de zitting nog te reageren op het aantal door verweerder genoemde arbeidsongeschiktheidsdagen in de beoordelingsperiode. Klager heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt op 4 november 2024. Verweerder heeft hierop gereageerd in een brief van 18 november 2024.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGENWat ging er aan het bestreden landsbesluit vooraf?

Klager maakt sinds 1 september 2022 gebruik van vervroegde uittreding en is dus niet meer werkzaam als ambtenaar. Vanaf 1 september 2005 was klager in dienst bij het Cuerpo Especial Arubano (CEA) in de functie van bewakings-en beveiligingsbeambte. Hij is per 1 september 2009 bevorderd naar schaal 5.
Klager heeft onder andere op 23 augustus 2013 en op 9 mei 2018 verzocht om bevordering naar schaal 6. Verweerder heeft in een beschikking van 13 augustus 2018 afwijzend op het verzoek van 23 augustus 2013 beslist. Hiertegen heeft klager geen bezwaar gemaakt. De Raad van Beroep in ambtenarenzaken heeft in de uitspraak van 27 oktober 2021 (ECLI:NL:ORBAACM:2021:69) geoordeeld dat verweerder in de beschikking van 13 augustus 2018 ook heeft beslist op het verzoek van 9 mei 2018, omdat zowel is gekeken naar klagers functioneren in de periode van 1 september 2009 tot 1 september 2011 als de periode vanaf 2011 tot en met 15 februari 2018. Vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid van klager was het niet mogelijk om een beoordeling te maken van het functioneren van klager, aldus het besluit van 13 augustus 2018. Klagers bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek van 9 mei 2018 is door het gerecht terecht niet-ontvankelijk verklaard, zo luidt het oordeel van de Raad van Beroep.
Het hoofd van het CEA heeft vervolgens op 30 oktober 2019, 22 november 2021 en 2 november 2022 voorgesteld om klager te bevorderen. Daarbij heeft hij het functioneren van klager in de periode van 1 september 2018 tot 1 september 2019 positief beoordeeld. Klager komt met ingang van 1 maart 2020 voor bevordering naar schaal 6 in aanmerking, omdat er sprake is van een hoog ziekteverzuim in de beoordelingsperiode.
Waarom is klager het niet eens met het bestreden landsbesluit?
Klager verzoekt primair om de bevordering naar schaal 6 in te laten ingaan op 1 september 2009, omdat het salaris dat hij bij zijn aanstelling ontving te laag is geweest. Hij verwijst naar het salaris dat andere ambtenaren die net als hij uit het leger kwamen, bij het CEA ontvingen. Subsidiair verzoekt klager om bevordering naar schaal 6 per 1 september 2013, omdat hij al op 23 augustus 2013 heeft verzocht om met ingang van 1 september 2011 bevorderd te worden. Dit verzoek is afgewezen. De te beoordelen anciënniteitsperiode is volgens klager daardoor verschoven naar 1 september 2011 tot en met 1 september 2013. Op de zitting heeft klager aangevoerd dat ook andere data kwalificeren als mogelijke bevorderingsdata en het aan verweerder is om te motiveren waarom hij klager niet eerder heeft bevorderd. Klager noemt als datum 30 oktober 2016 (drie jaar voor het bevorderingsvoorstel van het hoofd van het CEA), 30 oktober 2019 (de datum van het voorstel van het hoofd van het CEA) en 1 september 2010, omdat klager toen voldeed aan de vereiste anciënniteit en hij nooit een inhoudelijk oordeel heeft gekregen op zijn verzoeken om bevordering.
Waarom is de zaak op de zitting aangehouden?
Verweerder heeft in de contramemorie en op de zitting toegelicht dat de beoordelingsperiode in dit geval loopt van 1 september 2018 tot 1 september 2019. Klager is namelijk al erg lang in dienst en daarom is gekeken naar zijn functioneren in één jaar tijd en niet de gebruikelijke anciënniteitsperiode van twee jaar die in de functie van klager nodig is voor een bevordering van schaal 5 naar schaal 6. Klager komt echter niet aansluitend aan de beoordelingsperiode voor bevordering in aanmerking, omdat hij in de beoordelingsperiode 181 dagen ziek is geweest. Verweerder hanteert de beleidsregel dat bij een anciënniteitsperiode van vier jaar de bevordering wordt opgeschoven met het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen dat het aantal van 90 overschrijdt. Voor een anciënniteitsperiode van twee jaar geldt dat de bevordering wordt opgeschoven met het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen dat het aantal van 45 overschrijdt. Voor een anciënniteitsperiode van één jaar, zoals hier gehanteerd, geldt dat de bevordering wordt opgeschoven met het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen dat het aantal van 22,5 overschrijdt. De bevordering is daarom met (afgerond) zes maanden verschoven naar 1 maart 2020.
5.1
In het bestreden landsbesluit heeft verweerder het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen van klager, te weten 181, niet genoemd. Dit aantal heeft verweerder wel genoemd in de contramemorie die vlak voor de zitting is ingestuurd. Dat de anciënniteitsperiode één jaar is, dat de arbeidsongeschiktheid van klager in dat jaar 181 dagen is en dat de bevordering wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg daarvan 181 minus 22,5 dagen wordt opgeschort, heeft verweerder op de zitting pas uiteengezet. Klager is vervolgens in de gelegenheid gesteld om alsnog te reageren op het genoemde aantal arbeidsongeschiktheidsdagen.
Wat vindt het gerecht?
6 Ingevolge artikel 13, eerst lid van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht geschieden aanstelling en bevordering, voor zover daaromtrent regelen zijn vastgesteld, overeenkomstig deze regelen.
6.1
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling Aruba dient de ambtenaar om in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering, aan de voor de desbetreffende betrekking bedoelde eisen te voldoen en voorts voor de vervulling van die betrekking geschikt en bekwaam te worden geacht.
7. Klagers primaire standpunt dat hij met terugwerkende kracht een hoger salaris had moeten krijgen op het moment van zijn aanstelling, met als gevolg dat hij al in 2009 voor bevordering naar schaal 6 in aanmerking zou komen, slaagt niet. Klager had, als hij het niet eens was met zijn bezoldiging ten tijde van zijn aanstelling, daartegen bezwaar moeten maken. Hij kan, in het kader deze bezwaarprocedure, zijn aanvangssalaris niet meer veranderen.
8. In het geval van klager geldt dat hij voor een bevordering van schaal 5 naar schaal 6 ruimschoots aan het anciënniteitsvereiste voldoet, omdat hij al jarenlang in dienst is bij het CEA. Klager is echter niet eerder bevorderd, omdat hij zoveel ziek is geweest dat hij niet beoordeeld kon worden op zijn functioneren. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken volgt dat de periode waarin klager niet beoordeeld kon worden vanwege zijn arbeidsongeschiktheid zich uitstrekt tot in elk geval de periodes 1 september 2009 tot 1 september 2011 en vanaf 2011 tot en met 15 februari 2018. Dit staat in rechte vast, nu het daartoe strekkende besluit van 13 augustus 2018 door de uitspraak van de Raad van Beroep onaantastbaar is geworden.
8.1
Klager heeft in deze procedure verschillende mogelijke bevorderingsdata genoemd die liggen vóór 15 februari 2018. In zijn schriftelijke reactie van 4 november 2024, waarin klager uitsluitend mocht reageren op het door verweerder vastgestelde aantal arbeidsongeschiktheidsdagen van 181 dagen, heeft klager opnieuw bezwaren geformuleerd tegen het bestreden landsbesluit die ertoe moeten leiden dat hij met een eerdere ingangsdatum bevorderd wordt naar schaal 6. Het gerecht neemt deze reactie niet mee in zijn beoordeling, omdat de extra termijn om te reageren niet bedoeld was om nog nieuwe gronden te formuleren. Door opnieuw gronden te formuleren na afloop van de zitting, heeft klager gehandeld in strijd met de gemaakte afspraken op de zitting en daarmee in strijd met de goede procesorde. Overigens gaan deze gronden eraan voorbij dat het besluit van 13 augustus 2018, zoals hiervoor uiteengezet, in rechte onaantastbaar is.
8.2
Het gaat er dus uitsluitend om of verweerder, nadat klager voor het eerst over een beoordelingsperiode een positieve beoordeling heeft gehad op zijn functioneren, hem op goede gronden niet eerder dan per 1 maart 2020 heeft bevorderd.
8.3
Het gerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Voor zover klager de beoordelingsperiode betwist wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken in combinatie met het feit dat klager gedurende de periode van 18 februari 2017 tot 6 januari 2019 (dat is 688 dagen) ziek is geweest. Verweerder heeft er gelet daarop voor kunnen kiezen om klagers functioneren in de periode van 1 september 2018 tot 1 september 2019 als uitgangspunt te nemen. Daarbij is verweerder welwillend geweest, omdat het functioneren van klager ook in die periode vanwege ziekte niet geheel beoordeeld kon worden.
8.4
Klager heeft het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen van 181 dagen in de beoordelingsperiode verder niet betwist. Verweerder heeft, conform de eigen beleidslijn, waarvan de juistheid is bevestigd door de Raad van Beroep in ambtenarenzaken (zie de uitspraken van 1 maart 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:22, en 31 mei 2023, ECLI:NL:ORBAACM:2023:34), op het aantal arbeidsongeschiktheidsdagen een periode van 22,5 dagen in mindering gebracht. Het aantal dagen dat resteert, is het aantal dagen waarmee de bevordering, die anders zou ingaan per 1 september 2019, wordt uitgesteld. Vanwege het forse ziekteverzuim van klager, komt klager afgerond niet eerder dan per 1 maart 2020 voor de bevordering naar schaal 6 in aanmerking. Verweerder heeft op goede gronden deze datum aangehouden.
9 Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat het bezwaar ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in ambtenarenzaken, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 februari 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen hoger beroep instellen bij de Raad van beroep in ambtenarenzaken. Daarbij dient de volgende termijn in acht te worden genomen:
  • Als de indiener van het hoger beroep of zijn gemachtigde bij de uitspraak aanwezig is geweest: Binnen dertig dagen na de dag van de uitspraak;
  • In de andere gevallen: Binnen dertig dagen na de dag van de toezending of de terhandstelling van een afschrift van de uitspraak.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij:
De griffie van de Raad van Beroep in ambtenarenzaken
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de datum van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is geen griffierecht verschuldigd.