Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door V.O.F. [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een geschil over de voldoening van omzetbelasting over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014. De belanghebbende had een bedrag aan omzetbelasting voldaan en ging in hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, die de Inspecteur in het gelijk had gesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de door belanghebbende aangeboden dienstverlening, die verband houdt met sportbeoefening, valt onder de reikwijdte van de Wet op de omzetbelasting 1968. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond en vernietigde de uitspraak van het Hof, maar bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De kosten van het geding in cassatie en voor het Hof werden eveneens toegewezen aan de Staatssecretaris en de Inspecteur. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van belastingwetgeving in de context van sportbeoefening en de rechten van belanghebbenden in cassatieprocedures.